Tuchtrecht
Klachtencommissie SCEN

Waarschuwing voor SCEN-arts na negatief euthanasieadvies

Uitspraak: Waarschuwing

8 reacties
Getty Images
Getty Images

In februari 2021 dient een vrouw een euthanasieverzoek in bij het Expertise­centrum Euthanasie, omdat ze door haar parkinsonisme toenemend invalideert en pijn­klachten heeft en een opname in een verpleeghuis wil voorkomen. Na verschillende gesprekken met een arts van het expertisecentrum, start de SCEN-procedure – terwijl een ‘potlooddatum’ voor de euthanasie al is vastgelegd.

De SCEN-arts vraagt aanvullende informatie op bij de arts van het expertisecentrum, de huisarts en de apotheek en overlegt met de behandelend neuroloog van de patiënt. Tijdens het bezoek aan de patiënt vertelt hij dat hij waarschijnlijk een negatief advies zal geven wat betreft het euthanasieverzoek.

De SCEN-arts is van mening dat er sprake is van een onjuiste medische diagnose; hij denkt dat er sprake is van medicijngeïnduceerd parkinsonisme – waarbij de klachten in beginsel reversibel zijn – in plaats van vasculair parkinsonisme. Hij vertelt ook dat afbouwen van psychofarmaca een positief effect zou kunnen hebben. Naderhand bespreekt hij dit met de huisarts en schrijft hij de arts van het expertisecentrum dat hij meent dat niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen wordt voldaan.

De patiënt en haar echtgenoot dienen een klacht in bij de Klachtencommissie SCEN. Die oordeelt dat de SCEN-arts onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn twijfels over de diagnose met klagers te bespreken, in plaats van met de arts van het expertisecentrum. Hij had zich des te terughoudender op moeten stellen als er nog onduidelijkheden bestonden. Hoewel de klachtencommissie denkt dat het handelen van de SCEN-arts niet kwaad bedoeld was, krijgt de SCEN-arts een waarschuwing. ‘Als een zakelijke terechtwijzing zonder het stempel van laakbaarheid’, benadrukt de commissie. Overigens stelt de klachtencommissie ook dat het afspreken van een ‘potlooddatum’ onwenselijk is, omdat dit on­terecht de indruk wekt dat de SCEN-
procedure slechts een formaliteit is.

Huisarts en SCEN-arts Geert Jan Blom is het gedeeltelijk eens met de klachtencommissie, zegt hij. ‘Als je als SCEN-arts twijfelt, is het beter niet direct conclusies te trekken, maar eerst terug te keren bij de aanvragend arts. Door zijn twijfels over de diagnose en behandelmogelijkheden te bespreken met de patiënt en haar echtgenoot heeft de SCEN-arts – ongetwijfeld onbedoeld – voor verwarring gezorgd en mogelijk de aanvragend arts in een lastig parket gebracht. Toch voel ik ook wat pijnpunten, waaronder de ‘waarschuwing zonder laakbaarheid’, mede doordat hij zich toetsbaar opstelde. Dat lijkt een lichte maatregel, maar het knaagt toch.’

Adviseur gezondheidsrecht van de KNMG, Antina de Jong, vindt het afspreken van de ‘potlooddatum’ ook een belangrijk leerpunt uit deze casus. ‘In het algemeen geldt voor artsen: spreek niet voor je beurt. Een SCEN-arts moet zijn oordeel in alle vrijheid kunnen geven en daarbij niet gehinderd worden door een eerder gedane toezegging of suggestie van de eventueel uitvoerende arts. Volgens de klachtencommissie had het perspec­tief en de ervaring van de patiënt zelf uitdrukkelijker meegenomen moeten worden. Ook dat is een belangrijk leerpunt.’

Klachtencommissie SCEN d.d. 10 februari 2022

Lees een uitgebreider commentaar van Geert Jan Blom en ook de uitgelichte reactie van de betreffende SCEN-arts onderaan dit stuk.

de volledige uitspraak

Oordeel van 10 februari 2022 naar aanleiding van de op 28 september 2021 ontvangen klacht van A,
klager, wonende te B, tegen C, aangeklaagde SCEN-arts, gevestigd te D.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Klachtencommissie SCEN (hierna: de commissie) heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift van klagers d.d. 28 september 2021 met bijlagen (de door klaagster ondertekende machtiging);
  • het verweerschrift van de SCEN-arts d.d. 25 oktober 2021 met bijlagen (de biografie van klaagster, de verslagen van de gesprekken tussen klagers en de consultvragend arts, de correspondentie tussen de consultvragend arts en de SCEN-arts en het consultatieverslag van de SCEN-arts);
  • de repliek van klagers d.d. 28 oktober 2021;
  • de dupliek van de SCEN-arts d.d. 2 november 2021.

