Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Deskundig of niet: behandelaar moet in rapportage niet oordelen

Plaats een reactie

Een cardioloog geeft de medisch adviseur van een verzekeraar informatie over een van zijn patiënten. De arts maakt daarbij een inschatting van het arbeidsvermogen van de patiënt. Fout, zegt het regionaal tuchtcollege, daarmee overschrijdt u de grenzen van uw kundigheid.

Hoho, zegt de cardioloog in hoger beroep, ik heb ervaring als medisch deskundige, dus ik kan oordelen over arbeidsvermogen. Dat kan wel wezen, maar u trad nu op als behandelaar, niet als medisch deskundige, zegt het Centraal Tuchtcollege, en houdt de waarschuwing in stand.

Haarkloverij? Nee. Regels over omgaan met medische gegevens zijn er om te zorgen dat de arts-patiëntrelatie geen schade oploopt. Dat maakt deze casus mooi duidelijk: de cardioloog dacht de patiënt te helpen met het behouden van zijn uitkering. Maar toen het niet lukte, was de patiënt niet blij met hem.

Waarbij het natuurlijk nooit zo makkelijk is als de regels suggereren. Daarin staat bijvoorbeeld dat de behandelend arts die informatie levert, zich moet beperken tot feitelijke gegevens en bevindingen, en zich van meningen en oordelen moet onthouden. De grens tussen een feitelijke bevinding en een oordeel is echter niet altijd duidelijk. Nog een regel: de behandelaar mag uitsluitend de gevraagde informatie geven. Dat wil niet zeggen dat hij álle gevraagde informatie mag geven: het komt voor dat de vragende partij meer vraagt dan een behandelaar mag zeggen. En dat is eigenlijk raar, want medisch adviseurs zouden beter moeten weten, en niet moeten uitlokken dat artsen hun boekje te buiten gaan. Ook zij moeten handelen conform de onlangs geactualiseerde KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’.

Sophie Broersen, arts/journalist


C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.372 van:

A., cardioloog, wonende te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. C.J. van Weering, advocaat te Leiden,

tegen

C., wonende te B., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.W.G. van der Wallen, advocaat te Voorburg.

1.        Verloop van de procedure

C. - hierna te noemen klager - heeft op 15 oktober 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. - hierna te noemen de cardioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 augustus 2015, onder nummer 2014-264a heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de cardioloog daarvoor de maatregel van waarschuwing opgelegd. De cardioloog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 april 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde

mevrouw mr. J.W.G. Van der Wallen, en de cardioloog, bijgestaan door mevrouw

mr. C.J. van Weering. Partijen hebben geen pleitnotities overgelegd.

2.        Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.     DE FEITEN

2.1       Klager was in 2011 arbeidsongeschikt en ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

2.2       In het kader van de vervolguitkering heeft de verzekeraar gegevens opgevraagd bij verweerder, de cardioloog bij wie klager in behandeling was.

2.3       Daarop heeft verweerder bij brief van 1 december 2011 het volgende laten weten aan de medisch adviseur van de verzekeraar:

‘Verwijzend naar uw verzoek om inlichtingen gedateerd 17 november stuur ik u de kopieën van de brief van 28 januari met de voorgeschiedenis en van

29 juni 2011 over de huidige status.

U kunt hieruit opmaken dat sprake is van coronairlijden met een doorgemaakt groot inferoposteraal infarct, waarop in 2009 al een linkerkamer dysfunctie bij echo gemeten is. Vorig jaar december heeft hij nog een inspanningsproef gedaan en haalde 110 W, dit is 64% van normaal. Het geheel de linkerkamer dysfunctie met weinig reserve gezien het grote infarct en vastgesteld minder inspanningsvermogen past bij zijn klachten. Er is dus sprake van hartfalen dat goed is ingesteld. Ischemie is bij het laatste MRI uitgesloten. Zijn cardiale situatie moet als stabiel beschouwd worden sinds 2009. De behandeling bestaat uit Perindopril, Promocard, Plavix en Ascal, Carvedilol, Crestor en Nexium. De controles vinden 2x per jaar plaats.

