Tuchtrecht
Sophie Broersen Anneloes Rube
15 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Bedrijfsarts had burn-out nader moeten onderzoeken

18 reacties
Getty Images
Getty Images

Een bedrijfsarts ziet een werknemer vanwege een ziekmelding. Hij begint over lichamelijke klachten, maar zegt ook dat de huisarts hem heeft verwezen naar de Stichting Burnout.

Daar is hij nog niet geweest. De bedrijfsarts doet haar werk, concludeert dat er op dat moment geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op basis van medische beperkingen.

De man is het er niet mee eens, en doet testen bij de Stichting Burnout, de volgende dag nog. Uit de vragenlijsten – die online zijn in te vullen – was gekomen dat er sprake zou zijn van een zware burn-out. Op verzoek neemt de bedrijfsarts contact op met de huisarts. De gegevens die ze van deze krijgt, veranderen haar oordeel niet. Dan vindt de man dat de arts contact moet opnemen met zijn behandelaar van de Stichting Burnout – waar hij nog niet geweest is. Dat vindt de arts niet nodig.

Dat begrijpt het Centraal Tuchtcollege niet. Het vindt dat de arts, zeker omdat de man eerder een burn-out had doorgemaakt, op zijn minst nader onderzoek had moeten uitvoeren. Daar valt iets voor te zeggen. Aan de andere kant: de arts heeft haar werk op het spreekuur goed gedaan, vindt het CTG. Mogelijk had ze enige twijfel bij de betrouwbaarheid van de onlinetest, en in dat licht gezien is het begrijpelijk dat ze – na overleg met de huisarts – haar conclusie trok. Misschien riekt dit wel wat naar defensieve geneeskunde, maar in dergelijke gevallen is het verstandig om het advies van het CTG op te volgen: nieuwe informatie die zo haaks op je eigen bevindingen staat, vraagt om nader onderzoek.

Sophie Broersen, arts/journalist

mr. Anneloes Rube, adviseur gezondheidsrecht

download dit artikel met de ingekorte uitsptaak (pdf)

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.087 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie, verbonden aan

MedRecht te Heeze.

1.        Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft tegen C. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend die op 6 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam is ingekomen en die door het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle is ontvangen op 17 september 2018. Bij beslissing van 25 februari 2019, onder nummer 254/2018, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

27 augustus 2019, waar zijn verschenen klager en de bedrijfsarts, bijgestaan door haar gemachtigde mr. drs. Weesie voornoemd. De zaak is ter terechtzitting over en weer toegelicht. Klager heeft dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.        Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken -waaronder het medisch dossier- dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is op donderdag 30 augustus 2018 bij verweerster op het spreekuur gekomen naar aanleiding van een ziekmelding bij zijn werkgever. Verweerster heeft daarover in haar dossier het volgende genoteerd:

“30-8-2018 su TA: (…)

Med: Hij vertelt 2 dagen geleden bij de ha geweest te zijn met diverse klachten die hij al langere tijd heeft: hij noemt ze in de volgende volgorde:

- houdt nog wat last van re elleboog. 8 weken geleden op re elleboog gevallen: volgens ha is slijmbeurs wat geïrriteerd. Geen verdere actie huisarts. Op mijn vraag of ha nog medicatie voorgeschreven heeft: Temazepam

- soms aan het einde van de dag een koortsig gevoel: geen verdere actie huisarts

- voelt zich minder fit, slaapt minder goed en begint zich moe te voelen.

De huisarts zou hem verwezen hebben naar Stichting Burnout, waar hij eerder behandeld is.

Werk: ba geeft aan dat ze begrepen heeft dat hij met zijn wg in gesprek is over een vaststellingsovereenkomst. Dat klopt. Betr vindt het oneerlijk. Kon niet goed functioneren in de periode voor zijn vorige aoheid en heeft sinds herstel moeite gehad om weer aan het werk te zijn. Ba vraag waarom dan nu opeens deze ziekmelding en waarom hij zich sinds 12-3 nooit eerder gemeld heeft?

Betr geeft aan dat de ziekmelding een gevolg is van het advies van zijn advocaat. Die zei: als hij zich ziek voelt moet hij zich ziek melden.