1.2 Op 15 december 2021 is de klacht ter zitting behandeld. Hierbij waren klager en de SCEN-arts aanwezig. Klaagster kon vanwege haar gesteldheid zelf niet bij de zitting aanwezig zijn. De SCEN-arts werd vergezeld door zijn echtgenote.
1.3 Op de zitting hebben zowel klager als de SCEN-arts hun standpunt nader toegelicht en vragen van de
commissie beantwoord. De commissie heeft het onderzoek daarop gesloten.

2. De feiten

2.1 Uit de door partijen overgelegde bescheiden en wat bij de mondelinge behandeling van de zaak ter
zitting naar voren is gekomen, zijn de navolgende relevante feiten vast komen te staan.
2.2 Klagers zijn mevrouw E. en haar echtgenoot meneer F. Klaagster heeft haar echtgenoot gemachtigd
de klacht mede namens haar in te dienen.
2.3 In 2014 is bij klaagster de diagnose parkinsonisme gesteld, van mogelijk vasculaire of medicamenteuze
origine. Op 13 juli 2017 heeft de behandelend neuroloog geschreven dat men patiënte kent in verband met een waarschijnlijk vasculair parkinsonisme. Klaagster is beperkt in haar mobiliteit en heeft pijnklachten. Daarnaast is klaagster bekend met psychische klachten, waaronder recidiverende depressies. Hiervoor staat zij onder behandeling van een ouderenpsychiater. Klaagster gebruikt gelijktijdig verschillende psychofarmaca.
2.4 Op 25 februari 2021 heeft klaagster een euthanasieverzoek ingediend bij het Expertisecentrum
Euthanasie (hierna: EE). Zij richtte zich tot het EE omdat zij wist dat haar eigen huisarts geen euthanasie
uitvoerde.
2.5 Klaagster wenst euthanasie omdat zij door haar parkinsonisme toenemend invalideert en pijnklachten
heeft. Daarnaast wil zij niet bedlegerig of afhankelijk van anderen worden. Ook een opname in het
verpleeghuis wil klaagster voorkomen. Dit heeft zij met haar beide ouders meegemaakt en vindt zij geen kwaliteit van leven. Alles tezamen maakt dat klaagster euthanasie wenst.
2.6 In verband met de psychische klachten van klaagster is een onafhankelijk psychiater gevraagd te beoordelen of de somatische klachten, dan wel de psychische klachten voorliggend zijn. De onafhankelijk psychiater heeft geconcludeerd dat de somatische problematiek bij klaagster voorliggend is en dus de grondslag vormt voor klaagsters euthanasieverzoek.
2.7 Op 24 mei, 28 juni en 8 september 2021 heeft klaagster met de beoogde uitvoerend arts G. van het EE
(hierna: de consultvragend arts) over haar euthanasiewens gesproken. In het laatste gesprek van 8 september 2021 constateerde de consultvragend arts dat de euthanasiewens van klaagster inmiddels actueel was geworden en werd afgesproken de SCEN-procedure te starten. In overleg met klagers heeft de consultvragend arts, onder het voorbehoud dat de SCEN-arts nog advies uit moest brengen, de datum 11 oktober 2021 als gewenste datum voor de euthanasie vastgesteld. De consultvragend arts sprak in dit verband van een ‘potlooddatum’.
2.8 Op 10 september 2021 heeft de consultvragend arts aan de SCEN-arts het verzoek gestuurd voor een
onafhankelijke consultatie in het kader van artikel 2, lid 1, onder e van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl). Tussen 10 september en 13 september 2021 heeft de SCEN-arts aanvullende informatie opgevraagd bij de consultvragend arts, de huisarts van klaagster en de apotheek van klaagster. Ook heeft de SCEN-arts telefonisch overlegd met de behandelend neuroloog van klaagster van het ziekenhuis te H.
2.9 Op 17 september 2021 heeft de SCEN-arts klaagster bezocht. Hij heeft eerst alleen met klaagster gesproken, vervolgens alleen met klager en tot slot met hen beiden. Aan het eind van de gesprekken heeft hij klagers medegedeeld dat hij de consultvragend arts waarschijnlijk een negatief advies zou geven wat betreft het euthanasieverzoek. Ook heeft de SCEN-arts de huisarts van klaagster hiervan op de hoogte gesteld.
2.10 Op 19 september 2021 heeft de SCEN-arts de consultvragend arts in een e-mail op de hoogte gesteld
van zijn bevindingen na het gesprek met klagers. In de e-mail schrijft de SCEN-arts onder meer dat hij meent dat niet aan wettelijke zorgvuldigheidseisen wordt voldaan en dat hij klagers en de huisarts van klaagster dit al heeft medegedeeld.
2.11 Op 20 september 2021 heeft de consultvragend arts gereageerd op de e-mail van de SCEN-arts van 19
september. In de e-mail schrijft de consultvragend arts onder meer dat hij begrijpt dat de SCEN-arts zijn
conclusie met de klagers en de huisarts heeft gedeeld.
2.12 Op 20 september 2021 heeft klager een e-mail aan de SCEN-arts gestuurd. In de e-mail beschrijft klager
hoe hij en klaagster terugkijken op het gesprek van 17 september. Klager sluit zijn e-mail af met het verzoek aan de SCEN-arts om een positief advies te geven op het euthanasieverzoek van zijn partner. Diezelfde dag heeft de SCEN-arts op de e-mail van klager gereageerd. In zijn e-mail aan klager adviseert de SCEN-arts klagers om met de huisarts van klaagster te overleggen. Daarnaast schrijft de SCEN-arts dat hij zijn consultatieverslag later die week naar het EE zal sturen.
2.13 Op 28 september 2021 hebben klagers een klacht tegen de SCEN-arts ingediend.