Gezien de gegevens schat ik in dat zijn arbeidsvermogen minder dan 50% zal zijn. Verder is hij natuurlijk beperkt in de zwaarte van de belasting en duur.’

2.4       Bij brief van 23 februari 2012 heeft de verzekeraar het volgende laten weten aan klager:

‘Onze medische adviseur heeft informatie opgevraagd bij uw cardioloog,

A., en op grond van deze informatie kan worden gesteld dat u voor minstens 30-40% belastbaar bent voor passende arbeid.

(…)

Conform polisvoorwaarden waarbij na 2 jaar arbeidsongeschiktheid u volledig arbeidsongeschikt moet zijn om in aanmerking te komen voor een vervolguitkering kan gesteld worden dat u niet langer aan dit criterium voldoet.

(…)

Wij zullen nog een laatste betaling overmaken voor de periode tot en met

28 februari 2012, en uw schadeclaims hierna sluiten.’

2.5       Ook heeft verweerder het resultaat van de inspanningsproef en de onderzoeksresultaten van 1 februari 2012 naar de medisch adviseur van de verzekeraar gestuurd.

2.6       Bij brief van 20 december 2011 heeft de medisch adviseur het volgende laten weten aan de tussenpersoon van de verzekeraar:

‘Uit de recent ontvangen informatie van de cardioloog komt naar voren dat in december 2010 verzekerde een inspanningsproef heeft gedaan waarbij hij 64% behaalde van de norm. Gezien het grote infarct dat verzekerde heeft doorgemaakt is er weinig reserve en minder inspanningsvermogen. Er is sprake van hartfalen dat goed is ingesteld.

(…)

Gezien de gegevens schat de cardioloog in dat zijn arbeidsvermogen minder dan 50% zal zijn. Daarbij is hij beperkt in zwaarte en in duur.

Advies:

(…)

Gesteld kan worden dat verzekerde op halve kracht (naar duur en vermogen) eigen of passende werkzaamheden zou kunnen uitvoeren en hiermee niet langer meer dan 80% arbeidsongeschikt kan worden beschouwd voor arbeid.’

            2.7       Bij brief van 2 maart 2012 heeft verweerder over klager aan de huisarts van                        klager onder meer bericht:

‘Bespreking: hij gaf aan wat sneller vermoeid te zijn bij het lopen maar de inspanningsproef laat zien dat zijn conditie wat verbeterd is.

            (…)

Voor de rest is het dus zoals verwacht na een mitraalklep plastiek operatie maar zijn inspanningsvermogen blijft beperkt zowel instantaan als wat duurbelasting betreft door het grote IPL infarct. Ik denk dat hij niet meer geschikt is voor zijn oude werk en beperkt is tot 50% van eventuele andere werkzaamheden (…)’.

2.8       Vervolgens heeft de verzekeraar bij brief van 19 maart 2012 aan klager laten weten:‘Uit de ontvangen informatie blijkt niet dat u 80% of meer arbeidsongeschikt bent voor passende arbeid. Integendeel, uw cardioloog geeft aan dat u voor 50% geschikt zou zijn voor passende arbeid. Het spijt ons dan ook om u te moeten melden dat wij bij onze beslissing blijven en uw schadeclaims niet heropenen.’

3.         DE KLACHT

3.1       De klacht houdt in dat verweerder geen oordeel mocht geven over de mate van

arbeidsongeschiktheid. Door dat oordeel toch te geven heeft verweerder gehandeld in strijd met de richtlijnen van de KNMG en heeft de verzekeraar de ziekte-uitkering aan klager stopgezet.

Verder wordt erover geklaagd dat verweerder onvolledige gegevens heeft verstrekt aan de medisch adviseur. Immers de cardioloog was ervan op de hoogte dat klager vermoeid was, slaap- en longproblemen had en in 2011 is gezien door een arts op de polikliniek longziekten. Ook had verweerder in de berichtgeving aan de medisch adviseur moeten betrekken dat klager – zoals blijkt uit het medisch dossier - last had van matig ernstig slaapapneu, prostaatklachten, allergie en COPD.