Privé: (…)

O/ betr ziet er goed uit; doet een coherent verhaal, meldt op mijn vraag naar reden van ziekmelding als eerste het feit dat hij nog wat last heeft van zijn re elleboog, vervolgens af en toe aan het einde van de dag een koortsig gevoel en pas aan het einde meldt hij dat hij zich wat minder begint te voelen. Dit is geen logische volgorde voor iemand die een zware burnout zegt te hebben. Hij ziet er ook niet uitgeput uit. Het gesprek verliep gemoedelijk en het affect moduleerde normaal. Normaal persoonlijk en sociaal functioneren en in control. Stemming is niet somber en moduleert. Ziekmelding heeft plaatsgevonden binnen een juridische context op advies van zijn advocaat. Ik acht geen gronden aanwezig voor een arbeidsongeschiktheid op basis van medische beperkingen.

Ba geeft aan dat ze hoort dat hij klachten heeft waar hij al langer last van heeft maar waar hij nooit hulp voor gezocht heeft maar nu op advies van zijn advocaat wel. Dat hij het niet leuk vindt dat er onderhandelingen lopen voor vso, dat snap ik. Dat kan spanningsklachten veroorzaken maar dat maakt niet dat ik hem ao vind om medische redenen.

Betr zou het op prijs stellen als ik met zijn ha (…) wil overleggen omdat die hem doorverwezen heeft naar Stichting Burnout. Dat is akkoord.

Conc: ik acht hem medisch niet ao per 3-9-2018.

Ik zal met ha overleggen en hem proberen te bellen. Tot nader order is dit mijn advies. Ik zal vandaag proberen ha te bereiken. Ik zal mijn advies naar betr per mail versturen zodat hij het gelijk met de werkgever ontvangt. Als de informatie van de huisarts geen aanleiding geeft tot aanpassingen, dan blijft dit mijn advies. Ik heb betr gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV als hij het met mijn advies niet eens is.”

Verweerster heeft na telefonisch overleg met de assistente van de huisartsen­praktijk haar verzoek om informatie, vergezeld van een machtiging van klager, verzonden naar de huisartsenpraktijk.

 

Klager heeft op 31 augustus 2018 een e-mail aan verweerster gestuurd, met als bijlage een foto van de medicatie die hij gebruikte (Temazepam). Hij schreef verder dat hij contact had opgenomen met de Stichting Burn-out en dat de uitslag van de test was dat hij hoog scoorde op de stress en somatisatie, wat volgens hem betekende dat hij een zware burn-out had. Verder vermeldde hij dat hij gekoppeld was aan een behandelaar die de maandag daarop contact met hem zou gaan opnemen. Hij stelde aan de orde dat verweerster had besloten om na een gesprek van 10 minuten hem weer volledig arbeidsgeschikt te verklaren, dit terwijl hij had aangegeven 9 kg te zijn afgevallen, niet meer te kunnen koken, slapeloze nachten te hebben waarvoor hij medicatie gebruikte, grote zorgen en stress te hebben waar hij onder gebukt ging, vergeetachtig te zijn, in de war te zijn, niet meer toe te komen aan zijn hobby’s, kortom geen energie te hebben, en niet eens meer te kunnen autorijden terwijl zijn examen al ingepland stond. Hij verzocht verweerster contact op te nemen met de behandelaar bij Stichting Burn-out.

Klager heeft verder bij e-mail van dezelfde datum verweerster nog geïnformeerd over de uitslag van de 4dkl test en de SCL-90-R test.

Verweerster noteerde op 31 augustus 2018 in haar dossier:

“Conclusie: niet meer gereageerd. Tijdens het spreekuur waren er geen signalen van burnout; ingevulde vragenlijsten zijn geen diagnosticum op zich”.

Zij heeft haar advies verzonden aan de werkgever en aan klager. Zij heeft klager ook per e-mail daarvan op de hoogte gesteld.

Op 2 september 2018 heeft klager per e-mail aan verweerster laten weten dat zijn conditie steeds meer verslechterde en dat hij een klacht had ingediend bij het medisch tuchtcollege. Hij verzocht om een second opinion door een onafhankelijke bedrijfsarts.

In antwoord daarop heeft verweerster hem een link gestuurd naar de website van de landelijke pool van bedrijfsartsen voor een second opinion, met het bericht dat hij daaruit zijn keuze kon maken en dat zij daarna een verwijsbrief aan de gekozen arts zou sturen.