3. Standpunt van klager

3.1 Op 28 september 2021 hebben klagers de commissie gevraagd de klacht te beoordelen.
3.2 Ter zitting heeft de commissie aan klager gevraagd op welke onderdelen van de klacht hij een oordeel
van de commissie wenst. Dit heeft geleid tot de volgende formulering van de klacht. Klagers verwijten
de SCEN-arts – zakelijk weergegeven – dat hij:

  1. buiten zijn taak als SCEN-arts is getreden door een té diepgaand (dossier)onderzoek te doen naar onder andere de oorzaak van klaagsters parkinsonisme en het noemen van de mogelijkheid om klaagsters lijden te doen stoppen of verminderen. Hiermee is de SCEN-arts volgens klagers op de stoel van de behandelend arts gaan zitten, hetgeen volgens klagers in strijd is met punt 15 van de KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012).
  2. vooringenomen was wat betreft het euthanasieverzoek van klaagster. Dit omdat de SCEN-arts al jaren publiekelijk kritiek uit op onder meer de farmaceutische industrie en de manier waarop psychofarmaca worden voorgeschreven. Klagers kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat deze kritische houding van de SCEN-arts invloed heeft gehad op zijn bevindingen. Dit leiden klagers ook af uit de opmerkingen die de SCEN-arts heeft gemaakt over het medicijngebruik van klaagster.
  3. zijn (voorlopige) conclusie gelijk aan klagers heeft medegedeeld, zonder dat dit van tevoren met de consultvragend arts was besproken. Hierbij wijzen klagers ook op punt 16 van de KNMGrichtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012).

4. Standpunt van aangeklaagde SCEN-arts

4.1 In zijn verweerschrift d.d. 25 oktober 2021, zijn schrijven d.d. 2 november 2021 en ter zitting heeft de
SCEN-arts uitgebreid gereageerd op de klacht. De SCEN-arts vraagt de commissie de klacht op alle onderdelen ongegrond te verklaren. Het verweer van de SCEN-arts komt – zakelijk weergegeven – neer op het volgende.
4.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft de SCEN-arts erkend dat het (dossier)onderzoek dat
hij in het kader van de consultatie heeft verricht ongebruikelijk diepgaand was. De SCEN-arts meent echter dat een dergelijk diepgaand onderzoek noodzakelijk was omdat volgens hem sprake was van een onjuiste medische diagnose (vasculair parkinsonisme) en de euthanasie onder voorbehoud al was ingepland op 11 oktober 2021. Volgens de SCEN-arts zijn de parkinsonachtige klachten van klaagster het gevolg van een medicijn-geïnduceerd parkinsonisme en niet van vasculair parkinsonisme. In zijn consultatieverslag schrijft de SCEN-arts dat bij een medicijn-geïnduceerd parkinsonisme de klachten in beginsel reversibel zijn. Dit en het feit dat de gevolgen van euthanasie onomkeerbaar zijn, maakte een ongebruikelijk grondige toetsing van de wettelijke zorgvuldigheidseisen en een uitgebreide analyse van de feiten wat hem betreft noodzakelijk.
4.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft de SCEN-arts gesteld dat van enige vooringenomenheid geen sprake was. Dat de SCEN-arts een kritische houding heeft ten opzichte van de farmaceutische industrie maakt hem nog niet vooringenomen.
4.4 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel heeft de SCEN-arts erkend dat hij – zonder dit van tevoren
met de consultvragend arts te overleggen – zijn conclusie aan het eind van het huisbezoek met klagers heeft gedeeld. De SCEN-arts stelt dat van dit punt in de KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012) mag worden afgeweken. In punt 16 van de richtlijn staat immers dat de SCEN-arts tijdens het bezoek aan de patiënt of naasten in principe geen oordeel uitspreekt, tenzij daarover afspraken zijn gemaakt met de consultvrager. De woorden ‘in principe’ bieden ruimte voor afwijking en die ruimte heeft de SCEN-arts genomen. Bovendien staat in de richtlijn dat afwijken van de richtlijn mag, mits gedocumenteerd en beargumenteerd.

