Tuchtrecht
Tuchtrecht

Ruzie op de poli Neurologie na gemiste MS-diagnose

Uitspraak: Waarschuwing

1 reactie
Getty Images
Getty Images

Een vrouw krijgt in 2005 een CVA en in het beeldvormende traject dat daarop volgt, komen wittestofafwijkingen in de hersenen naar voren. Een collega van de later aanklaagde neuroloog concludeerde destijds dat sprake was van een CVA en dat er geen aanwijzingen waren voor multiple sclerose (MS).

In 2008 laat de patiënt scans in het buitenland maken en die zijn voor haar huisarts aanleiding om de vrouw voorjaar 2010 te verwijzen naar de neuroloog van deze tuchtzaak. Uit een nieuwe MRI blijkt een ongewijzigd beeld vergeleken met de scans uit 2008. In 2016 wordt alsnog de diagnose MS gesteld.

De vrouw legt haar casus voor aan een andere radioloog, die op de oude MRI’s aanwijzingen voor MS ziet. Volgens de aangeklaagde neuroloog was er jarenlang geen duidelijke ziekteactiviteit of toename van de afwijkingen geweest. In een gesprek dat volgt tussen de patiënt, haar echtgenoot, de neuroloog en een coassistent lopen de gemoederen hoog op. Een reeks beschuldigingen volgt, de echtgenoot is intimiderend. De arts zegt tijdens het gesprek de behandelrelatie op. Een tuchtklacht volgt over de late diagnose, gebrek aan monitoring en de opgezegde behandelrelatie. In tegenstelling tot het regionaal tuchtcollege (RTG) vindt het Centraal Tuchtcollege (CTG) dat de neuroloog de patiënt inderdaad had moeten volgen vanaf 2010, omdat de diagnose MS niet kon worden uitgesloten. Dit is volgens jurist Katrien Zetsma, adviseur gezondheidsrecht bij de KNMG, een belangrijk leerpunt voor artsen die zich bezighouden met het stellen van lastige diagnoses zoals MS. Het CTG laat de waarschuwing staan. Hoewel dat klachtonderdeel in hoger beroep niet meer aan de orde is, merkt Zetsma op dat het RTG terecht heeft geoordeeld dat de neuroloog de behandelrelatie te snel heeft beëindigd en zich daarbij ook niet aan de benodigde zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. ‘De neuroloog had bijvoorbeeld kunnen proberen de vrouw alleen te spreken’, zegt Zetsma. Neuroloog-intensivist Marcel Aries ervaart dat zorgverleners vrij machteloos staan tegenover vervelend gedrag van patiënten en familie. ‘Moeten we onze zorgverleners hier niet beter tegen beschermen? De uitspraak eindigt met een waarschuwing voor de neuroloog, maar reflecteert niet over het ontoelaatbare gedrag in de spreekkamer van de familie van de patiënt.’

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 2 juli 2021

INGEKORTE uitspraak

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.068 van A, wonend te B, appellante, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde D, echtgenoot van klaagster, tegen C, neuroloog, destijds werkzaam te B, verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

01 Verloop van de procedure

A, hierna klaagster, heeft op 6 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C, hierna de neuroloog, een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 januari 2020, onder nummer 246/2018, heeft dat college de klacht deels gegrond verklaard en een waarschuwing opgelegd.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De neuroloog is in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruikgemaakt.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 april 2021, waar zijn verschenen D, voornoemd, namens klaagster, bijgestaan door prof. E, emeritus hoogleraar oogheelkunde, en de neuroloog, bijgestaan door mr. M.C. Hazenberg, voornoemd. De standpunten van partijen zijn hier nader toegelicht.

02 Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2 De feiten

(…) Klaagster is in 2005 tijdens haar vakantie getroffen door een CVA. Vanwege de lange wachtlijsten voor het maken van een MRI in B bood een familielid van de echtgenoot van klaagster (F) aan een MRI-scan te maken in het ziekenhuis waar hij als radioloog werkzaam was. Deze scan toonde wittestofafwijkingen en aankleurende laesies. Bij een daarop­volgend consult bij een collega van beklaagde concludeerde deze dat sprake was van een CVA en dat er geen aanwijzingen waren voor multiple sclerose (MS). Er is destijds ook liquoronderzoek verricht, waarbij een neuroborreliose werd uitgesloten. De MRI uit 2005 is niet in het dossier opgenomen.