Verweerster heeft op 2 september 2018 verder nog het volgende in het dossier genoteerd:

“2-9-2018 bericht van ha op verzoek van info:

De huisarts geeft mij een kopie van het medisch dossier. Het verslag rondom datum 30-8-2018 en 31-8-2018 is als volgt:

“30-8-2018:

Arboarts belt om 13.30 uur; wil graag overleg met SH omtrent patiënt; zit haast bij (…)

31-8-2018: werkgever/arbo oefent druk uit om mee te werken; indien hij zich ziek voelt, doorgeven en zeggen dat het niet gaat en hij ook regelmatig contact heeft met de huisarts

31-8-2018: dhr belt: werkgever opnieuw contact opgenomen met dhr om aandacht te werken. Gesprekje samen gehad, blijven ziek melden als het niet gaat, ook as maandag. (…)”

In bijgevoegde verslagen vind ik geen gronden om mijn advies te herzien.

Conclusie: huisarts geeft feitelijk geen antwoord op mijn vraag naar diagnose. Uit het geprinte dossier blijkt ook niet wie contact heeft gehad met de heer (klager). Het is niet duidelijk of het een huisarts is of een assistente. Iemand geeft alleen mdw advies om zich te blijven ziek melden als het niet gaat.

Conclusie: krijgen van de huisarts geen diagnose en geen beleid. Deze informatie is geen aanleiding om mijn advies te herzien.

NB: betr heeft inmiddels gevraagd om een SO, ondanks advies voor DO.”

Op 6 september 2018 heeft er een nieuwe ziekmelding plaatsgevonden. In verband met de inmiddels ingediende tuchtklacht tegen verweerster is hiervoor een andere bedrijfsarts ingeschakeld.

3.                 HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door te concluderen dat klager volledig arbeidsgeschikt kan worden geacht. Hij voert aan dat hij drie tests heeft afgelegd waaruit blijkt dat hij een zware burn-out heeft. Verder wijst hij op de gezondheidsklachten waarvan hij melding heeft gemaakt. Daarbij merkt hij op dat verweerster haar conclusie heeft getrokken terwijl zij nog geen antwoord had gekregen van zijn huisarts. Volgens klager heeft verweerster de LESA-richtlijnen niet gevolgd, door geen moeite te nemen om inzicht te krijgen in zijn situatie. Hij verwijt verweerster bevooroordeeld te zijn, wat heeft geleid tot een verkeerde diagnose.

4.                 HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het onderzoek en de begeleiding en behandeling zorgvuldig zijn geweest en dat de klacht daarom geen doel treft. Voor zover nodig voor de beoordeling zal in het navolgende worden ingegaan op het verweer.

5.                 DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1       Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Uit het medisch dossier blijkt dat verweerster tijdens het spreekuur op

30 augustus 2018 de gezondheidsklachten waarmee klager was uitgevallen heeft besproken met klager en haar onderzoek vervolgens daarop heeft gericht. Zoals verweerster in het dossier heeft vermeld, viel op dat klager als eerste melding maakte van het feit dat hij nog wat last had van zijn rechterelleboog na een val acht weken eerder, vervolgens aangaf dat hij soms aan het einde van de dag een koortsig gevoel had en als laatste vermeldde dat hij zich minder fit voelde, minder goed sliep en zich moe begon te voelen. Het college kan volgen dat verweerster dit geen logische volgorde vond voor iemand die stelt een zware burn-out te hebben. Ook kan het college volgen dat verweerster in haar verdere onder­zoeksbevindingen geen aanwijzingen vond dat bij klager daadwerkelijk sprake was van een burn-out; het toestandsbeeld van klager, zoals verweerster dat in haar dossier beschreef, wees daar niet op. De (slaap)medicatie die klager voorgeschreven had gekregen en gebruikte, behoefde daar ook niet op de wijzen. De klachten waarvan klager in zijn e-mail melding maakte en de uitslag van de door klager ingevulde testen behoefde verweerster, zeker in het licht van haar verdere bevindingen, ook niet tot de conclusie te brengen dat bij klager sprake was van een burn-out.