5. Overwegingen en oordeel van de commissie

5.1 De commissie wijst er allereerst op dat het bij de toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of
dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de SCEN-arts heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard werd aanvaard.
5.2 De kern van het kader waarbinnen de commissie zich een oordeel vormt over het gedrag en het handelen van een SCEN-arts, is de KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012), verder te noemen: de richtlijn. In deze richtlijn staat immers puntsgewijs beschreven welk gedrag en handelen in beginsel van een SCEN-arts mag worden verwacht. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van iedere SCEN-arts om bij de beoordeling van het euthanasieverzoek de richtlijn adequaat toe te passen en zo de verdere professionalisering van SCEN te bevorderen.
5.3 De commissie toetst het klachtwaardig geachte handelen van de SCEN-arts aan de richtlijn. Zij acht
hierbij de volgende punten uit de richtlijn relevant: 9, 13, 15, en 16. De commissie meent dat het eerste
en derde klachtonderdeel zich lenen voor een gezamenlijke behandeling.
Klachtonderdeel 1 en 3
5.10 Klagers verwijten de SCEN-arts dat hij buiten zijn taak als SCEN-arts is getreden door een té diepgaand
(dossier)onderzoek te doen naar onder andere de oorzaak van klaagsters parkinsonisme en het noemen van de mogelijkheid om klaagsters lijden te doen stoppen of verminderen. Hiermee is de SCEN-arts volgens klagers op de stoel van de behandelend arts gaan zitten, hetgeen in strijd is met punt 15 van de KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012). Ook verwijten klagers de SCEN-arts dat hij zijn (voorlopige) conclusie gelijk aan hen heeft medegedeeld, zonder dat dit van tevoren met de consultvragend arts was afgesproken. Dit is volgens klagers strijdig met punt 16 van de richtlijn.
5.11 De commissie is van mening dat de SCEN-arts, zoals hij zelf ook erkent, een ongebruikelijk uitgebreid
(dossier)onderzoek heeft verricht. Dit leidt de commissie onder meer af uit het feit dat hij het huisartsenjournaal vanaf 1979 tot heden en alle specialistische rapportages sinds 1983 heeft bestudeerd. Hoewel ongebruikelijk, vindt de commissie het verrichten van een dergelijk uitgebreid (dossier)onderzoek op zichzelf niet onzorgvuldig. Het staat een SCEN-arts vrij om – in overleg met de consultvragend arts – die (medische) informatie op te (laten) vragen en te bestuderen die hij of zij noodzakelijk acht voor een goede uitoefening van zijn of haar taak. Een en ander is ook in overeenstemming met punt 9 uit de richtlijn, dat voorschrijft dat een SCEN-arts zich grondig moet voorbereiden voordat hij of zij de patiënt in het kader van de consultatie bezoekt. In zoverre is het klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5.12 De commissie constateert dat de SCEN-arts na zijn uitgebreide (dossier)onderzoek, voorafgaand aan
de consultatie, al zijn twijfels had over de diagnose ‘vasculair parkinsonisme’ en over het gebruik van
psychofarmaca door klaagster. Dit blijkt onder meer uit de correspondentie van de SCEN-arts met de
consultvragend arts en het feit dat de SCEN-arts voorafgaand aan het consult met een aantal collega’s over klaagsters situatie heeft overlegd. De SCEN-arts heeft zijn twijfels over de diagnose en de psychofarmaca tijdens het consult van 17 september met klaagster, en later met klager en klaagsters huisarts gedeeld. Hierbij heeft de SCEN-arts ook op enigerlei wijze gesproken over het afbouwen van de psychofarmaca en het positieve effect dat dit zou kunnen hebben op klaagsters klachten. In zijn consultatieverslag schrijft de SCEN-arts dat openheid van zijn kant mogelijk de weg zou kunnen openen naar afbouwen van de medicatie met kans op herstel van klaagsters deplorabele toestand en op afstel van euthanasie.
5.13 De commissie vindt dat de SCEN-arts met de hierboven beschreven werkwijze onzorgvuldig heeft
gehandeld. Als een SCEN-arts na bestudering van het dossier en andere stukken twijfels heeft over de gestelde diagnose, ligt het op zijn of haar weg om deze voorafgaand aan het consult met de consultvragend arts te bespreken. Met de consultvragend arts kan de SCEN-arts bijvoorbeeld afspreken om voorafgaand aan het consult nog een second opinion te laten plaatsvinden. De SCEN-arts heeft ervoor gekozen het consult te laten plaatsvinden en heeft daarin zijn twijfels met klagers gedeeld. Ook heeft hij met hen zijn hypothese gedeeld, namelijk dat bij klaagster sprake is van een medicijngeïnduceerd parkinsonisme waarvan de gevolgen mogelijk reversibel zijn. De commissie is van mening dat de SCEN-arts zich hiermee heeft gedragen als een medebehandelaar, wat in strijd is met punt 15 van de richtlijn. Dit punt bepaalt dat de SCEN-arts ervoor moet waken dat hij of zij geen medebehandelaar wordt. Waar het gaat om redelijke alternatieven of palliatieve mogelijkheden, is het volgens punt 15 de taak van de SCEN-arts om te toetsen of de consultvragend arts deze zijn nagegaan en hebben besproken. Als een SCEN-arts op grond van zijn of haar observaties vermoedt dat er mogelijk nog redelijk alternatieven c.q. palliatieve mogelijkheden onbesproken zijn gelaten, of als hier anderszins onduidelijkheid over bestaat, schrijft punt 15 van de richtlijn voor dat hij of zij dat niet met de patiënt bespreekt, maar direct na het bezoek aan de patiënt met de consultvragend arts. De SCEN-arts heeft zijn bevindingen en conclusie wel aan het einde van het huisbezoek met klaagster, en later klager en klaagsters huisarts besproken.
