Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Niet vertrouwen op de dokter vóór u

Plaats een reactie

Ervan uitgaan dat de dokter vóór u het goed heeft gedaan en niets is vergeten, is doorgaans niet de beste manier om de tuchtrechter te vermijden. Neem deze casus. Een verzekeringsarts van het UWV verzoekt een psychiater om in het kader van een Wajong-beoordeling een rapportage op te stellen over een vrouw. Aldus geschiedt.

Maar later klaagt de vrouw de psychiater aan. Hij had haar helemaal niet verteld wat er precies ging gebeuren, wat het doel van het onderzoek was en welke consequenties de uitkomsten konden hebben. Ook wist ze niet welke rechten ze had, zoals inzage- en correctierecht of het recht om niet mee te werken.

‘Ja maar, de verzekeringsarts had haar toch al geïnformeerd?’, is kort gezegd het verweer van de psychiater. Dat blijkt echter niet uit de brief die de verzekeringsarts aan de psychiater stuurde. Verder zegt de psychiater dat hij altijd vertelt wat iemands rechten zijn, maar dat niet altijd in het dossier zet.

De uitkomst kunt u wel raden: niet geschreven, is niet bewezen. Dat levert een waarschuwing op. Zeker in dit geval. Want bij een patiënt die tot een ‘kwetsbare’ groep behoort en ingewikkelde informatie wellicht minder goed oppakt, is extra zorgvuldigheid noodzakelijk. Daar hoort ook bij dat u nagaat of de patiënt de informatie daadwerkelijk heeft begrepen.

Sophie Broersen, arts

Diederik van Meersbergen, jurist

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 10 november 2011

(ingekort door redactie MC)

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.139 van A, wonende te B, appellante in het principaal beroep, verweerster in het incidenteel beroep, klaagster in eerste aanleg, tegen F, psychiater, wonende te D, werkzaam te B, verweerder in het principaal beroep, appellant in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. E.P. Haverkate, werkzaam bij VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

(…)

2. Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

‘2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder heeft, samen met een psycholoog, een praktijk voor psychodiagnostiek. Bij brief van 2 november 2007 heeft een verzekeringsarts van het UWV aan verweerder en zijn collega verzocht om een multidisciplinair rapport over klaagster. Dit verzoek had betrekking op een arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling in het kader van de Wajong. In deze brief stelde de verzekeringsarts een aantal door verweerder en zijn collega-psycholoog te beantwoorden vragen. Na een multidisciplinair onderzoek, dat verweerder samen met deze collega heeft afgenomen in de periode van 10 januari 2008 tot en met 20 maart 2008, hebben zij op 1 april 2008 schriftelijk gerapporteerd en dit rapport aan de opdrachtgever, de genoemde verzekeringsarts, gezonden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagsters autonomie werd compleet uitgehold; zij was verplicht mee te werken en verder bestond er niets. Zij had geen rechten. Over een aantal belangrijke rechten werd haar ook niets verteld, zoals inzagerecht, correctierecht en blokkeringsrecht. Verder werd niets gezegd over het niet verplicht zijn tot medewerking.

Het onderzoek was slopend en benauwend; klaagster kreeg geen informatie over wat haar te wachten stond. Zij ondervond een respectloze behandeling, een zeer bevooroordeelde houding en geen omgang volgens maatschappelijk aanvaarde normen.

Het rapport is inhoudelijk onzorgvuldig en op onderdelen onjuist. Er staat een grove zin in de anamnese, die niet van klaagster afkomstig is. De diffuse MMPI-2-uitslag is onvoldoende onderbouwd en het psychologisch en neurologisch onderzoek zijn onzorgvuldig uitgevoerd. Er staat een test in, die klaagster zelfs niet is afgenomen.

(…)

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder gaat er op grond van de wijze waarop de expertiseaanvraag door de verzekeringsarts is geformuleerd en waarop deze, met toestemming en medeweten van klaagster is, tot stand is gekomen van uit dat de verzekeringsarts klaagster heeft geïnformeerd over de aan te vragen expertise en dat klaagster derhalve wist wat er zou gaan gebeuren, onder welke voorwaarden het onderzoek – bij haar thuis – zou plaatsvinden en welke rechten zij daarbij had.