Klaagster en haar echtgenoot hebben in 2008 beiden een zogeheten Prescan-onderzoek ondergaan in een buitenlandse kliniek. Daarbij is ook een MRI van de hersenen verricht. De resultaten van haar MRI heeft klaagster voorgelegd aan F. Deze heeft overleg gehad met een radioloog die als deskundige op het gebied van MS gold, professor dr. G, en vervolgens op 23 oktober 2009 een revisierapport over klaagsters casus opgesteld. Dit heeft hij aan de huisarts van klaagster toegestuurd. De huisarts zag in dit rapport en de resultaten van de MRI aanleiding klaagster voor onderzoek naar beklaagde te verwijzen.

Beklaagde heeft klaagster voor het eerst gezien op 17 februari 2010. (…)

In maart 2016 is klaagster door de huisarts opnieuw naar beklaagde verwezen. Bij neurologisch onderzoek heeft beklaagde een toename van de afwijkingen geconstateerd. Op grond van deze nieuwe bevindingen en de MRI van de hersenen heeft beklaagde de diagnose MS gesteld. (…)

Op 3 maart 2017 vond vervolgens een gesprek plaats tussen klaagster, haar echtgenoot en beklaagde. De echtgenoot van klaagster heeft bij aanvang van dat gesprek aangegeven dat hij en klaagster voornemens waren een klacht tegen beklaagde in te dienen. De gemoederen liepen tijdens dit gesprek hoog op. Beklaagde heeft de behandelrelatie onmiddellijk beëindigd.

In zijn brief aan de huisarts van klaagster heeft beklaagde de gang van zaken als volgt beschreven:

“(…) Tot mijn schrik en verbazing gaat de echtgenoot plotseling fors in de aanval en uit richting [ziekenhuis] en ondergetekende een stroom van beschuldigingen. Hij heeft het over negeren van onderzoeksresultaten uit 2005, het niet goed kennis nemen van uitslagen van lumbaalpuncties, het willen wegmoffelen van gegevens. (…) De echtgenoot zegt een en ander besproken te hebben met zijn contacten in de medische wereld en men zou tot het inzicht gekomen zijn dat de gang van zaken onbestaanbaar en onaanvaardbaar is. (…) Zijn optreden werd door mij als zeer intimiderend ervaren. Ik heb hem gevraagd te kalmeren of anders te vertrekken en gaf daarbij ook aan desnoods de beveiliging van [ziekenhuis] te zullen inschakelen. De situatie was ook voor de bij het gesprek aan­­wezige coassistente zeer intimiderend, zoals ze later bij mij aangaf. (…) Als ik vervolgens aangeef op deze basis geen behandelrelatie met zijn echtgenote te kunnen onderhouden kondigt hij aan een tuchtzaak tegen mij te gaan starten. Het gesprek eindigde hiermee onplezierig. Er was geen ruimte meer om aan te bieden voor patiënte een andere neuroloog te gaan zoeken. De echtgenoot verliet met een dreigend ‘wij zien elkaar nog’ de spreekkamer.”

3 Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt beklaagde – zakelijk weer­gegeven:

1. in het voorjaar van 2016 te hebben toe­­gegeven dat uit de uitslag van het liquor­onderzoek in 2005 al bleek dat sprake was van MS; waaruit volgt dat hij in 2010 heeft nagelaten deugdelijk onderzoek te doen;

2. zich te verschuilen achter de foute diagnose van zijn collega;

3. te hebben nagelaten het incomplete dossier uit 2005 te completeren;

4. onvolledige informatie te hebben verstrekt ten behoeve van de second opinion;

5. ten onrechte geen MRI van het myelum te hebben laten maken;

6. ondanks een daartoe strekkend verbod overleg te hebben gepleegd met andere neurologen;

7. herhaaldelijk te hebben meegedeeld dat zijn collega fout had gediagnosticeerd en hij dit ten onrechte had gevolgd, maar dit later te ontkennen;

8. te ontkennen in februari 2017 informatie te hebben ontvangen van radioloog K, terwijl er stukken in het medisch dossier zitten;

9. niet professioneel te hebben gereageerd op 3 maart 2017 en zelf een weergave van het gesprek te geven die klaagster niet herkent;

10. ten onrechte de behandelrelatie op die datum te hebben beëindigd, onder de onjuiste overweging dat klaagster niet behandelbaar was.