5.14 De commissie constateert dat de SCEN-arts zichzelf in een lastige positie heeft gebracht door zijn twijfels
tijdens het consult met klagers te delen. De commissie begrijpt dat het voor de SCEN-arts moeilijk was om klagers na het delen van zijn twijfels niet ook deelgenoot te maken van zijn oordeel. Het lag in de lijn der verwachting dat klagers ook zouden willen weten wat voor gevolg zijn twijfels zouden hebben voor zijn oordeel. Toch is de commissie van mening dat de SCEN-arts zijn conclusie niet met klagers had mogen delen. De SCEN-arts had dit van tevoren immers niet met de consultvragend arts overlegd, wat punt 16 van de richtlijn wel als voorwaarde stelt voor het gelijk mededelen van de conclusie. Dit terwijl hij, zoals hij ter zitting heeft erkend, van tevoren wist dat het een complexe consultatie ging worden. Bovendien staat in punt 16 van de richtlijn dat de SCEN-arts zich des te terughoudender op moet stellen als er nog onduidelijkheden bestaan. Dit tezamen maakt volgens de commissie dat de SCEN-arts had moeten volstaan met de mededeling dat hij nog met de consultvragend arts zou overleggen.
5.15 De commissie hecht er waarde aan om op te merken dat het afspreken van een ‘potlooddatum’ voor de euthanasie door de consultvragend arts in de voorliggende situatie onwenselijk was. Hierdoor is bij klagers onterecht de indruk gewekt dat de SCEN-procedure slechts een formaliteit was. Het oordeel van de SCEN-arts dat hij vond dat niet werd voldaan aan de zorgvuldigheidseisen is hierdoor mogelijk nog harder aangekomen bij klagers.
5.16 Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat klachtonderdeel 1 en 3 in zoverre gegrond zijn.
Klachtonderdeel 2
5.17 Klagers verwijten de SCEN-arts dat hij vooringenomen was wat betreft het euthanasieverzoek van
klaagster. Dit onder andere omdat de SCEN-arts al jaren publiekelijk kritiek uit op onder meer de farmaceutische industrie en de manier waarop psychofarmaca worden voorgeschreven. De SCEN-arts meent dat zijn kritische houding ten opzichte van de farmaceutische industrie bij hem niet tot vooringenomenheid leidde.
5.18 De commissie constateert dat de SCEN-arts kennelijk is geraakt door het euthanasieverzoek van klaagster. De SCEN-arts heeft een professionele interesse voor de farmaceutische industrie en in het bijzonder het voorschrijven van meerdere soorten psychofarmaca en de gevolgen daarvan. De commissie vindt niet dat dit bij de SCEN-arts tot vooringenomenheid leidde ten aanzien van het euthanasieverzoek. Dit klachtonderdeel acht de commissie dan ook ongegrond.
5.19 Wel hecht de commissie er waarde aan het volgende op te merken. Bij de commissie is de indruk ontstaan dat de bijzondere interesse van de SCEN-arts ervoor heeft gezorgd dat hij in deze casus extra grondig en uitgebreid te werk is gegaan. Het valt de commissie op dat de SCEN-arts gedurende het (dossier)onderzoek en de consultatie zich voornamelijk heeft gefocust op de diagnose ‘vasculair parkinsonisme’ en het gebruik van psychofarmaca door klaagster, en niet op het karakter van het lijden van klaagster. Dit terwijl klaagster op dat moment wel degelijk leed aan pijnklachten, beperkt was in haar mobiliteit en angst had voor een dreigende opname in een verpleegtehuis. Volgens punt 13b van de richtlijn is het de taak van de SCEN-arts om het lijden in kaart te brengen vanuit perspectief van de patiënt. De richtlijn geeft aan dat de SCEN-arts dit doet door de inhoud van het lijden, de uitzichtloosheid van de patiënt, het lijden van de patiënt in de tijd (nu en straks), de biografie en de omgevingsfactoren die het lijden beïnvloeden zo goed mogelijk te beschrijven. Ook wijst de richtlijn op het schema van Kimsma, waarmee het lijden kan worden beschreven c.q. inzichtelijk worden gemaakt. De commissie wil de SCEN-arts meegeven dat hij in het vervolg het lijden van de patiënt centraler stelt tijdens de consultatie.
Maatregel
5.20 Uit het voorgaande volgt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De vraag die nu voorligt, is welke maatregel passend is. De commissie overweegt hierover het volgende. Tijdens deze procedure en dan met name ter zitting is gebleken dat de situatie van klagers de SCEN-arts niet onberoerd laat. Het handelen van de SCEN-arts was niet kwaad bedoeld. Hij wilde open en transparant zijn ten opzichte klagers en de moeilijke boodschap zelf brengen. Daarnaast heeft de SCEN-arts zich tijdens de procedure open en toetsbaar opgesteld. Dit maakt dat het college volstaat met het opleggen van een waarschuwing, als een zakelijke terechtwijzing zonder het stempel van laakbaarheid.