5.3       Begrijpelijk is dat verweerster bij deze stand van zaken heeft aangenomen dat klager weliswaar spanningsklachten had vanwege de discussie met zijn werkgever over een vaststellingsovereenkomst, maar dat dit niet van dien aard was dat moest worden gezegd dat klager ten gevolge van ziekte verhinderd was zijn arbeid te verrichten. Het is dan ook niet onzorgvuldig dat verweerster voorlopig heeft geconcludeerd dat klager niet op medische gronden arbeidsongeschikt was per 3 september 2018 en de werkgever dienovereenkomstig heeft geadviseerd.

5.4       Verweerster heeft verder zorgvuldig gehandeld door op verzoek van klager informatie in te winnen bij zijn huisarts. Het college acht het zeer wel verdedigbaar dat verweerster in de informatie die zij van de huisarts ontving geen reden heeft gezien om haar conclusie en advies te herzien. Uit de opgevraagde informatie bleek immers niet dat de huisarts een diagnose had gesteld en beleid had bepaald; slechts bleek dat klager het advies was gegeven zich ziek te (blijven) melden als het niet ging. Verweerster behoefde verder niet in te gaan op het verzoek van klager om contact op te nemen met een behandelaar bij de Stichting Burn-out, alleen al omdat de informatie van klager op dit punt slechts inhield dat een behandelaar de volgende maandag contact zou opnemen met hem. Van verweer­ster kon niet worden verwacht dat zij informatie zou inwinnen bij een behan­delaar die het eerste contact met klager nog moest hebben en het uitbrengen van advies aan de werkgever daarop zou laten wachten. Verweerster heeft ten slotte correct gehandeld door haar voorlopige conclusie met klager te bespreken en hem op voorhand te infor­meren over de mogelijkheid om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen indien hij zich niet kon vinden in het advies. Nadat klager te kennen had gegeven dat hij een second opinion wenste, heeft verweerster daaraan ook direct haar medewerking verleend. Aanwijzingen dat verweerster bevooroordeeld was en daarom tot een onjuiste beoordeling is gekomen, ziet het college verder niet.

5.5       Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.        Beoordeling van het beroep

4.1             In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2             De bedrijfsarts heeft in beroep verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot

niet-ontvankelijkheid van klager in het door hem ingestelde beroep, subsidiair tot verwerping daarvan.

4.3       Namens de bedrijfsarts is betoogd dat klager vanwege de aan de bedrijfsarts in het beroepschrift kennelijk achteraf gemaakte verwijten niet in zijn beroep dient te worden ontvangen. Dit betoog wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat klager met het beroep zijn oorspronkelijke klacht kennelijk in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege heeft willen voorleggen. Voor zover in het beroepschrift verwijten kunnen worden gelezen die niet ook in eerste aanleg aan de orde zijn gesteld beschouwt het Centraal Tuchtcollege die als onderbouwing van de klacht, zoals in eerste aanleg geformuleerd. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beroep.

4.4       In beroep is opnieuw aan de orde de vraag of de bedrijfsarts onzorgvuldig heeft gehandeld door te concluderen dat klager volledig arbeidsgeschikt kon worden geacht. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt die vraag bevestigend en stelt het volgende voorop.

4.5       Klager is in 2016 eerder arbeidsongeschikt geweest vanwege een burn-out. Desgevraagd heeft de bedrijfsarts ter terechtzitting verklaard dat zij hiermee bekend was en dat zij klager heeft meegemaakt op momenten dat hij er slecht aan toe was. Eind 2017 is bij klager de diagnose PTSS gesteld waarvoor klager nog altijd onder behandeling is. Ook hiervan was de bedrijfsarts op de hoogte.

4.6       De bedrijfsarts heeft klager op 30 augustus 2018 gezien op haar spreekuur. Blijkens de aantekeningen in het dossier was het onderzoek zoals dat door de bedrijfsarts tijdens dit consult is verricht deugdelijk en kon de bedrijfsarts op dat moment en op basis van de door klager gepresenteerde klachten en door hem gegeven informatie tot de conclusie komen dat er bij klager sprake was van spanningsklachten die veroorzaakt werden door de onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst.