4 Het standpunt van beklaagde

(…)

5 De overwegingen van het college

(…)

5.2 Ter zitting is besproken dat de klachten van klaagster zijn in te delen in twee categorieën: in de eerste plaats klachten die samenhangen met het feit dat pas in 2016 de diagnose MS is gesteld en in de tweede plaats klachten over de beëindiging van de behandelrelatie. (…)

5.5 Gelet op het voorgaande is een klacht­onderdeel naar het oordeel van het college gegrond. Het college ziet aanleiding een maatregel op te leggen. Bij het bepalen daarvan is rekening gehouden met het volgende. Beklaagde heeft de behandelovereenkomst opgezegd zonder dringende reden en zonder daarbij de zorgvuldigheidseisen in acht te nemen en hij heeft niet de gelegenheid aangegrepen van zijn onjuiste handelwijze terug te komen. In het voordeel van beklaagde weegt mee dat hij ter zitting heeft erkend dat hij zich op 3 maart 2017 niet professioneel heeft gedragen. Tot slot overweegt het college dat beklaagde niet eerder geconfronteerd is geweest met een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Alles bij elkaar genomen is het college van oordeel dat de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats is.’

03 Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Hieraan wordt toegevoegd dat:

1. in 2005 bij het liquoronderzoek unieke oligoclonale banden waren aangetroffen;

2. de neuroloog in de brief van 29 april 2016 aan de VU als reden voor het vragen van een second opinion heeft opgenomen dat klaagster en haar echtgenote behoefte hadden aan meer informatie en dat hij – de neuroloog – advies wilde over een eventuele behandeling van klaagster.

04 Beoordeling van het beroep

De omvang van het geding

4.1 Klaagster heeft bij het regionaal tuchtcollege een uitgebreid klaagschrift ingediend. Dat college heeft in zijn beslissing de klacht zakelijk weergegeven in tien klachtonderdelen en deze klachtonderdelen verdeeld in twee categorieën: (1) klachten die samenhangen met het feit dat pas in 2016 de diagnose MS is gesteld en (2) klachten over de beëindiging van de behandelrelatie.

4.2 Het regionaal tuchtcollege is tot het oordeel gekomen dat de klachtonderdelen in categorie 1 ongegrond zijn en de klachtonderdelen in categorie 2 voor een deel gegrond zijn, zo blijkt uit de overwegingen van de beslissing. De klacht over de schending van het beroepsgeheim (uit categorie 2) is ongegrond geacht. Het regionaal tuchtcollege heeft in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht de neuroloog een waarschuwing opgelegd.

4.3 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het regionaal tuchtcollege. Zij betoogt in beroep dat dat college de klacht niet volledig heeft weergegeven en dat haar klacht ten onrechte deels ongegrond is geoordeeld. Zij heeft ter onderbouwing een aantal deskundigenrapporten overgelegd. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing in zoverre te vernietigen en de ongegrond geachte klachtonderdelen en het volgens haar ten onrechte niet beoordeelde klachtonderdeel alsnog gegrond te verklaren.  

4.4 De neuroloog heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klaagster te verwerpen. De neuroloog heeft zelf geen beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht en tegen de opgelegde waarschuwing. Dit deel van de klacht is daarom in beroep niet meer aan de orde. 

4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat het regionaal tuchtcollege in de bestreden beslissing de klacht in essentie juist heeft weergegeven. Wel dient, gelet op het klaagschrift, aan deze zakelijke weergave te worden toegevoegd dat klaagster de neuroloog ook verwijt dat hij de verdenking op MS niet heeft gecommuniceerd en daarmee monitoring niet heeft geborgd. Het regionaal tuchtcollege heeft over dit klachtonderdeel wel een oordeel gegeven, namelijk in rechtsoverweging 5.3.3 van de bestreden beslissing. (…)

De klachtonderdelen over het stellen van de diagnose MS (categorie 1)

(…)

4.12 Het Centraal Tuchtcollege is met het regionaal tuchtcollege van oordeel dat de neuroloog met de wijze waarop hij in 2010 tot zijn conclusie is gekomen dat geen sprake was van MS is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Gelet op de toen geldende richtlijnen en diagnostische criteria, heeft de neuroloog de relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken en heeft hij de onderzoeken laten verrichten die destijds gebruikelijk waren binnen de beroepsgroep bij een verdenking op MS. Zoals het regionaal tuchtcollege terecht heeft overwogen, was het beter geweest als de neuroloog de MRI-beelden uit 2005 had opgevraagd, zodat hij deze had kunnen vergelijken met de MRI-beelden uit 2010, wat kennelijk ook zijn bedoeling was. Maar omdat hij beschikte over de beschrijving van die beelden en over de MRI-beelden uit 2008, kon hij zijn conclusie daar op baseren. (…)

4.14 Op grond van al het vorenstaande acht het Centraal Tuchtcollege verdedigbaar dat de neuroloog in 2010 tot de conclusie heeft kunnen gekomen dat de diagnose MS bij klaagster minder waarschijnlijk was. Het regionaal tuchtcollege heeft de klacht in zoverre dan ook terecht ongegrond verklaard.