6. Slotsom

De commissie oordeelt de klacht gegrond en legt aan de SCEN-arts de maatregel op vanwaarschuwing.
De commissie

  • bepaalt dat dit oordeel in geanonimiseerde vorm ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact, het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie.
    (…).

Aldus gegeven in raadkamer door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, drs. M. van Bergeijk, drs. T.W. Broersma, drs. B.J.P. Vis-Janssens de Varebeke en prof. mr. dr. D.P. Engberts, leden van de Klachtencommissie SCEN, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Zetsma, secretaris.

Uitgebreider commentaar huisarts en SCEN-arts Geert Jan Blom

‘Een SCEN-arts krijgt een klacht, ingediend door patiënte en haar echtgenoot, wegens onzorgvuldig handelen in de rol van SCEN arts. In deze casus zijn drie rollen: de aanvragend arts van het expertisecentrum, de SCEN-arts en de patiënte met haar echtgenoot. We mogen uitgaan van deskundigheid en betrokkenheid én van een legitiem verzoek. De medische grondslag is een uitzonderlijke: ‘waarschijnlijk vasculair Parkinsonisme’, en dat maakt de zaak al bijzonder.

Alvorens patiënte te bezoeken vraagt de SCEN-arts, naast informatie van het expertisecentrum, ook informatie op bij de huisarts en apotheek én overlegt hij met de behandelend neuroloog, zorgvuldig handelen of te zorgvuldig handelen?