Hierdoor heeft verweerder onzorgvuldig c.q. nalatig gehandeld jegens klager, waardoor deze schade heeft geleden.

4.       HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.          DE BEOORDELING

5.1       Volgens de KNMG-publicatie ‘Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens’ (2010) was op de berichtgeving door verweerder aan de medisch adviseur de volgende norm toepasselijk: ‘De behandelend arts beperkt zich tot het beantwoorden van de gerichte vragen waarbij hij slechts relevante medische informatie van feitelijke aard verstrekt. Op vragen van oordelende aard geeft een behandelend arts geen antwoord. De arts dient zich immers te onthouden van het geven van oordelen of conclusies.’

Door zowel in zijn brief van 1 december 2011 als in zijn brief van 2 maart 2012 met betrekking tot klager een percentage van arbeidsgeschiktheid te noemen heeft verweerder een oordeel gegeven en daarmee gehandeld in strijd met deze richtlijn. Dit geldt temeer nu het verweerder bekend was dat de medisch adviseur die hem om informatie had gevraagd optrad namens een verzekeraar in het kader van de arbeidsongeschiktheid van klager. Daarmee had verweerder zich moeten realiseren dat het geven van een dergelijk oordeel potentieel verstrekkende gevolgen voor klager zou kunnen hebben en de arts-patiënt-relatie ernstig verstoord kon raken. Onder deze omstandigheden valt verweerder van dit optreden tuchtrechtelijk een serieus verwijt te maken.

Anders dan klager vindt het College niet dat verweerder in de gegevensverstrekking aan de medisch adviseur onvolledig is geweest. Immers de medisch adviseur trad op naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheid als gevolg van het opgetreden hartinfarct, zodat het aan verweerder was om te beoordelen welke de relevante medische gegevens waren.

Blijkens het medisch dossier was bovendien slechts sprake van een geringe longproblematiek. In het licht daarvan mocht verweerder volstaan met de medische gegevens die in de brieven zijn opgenomen.

Het College oordeelt niet over de vraag of verweerder jegens klager onrechtmatig handelen of nalaten kan worden verweten en evenmin of daaruit al of niet schade voor klager is ontstaan. Dat zijn vragen van civielrechtelijke aard, waarvoor de tuchtprocedure zich niet leent.

5.3       De conclusie is dat de klacht voor het eerste onderdeel gegrond is. Verweerder had behoren te volstaan met het  - met toestemming van klager - verstrekken van uitsluitend objectieve medische informatie zoals vastgelegd in het medisch dossier. Door daarnaast een oordeel over klagers arbeidsongeschiktheid te geven heeft verweerder de grenzen van zijn kundigheid als beroepsbeoefenaar overschreden. Het College acht de hierna te noemen maatregel daarom passend.

6.       DE BESLISSING

            Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

            legt op de maatregel van waarschuwing.”

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.        Beoordeling van het beroep

Omvang beroep

4.1       De in eerste aanleg door klager ingediende klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. De verwijten van klager dat de cardioloog onvolledige gegevens heeft verstrekt aan de medisch adviseur (klachtonderdeel 2) en dat de cardioloog onzorgvuldig c.q. nalatig heeft gehandeld jegens klager waardoor klager schade heeft geleden (klachtonderdeel 3) zijn in beroep niet meer aan de orde, nu tegen de ongegrondverklaring van deze klachtonderdelen geen beroep is ingesteld.

4.2       In beroep is enkel nog aan de orde het verwijt dat de cardioloog ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de mate van arbeidsgeschiktheid van klager (klachtonderdeel 1). Het beroep van de cardioloog strekt primair tot ongegrondverklaring van de klacht en subsidiair tot bevestiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onder verbetering van gronden in die zin dat het Centraal Tuchtcollege een oordeel geeft omtrent het door de cardioloog gevoerde verweer.