4.15 Anders dan het regionaal tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de neuroloog klaagster vanaf 2010 had moeten blijven volgen. Gezien de uitgebreide afwijkingen op de MRI-scan van 2010 en de aan­­wezigheid van de unieke oligoclonale banden in het hersenvocht, en in aanmerking nemend dat de klachten die klaagster in 2010 stelde te hebben, zoals vermoeidheid en vertraagde informatieverwerking, moeilijk te objectiveren waren, kon de diagnose MS toen immers ook niet helemaal worden uitgesloten. Onder deze omstandigheden en gelet ook op de zorgen die klaagster had over de ziekte MS, mocht van de neuroloog worden verwacht dat hij met haar een vervolgafspraak zou maken en – ook via de huisarts – zou zorg dragen voor actieve monitoring van haar gezondheidstoestand. (…)

De klacht over de beëindiging van de behandelrelatie

(…)

De maatregel

4.18 Het regionaal tuchtcollege heeft aan de neuroloog de maatregel van een waarschuwing opgelegd, in verband met de wijze waarop hij de behandelovereenkomst met klaagster heeft beëindigd. Het Centraal Tuchtcollege komt tot het oordeel dat de neuroloog ook op het punt van de monitoring van klaagster vanaf 2010 in de zorg voor klaagster is tekortgeschoten. Dit college ziet hierin echter geen aanleiding om aan de neuroloog een zwaardere maatregel op te leggen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de neuroloog, die inmiddels met pensioen is, niet eerder een maatregel is opgelegd en dat een waarschuwing passend wordt geacht ook nu in totaal twee klachtonderdelen gegrond zijn bevonden. Dit betekent dat de maatregel van waarschuwing blijft staan.

Conclusie

4.19 De conclusie is dat de beslissing van het regionaal tuchtcollege dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het klachtonderdeel over de monitoring van klaagster vanaf 2010 ongegrond is geacht. Dit klachtonderdeel zal alsnog gegrond worden verklaard. Het beroep van klaagster zal voor het overige worden verworpen.   

05 Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

  • vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij het klachtonderdeel over de monitoring van klaagster vanaf 2010 ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

  • verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond;
  • verwerpt het beroep voor het overige;
  • verstaat dat de opgelegde maatregel van waarschuwing in stand blijft;
  • gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het griffierecht ten bedrage van 50 euro voor de behandeling van de beroepsprocedure vergoedt.

Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter, H. de Hek en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen, P.J. Koehler en H.C. Tjeerdsma, leden-beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2021. 

Lees ook
Tuchtrecht neurologie
  • Eva Nyst

    Eva Nyst werd geboren in Australië en groeide op in Middelburg. Ze studeerde filosofie en theologie aan de Universiteit van Amsterdam en werkte twee jaar als journalist bij De Volkskrant. Van 2001 tot 2022 was ze in dienst bij Medisch Contact. Sindsdien is zij werkzaam bij de KNMG als beleidsadviseur.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • T. Müller

    Uroloog, Drachten

    Moest u het beginnetje ook een paar keer lezen ? Ik wel. Ik snapte erst niet eens wie het had misdaan (de laatste arts of course) Er is een langlopend verhaal met veel artsen geweest die er via via bij betrokken waren. De patient is vast en zeker wel...gesteld (in mogelijkheden zeker). En heeft medici in de familie.

    DIe hele „behandelplicht“ is er, om (sociaal) zwakke patienten te beschermen. Opdat zij niet zonder behandelaar komen te staan.

    Dat is overduidelijk geen enkele gevaar voor deze „well connected“ persoon. Wie in de spreekkamer de dokter vlink onder uit de zak geeft en zo veel macht blijkt te hebben, hoeft niet ook nog beschermd te worden via de regels vor arme mensen.

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.