De suggestie wordt (vooraf) gewekt dat de euthanasie ‘al geregeld is’, de ‘potlooddatum’ is al afgesproken. Bij een duidelijk en snel progressief (terminaal) lijden vind ik dit als SCEN-arts niet zo’n punt maar in deze casus is dit ongemakkelijk. Want tijdens het bezoek heeft de SCEN-arts grote twijfels, mede door zijn specifieke expertise op dit gebied, en bespreekt dit met patiënte en haar echtgenoot (één van de klachtonderdelen). Op dit punt stond de SCEN-arts al met 1-0 achter en had hij eerst met de aanvragend arts in gesprek moeten gaan, mede om zijn collega niet in een lastig parket te brengen.

Hij bespreekt echter niet alleen zijn twijfels, maar ook al zijn voorlopige conclusie; dat moet voor patiënte en haar echtgenoot verwarrend zijn geweest.

En dan gebeurt er iets opmerkelijks: de aanvragend arts heeft alle begrip voor de twijfels van de SCEN-arts én klager zoekt mailcontact met de SCEN-arts. Dit laatste is zeer ongebruikelijk, hoe invoelbaar ook, en hiermee wordt oneigenlijke druk uitgeoefend op de SCEN-arts. De klachtencommissie zegt hier echter niets over.

De klachtonderdelen 1 en 3:

Een specifiek expertisegebied is ook een valkuil voor een SCEN-arts. Maar als het parkinsonisme daadwerkelijk reversibel zou zijn én de euthanasiewens van patiënte zou vervallen, zou de SCEN-arts dan geen compliment moeten krijgen voor zijn zeer zorgvuldig handelen?

Klachtonderdeel 3 is terecht gegrond verklaard, ook naar de mening van de SCEN-arts zelf. Dit moet je zo niet doen.

De leerpunten:

  • Voor de SCEN arts: zet niet (ook) de pet op van medebehandelaar en wees terughoudend in de communicatie naar de patiënt.
  • Voor de aanvragend arts: waak voor een zorgvuldige procedure en verwachtingspatroon van de patiënt.
    • Voor alle artsen: het lijden vanuit het perspectief van de patiënt dient centraal te staan.

      Welke maatregel is passend? Een complexe casus met plussen en minnen, een arts die zich toetsbaar opstelt én zeer belangrijke leerpunten, wat wil de lezer nog meer? De klachten zijn gegrond verklaard. Op persoonlijke titel vind ik de waarschuwing hier overbodig; deze casus heeft te veel nuances.’

      Lees ook:

      euthanasie scen
      • Simone Paauw

        Simone Paauw deed de deeltijdopleiding journalistiek in Tilburg en werkt sinds 2008 als journalist bij Medisch Contact. Ze interviewt het liefst de ‘gewone arts’ met een bijzonder verhaal, bijvoorbeeld voor de rubriek Het Portret.  

      Op dit artikel reageren inloggen
      Reacties
      • E. Wannee

        Forensisch arts

        Als een medisch adviseur een patiënt onderzoekt en aan de hand daarvan een advies opstelt dat hij/zij vervolgens verstuurt naar de aanvrager, bv. een gemeente, dan is die arts verplicht om eerst de strekking van dat advies aan de patiënt mede te dele...n, omdat de patiënt immers recht van blokkade heeft.
        Het is dan contra-intuïtief dat in het geval van een scen-advies, de scen-arts, die immers ook een soort medisch adviseur is, de strekking van diens advies juist NIET zou mogen mededelen aan de patiënt.

      • M.D. Scheele

        Huisarts, Delft

        GEEN potlood datum afspreken? Het is mijn ervaring dat een SCEN arts niet komt als er geen concrete datum op korte termijn is afgesproken....

      • P.H. van Putten

        SCENarts tevens arts expertisecentrum

        Het "verbod" op het afspreken van een potlooddatum is niet op zijn plaats . De term geeft al aan dat het een afspraak onder voorbehoud is. Het is om logistieke redenen soms ook gewenst. Het voorbehoud moet dan wel heel duidelijk gecommuniceerd wor...dt. Mijn ervaring als SCENarts soms wel dat er meer dan alleen een potlooddatum afgesproken wordt en dat daardoor de SCENarts onderdruk gezet wordt om snel een positief advies te geven.