(…)

Aan het begin van het gesprek is verweerder gewoon uit te leggen wat er gaat gebeuren en welke rechten de onderzochte heeft. Ook bij klaagster is dat gebeurd. Zij heeft niet om extra uitleg gevraagd, zodat verweerder ervan is uitgegaan dat zij het begrepen had. (…) Tijdens het gesprek heeft klaagster niet te kennen gegeven dat zij zich onveilig voelde, zich onjuist of onvolledig geïnformeerd voelde of dat zij bezwaren had tegen de wijze waarop zij werd bejegend.

Aan klaagster is verteld dat zij inzage- en correctierecht had en dat zij niet de plicht had om mee te werken. Verweerder heeft aan haar medegedeeld wat de verzekeringsarts in de expertiseaanvraag had geschreven en de vragen van de verzekeringsarts zijn aan haar voorgelezen.

(…)

Verweerder betwist gemotiveerd dat hij klaagster onheus zou hebben bejegend
en hij betwist ook gemotiveerd dat zijn rapportage onvolledig of onjuist zou zijn.

Een (telefonisch) verzoek van klaagster om een afschrift van het rapport te mogen ontvangen heeft verweerder nooit bereikt. Anders zou het rapport aan klaagster toegezonden zijn. Verweerder is van mening dat zijn advies aan de verzekeringsarts om het rapport, ten behoeve van klaagster, aan haar huisarts door te sturen, niet verwijtbaar is.

5. De overwegingen van het college

De bezwaren van klaagster tegen de rapportage betreffen de procedurele gang van zaken (a), de inhoud van de rapportage (b) en de bejegening (c).

Naar aanleiding van deze bezwaren overweegt het college als volgt.

Ad a. Klaagster behoort, zoals verweerder terecht naar voren heeft gebracht, tot een zeer kwetsbare groep, waarbij een zeer hoge mate van (ook) procedurele zorgvuldigheid in acht dient te worden genomen, mede gelet op de zeer grote belangen die bij een rapportage als de onderhavige in het geding zijn. Het college is van oordeel dat verweerder niet (geheel) aan deze hoge zorgvuldigheidseisen heeft voldaan.

Het college is in de eerste plaats van oordeel dat niet is gebleken dat de informatie aan klaagster over haar rechten naar behoren is geweest. Verweerder had er niet op mogen vertrouwen dat klaagster door de verzekeringsarts op haar rechten was gewezen. Dat dit zou zijn gebeurd is ook niet in de brief van de verzekeringsarts aan verweerder te lezen, maar bovendien blijft het een eigen verantwoordelijkheid van verweerder zelf. Het had op de weg van verweerder gelegen om klaagster, voordat het onderzoek ging plaatsvinden, in beginsel schriftelijk, op de hoogte te stellen van haar rechten met betrekking tot het onderzoek, te weten het recht om medewerking te weigeren en het recht op inzage en correctie, uit te oefenen voordat het rapport aan de opdrachtgever zou zijn verzonden. Een deugdelijk wijzen op de rechten (waartoe in dit geval niet het blokkeringsrecht behoort) brengt ook mee dat klaagster eveneens tijdig op de hoogte was gesteld van de gang van zaken, de inhoud en het doel van de expertise, in ieder geval door tijdige toezending van de brief van de verzekeringsarts. In het dossier ontbreken aanwijzingen dat verweerder klaagster op haar rechten heeft gewezen, zodat het college daarvan, gelet op de betwisting door klaagster, niet kan uitgaan. Maar zelfs al zou hij dat wel gedaan hebben en haar de inhoud van de brief van de verzekeringsarts hebben voorgelezen, zou hij in beginsel nog steeds onvoldoende aan zijn verplichtingen hebben voldaan. Gelet op de kwetsbare groep waartoe klaagster behoort, mag niet zonder meer worden aangenomen dat dergelijke voor haar ingewikkelde informatie over haar rechten en over de inhoud van het onderzoek bij mondelinge mededeling in voldoende mate doordringt. Niet is ook gesteld of gebleken dat verweerder heeft geverifieerd of zijn mededelingen werden begrepen. Tot zover is de klacht gegrond.