4.3       Klager heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beslissing

4.4       Bij de beoordeling van het handelen van de cardioloog aangaande de informatieverstrekking aan de medisch adviseur van de verzekeraar betrekt het college de KNMG-publicatie ‘Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens’ (2010). Deze richtlijn bevat, voor zover hier van belang, de volgende norm: ‘De behandelend arts beperkt zich tot het beantwoorden van de gerichte vragen waarbij hij slechts relevante medische informatie van feitelijke aard verstrekt. Op vragen van oordelende aard geeft een behandelend arts geen antwoord. De arts dient zich immers te onthouden van het geven van oordelen of conclusies.’

4.5       De informatieverstrekking door de cardioloog aan de medisch adviseur van de verzekeraar voldeed niet aan deze norm. De cardioloog heeft immers zowel in zijn brief van 1 december 2011 als in zijn brief van 2 maart 2012 een percentage van arbeidsgeschiktheid genoemd. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de cardioloog door het noemen van dit percentage een waardeoordeel heeft gegeven over de mate van arbeidsvermogen van zijn patiënt. Op grond van de in de hiervoor vermelde richtlijn vervatte norm dient de behandelend arts zich in beginsel te onthouden van een dergelijk oordeel.  

4.6       De cardioloog heeft betoogd dat er in dit geval aanleiding was om af te mogen wijken van de richtlijn. Hij acht zich bevoegd en bekwaam om een uitspraak te doen over de mate van arbeidsvermogen van klager vanwege zijn ervaring als medisch deskundige in beroepszaken betreffende werknemersverzekeringen. Dit betoog wordt verworpen. Het feit dat de cardioloog jarenlang is opgetreden als medisch deskundige is onvoldoende om af te wijken van zijn gehoudenheid de richtlijn te volgen. De cardioloog trad immers in deze niet op als medisch deskundige maar als behandelend arts van klager.

4.7       Het betoog van de cardioloog dat hij van de richtlijn heeft mogen afwijken omdat klager hem uitdrukkelijk om hulp zou hebben verzocht bij zijn poging tot het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt eveneens verworpen. Nog daargelaten dat het Centraal Tuchtcollege niet van uitdrukkelijke toestemming voor het noemen van een percentage van arbeidsgeschiktheid is gebleken, kan eventuele toestemming de cardioloog niet baten, omdat ook in geval van uitdrukkelijke toestemming van de klager de cardioloog gehouden was aan voornoemde richtlijn. Deze richtlijn beoogt te zorgen dat de behandelrelatie tussen arts en patiënt vrij blijft van belangenconflicten. De in de richtlijn vermelde toestemming van een patiënt betreft daarom uitsluitend de feitelijke informatie van de behandelend arts. De cardioloog diende zich dus onverminderd te houden aan het enkel verstrekken van relevante medische informatie van feitelijke aard.

4.8       Gebleken is dat de cardioloog in het verleden klager meermalen heeft geholpen in het bestek van de aanvraagprocedure voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit heeft toen voor klager wel het gewenste resultaat gehad, te weten toekenning van een uitkering. Het Centraal Tuchtcollege twijfelt niet aan de goede bedoelingen van de cardioloog dat hij klager ook deze keer heeft willen helpen in diens poging tot het behouden van een uitkering. Echter, gelet op zijn eerder genoemde ervaring als medisch deskundige, diende de cardioloog zich bewust te zijn van de potentieel verstrekkende gevolgen voor klager van het noemen van een percentage van arbeidsgeschiktheid.

4.9       De slotsom is dat de beroepsgronden tevergeefs zijn aangevoerd. Het beroep van de cardioloog wordt dan ook verworpen. De aan de cardioloog in eerste aanleg opgelegde maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd.

4.10     Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.

5.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorgjurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-Van der Linde, voorzitter;

mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R. Veldhuisen leden-juristen en  

drs. H.S. Boersma en dr. A.A. de Rotte, leden-beroepsgenoten en

mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2016.

pdf

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.