      • R.R. Schaad

        Anesthesioloog, Leiden

        Wel jammer dat de redactie onder de uitspraak niet verwijst naar de reactie van de beklaagde. Dat had nu een moment geweest om te leren van dit soort uitspraken. Nu kwam ik het 'per ongeluk' tegen bij de reacties enkele pagina's verderop. Een verwijz...ing was op zijn plaats geweest.
        Deze rubriek blijft stuntelen.....

      • G.K. Mitrasing

        Huisarts- Vogelvrij, Amsterdam

        Lijkt me zeer belangrijk dat die beroepsmogelijkheid er komt. Goed om meerdere redenen: betere regelgeving, betere toetsing, betere zorg, betere bescherming van patiënt, scen-artsen(en niet vergeten: degenen die overwegen deze functie in de toekoms...t te gaan uitvoeren) en de zorgverleners.

      • D.F.R. Boswijk

        scen-arts, Stegeren

        om maar met de deur in huis te vallen: ja ik geef ook doorgaans mijn conclusie aan de patiënt en haar/zijn naasten, @me too, zou je kunnen zeggen. Dat lijkt me overigens volstrekt transparant en passend in 2022 en patiënten waarderen het doorgaans er...g. Meestal heb ik dat met de consultvrager overlegd, maar soms vergeet ik het ook wel eens....
        Alhoewel de klachtencommissie nog wel stelt. " De commissie wijst er allereerst op dat het bij de toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de SCEN-arts heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard werd aanvaard", blijkt dit gremium er toch een merkwaardige bias voor regels op na te houden. De richtlijn uit 2012 wordt gehanteerd als een Bijbelse Wet uit stenen tafelen gehouwen. Het is nog net niet zo erg als het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten, maar ze lijken er wel op. En er is inderdaad ook geen beroep mogelijk.
        Overigens lijkt er sprake te zijn van een zeer zorgvuldige consultatie en een respectvolle communicatie met de patiënt, maar de patiënt en haar partner lijken ook erg teleurgesteld te zijn over de conclusie. Dat is invoelbaar en dat mag- en kan, maar is uiteraard geen reden voor de Klachtencommissie om te oordelen.

      • Anoniem

        SCEN-klachtencommissie: sancties zonder recht van beroep

        De SCEN-klachtencommissie kan zware sancties opleggen, zoals doorhaling in het register van SCEN-artsen. Een beroepsmogelijkheid ontbreekt. Hoe onacceptabel dat is, bewijst deze uitspraak van ...de klachtencommissie.

        Vanwege een vermeend feit werd mij als SCEN-arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De commissie kreeg de indruk dat ik patiënte het advies had gegeven haar medicatie af te bouwen. Daarmee ging ik op de stoel van de behandelaar zitten. Zeer verwijtbaar als dat inderdaad was gebeurd.

        Nergens in de stukken staat echter dat een dergelijk advies is gegeven. Het ontbreekt ook in de uitspraak bij de opsomming van feiten op grond waarvan werd geoordeeld.

        Er is geen klacht over ingediend dus van klachtbehandeling is geen sprake. Het kwam niet ter sprake tijdens de zitting. Dat blijkt ook uit het feit dat de commissie in de uitspraak het vermeende medicatie-advies niet concreter kan weergeven dan dat medicatievermindering ‘op enigerlei wijze’ is besproken.

        Eerst tijdens het lezen van de uitspraak vernam ik van het verwijt. Op geen enkele wijze heb ik dus verweer kunnen voeren tegen de reden van waarschuwing. Dat is haast niet te geloven, maar het onbestaanbaar ontbreken van een dergelijk verweer in de uitspraak bewijst het.

        De klachtencommissie kan dus gewoon fouten maken, net als ieder ander rechtsprekend gremium. De vele vernietigde uitspraken in hoger beroep in het klacht- en tuchtrecht bewijzen de belangrijke functie van een beroepsmogelijkheid.

        Ik nodig het KNMG-bestuur uit om zich te buigen over deze kwestie. Mijn collega SCEN-artsen in den lande vraag ik zich uit te spreken over het ontbreken van een beroepsmogelijkheid.

        De naam van de SCEN-arts is bekend bij de redactie.

        [Reactie gewijzigd door redactie op 21-07-2022 12:41]

        • Karianne Jonkers

          algemeen beleidsadviseur KNMG / projectleider SCEN


          De oproep om een hoger beroep in te stellen heeft het KNMG-bestuur bereikt en wordt in behandeling genomen. Komend najaar wordt het besluit verwacht.


          [Reactie gewijzigd door redactie op 21-07-2022 15:10]

       

      Cookies op Medisch Contact

      Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.