4.7       Op 31 augustus 2018 heeft klager twee e-mails aan de bedrijfsarts verzonden. In de eerste mail schrijft klager, voor zover relevant:

“Gisteren vroeg u om de medicatie. Zie hier de foto. Gisteren contact opgenomen met stichting burn-out en de uitslagwas bekend. Ik scoor hoog op distress en somatisatie. Dit betekend een zware burn-out. Ik ben gekoppeld aan een behandelaar die maandag met mij contact gaat opnemen. Het lijkt me dan ook goed dat u contact met hem opneemt om een goed beeld te krijgen over de ernst van mijn burn-out. Het is evident dat ik jaren onder zeer hoge stress ben gegaan.

Ik schrok van uw reactie gisteren. […] Ik voel me niet serieus genomen […]

U heeft besloten om na een gesprek van 10 minuten mij weer volledig arbeidsgeschikt te verklaren. Dit terwijl ik had aangegeven 9 kg te zijn afgevallen, niet meer te kunnen koken, slapeloze nachten waarvoor medicatie, grote zorgen en stress waar ik onder gebukt ga, vergeetachtigheid, in de war zijn, niet meer toe te komen aan mijn hobby’s, kortom geen energie. En het ergste van niet kan functioneren op werk. Pas na aandringen van mijn kant uit op contact op te nemen met mijn huisarts heeft u hier gehoor aan gegeven. Ik verzoek u ook om contact op te nemen met de behandelaar bij stichting burn-out.”

De tweede e-mail van klager luidt, voor zover relevant:

“Brief met de uitslag van de 4dkl test. Ook is inmiddels de uitslag van de SCL-90-R test binnen. Deze geeft genoeg basis om tot een gedegen conclusie te komen. Deze manier van handelen geven veel stress met zich mee. Door mij onterecht onder druk te zetten worden de klachten verergerd. Een arts behoord een patiënt beter te maken en niet zieker. De manier van handelen vind ik dan ook onrechtmatig. Gezien dat u de arts bent en ook bewust bent van de risico’s die dit handelen teweeg brengt reken ik dit u ook zeer zwaar aan. U weet wat de ziekte burn-out inhoud. U weet wat het betekend als iemand die in deze ziekte verkeerd onder druk wordt gezet. Gezien de feiten die nu aan u zijn overhandigd doe ik daarom een beroep om het oordeel opnieuw te overwegen.

Graag zie ik een reactie vandaag nog tegemoet. Er is nu voldoende input geleverd om tot ander inzicht te komen. Het weekend begint morgen en elke dag in onzekerheid en spanning zitten doet me geen goed. Daarom verzoek ik vandaag nog om contact op te nemen. Als dan niet telefonisch dan wel per e-mail. ”

4.8       Op 31 augustus 2018 heeft de bedrijfsarts haar advies (medisch niet arbeidsongeschikt per 3 september 2018) aan de werkgever van klager verzonden.

4.9       Ter terechtzitting in beroep heeft de bedrijfsarts desgevraagd verklaard dat de uitslagen van de tests zoals die op 31 augustus 2018 door klager aan haar bekend werden gemaakt niet in overeenstemming waren met de bevindingen die door haar waren opgedaan tijdens het spreekuur de dag tevoren. De uitslagen van de zogenoemde VierDimensionale Klachtenlijst (ook bekend als: 4DKL) als een in de bedrijfsgeneeskunde valide erkend instrument noch wat klager in zijn e-mails verder meldde over zijn toestand, hebben de bedrijfsarts ertoe gebracht nader onderzoek te verrichten of haar advies - dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid - te herzien.

Dit laatste acht het Centraal Tuchtcollege niet goed te begrijpen. De weging van alle aan de bedrijfsarts bekende factoren had, mede in het licht van de voorgeschiedenis van klager, waarmee zij bekend was, haar op zijn minst aanleiding moeten geven nader onderzoek te verrichten, alvorens de werkgever van klager te adviseren. Het beroep van klager slaagt op dit punt.

           Maatregel

4.10     Het Centraal Tuchtcollege acht, gelet op de ernst van het verzuim, de oplegging van een waarschuwing passend en toereikend. Redengevend daarvoor is voorts dat het aanvankelijke onderzoek door de bedrijfsarts zorgvuldig is uitgevoerd en voorts dat de bedrijfsarts niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.11     Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en, opnieuw recht doende:

verklaart de klacht alsnog gegrond zoals onder 4.9 overwogen;

                                               legt aan de arts de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en

T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden- beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2019.

  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.