(…)

Ad b. (…) Het college is van oordeel dat de rapportage, inhoudelijk, aan deze eisen voldoet, zij het dat de rapportage qua woordkeus en toonzetting hier en daar zorgvuldiger en neutraler had gekund. Dat is echter geen reden voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Wel verschillen partijen nogal over wat feitelijk is gezegd en gedaan. In gevallen waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. (…)

Ad c. Voorgaande overweging geldt evenzeer voor de door klaagster gestelde onheuse bejegening, die evenmin is komen vast te staan.

Op grond van het voorgaande dient de klacht deels gegrond te worden verklaard.

Het college acht het passend hiervoor een waarschuwing op te leggen.’

3. Beoordeling van het principale beroep

(…)

3.2 Het Centraal Tuchtcollege zal achtereenvolgens ingaan op de grieven die klaagster in beroep naar aanleiding van de uitspraak van het regionaal tuchtcollege heeft aangevoerd. Deze grieven betreffen, samengevat weergegeven:

a. (…)

b. Het niet correct weergeven van de ingediende klacht en het niet ingaan op alle klachtonderdelen. In dit verband heeft klaagster genoemd: het niet gewezen zijn op de afwezigheid van het blokkeringsrecht, het niet gewezen zijn op het bestaan van een klachtinstantie en de omstandigheid dat haar niet de mogelijkheid is geboden haar visie in het rapport opgenomen te krijgen.

(…)

3.5 Ten aanzien van de grief onder b. wordt overwogen dat het aan het regionaal tuchtcollege gericht klaagschrift een omvang heeft van in het totaal 55 bladzijden en een veelheid bevat aan bezwaren tegen het handelen van de psychiater en diens praktijkgenoot. In een dergelijke situatie dient de tuchtrechter te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren.

De grief die klaagster in dit verband heeft aangevoerd, betreft met name het gebrek aan informatie omtrent het onderzoek en de wijze waarop zij op de bevindingen daarvan zou kunnen reageren.

Het regionaal tuchtcollege is op evenbedoelde bezwaren ingegaan in onderdeel 5 ad a (bezwaren tegen de procedurele gang van zaken) van zijn uitspraak en heeft de klacht, zoals aangegeven in dit onderdeel, gegrond verklaard.

Het Centraal Tuchtcollege ziet geen grond voor het oordeel dat de wijze waarop het regionaal tuchtcollege eerderbedoelde bezwaren heeft opgevat, geen recht doet aan de ingediende klacht. Derhalve kan ook de grief onder b niet slagen.

(…)

3.8 Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

4. Beoordeling van het incidentele beroep

4.1 De psychiater heeft aangevoerd dat het regionaal tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat, aangezien in het dossier aanwijzingen ontbreken dat hij klaagster op haar rechten heeft gewezen, daarvan niet kan worden uitgegaan in verband met de betwisting door klaagster, en dat zelfs als hij dit wel zou hebben gedaan, hij nog steeds onvoldoende aan zijn verplichtingen heeft voldaan, daar niet is gesteld of gebleken dat hij heeft geverifieerd of zijn mededeling is begrepen.

De psychiater heeft betoogd dat hij ervan overtuigd is dat hij klaagster op haar rechten heeft gewezen, dat hij haar uitleg heeft gegeven over de inhoud van het onderzoek en geen reden had aan te nemen dat klaagster deze informatie niet had begrepen. In dat verband heeft de psychiater gesteld dat hij al vele jaren werkzaam is als rapporteur en bedoelde informatie standaard verstrekt aan het begin van het onderzoek. De psychiater pleegt het verschaffen van dergelijke informatie niet op te nemen in het rapport. Hij beseft weliswaar dat een goede documentatie van groot belang is, doch meent dat, voor zover het in het onderhavige geval in dat opzicht beter had gekund, zulks het opleggen van de maatregel van een waarschuwing niet rechtvaardigt.

4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het incidentele beroep en verzocht dit beroep ongegrond te verklaren.

4.3 Met betrekking tot het voorafgaande overweegt het Centraal Tuchtcollege, in lijn met het betoog van het regionaal tuchtcollege in onderdeel 5 ad a van zijn uitspraak, dat vanwege de zwaarwegende belangen die voor een aanvrager van een sociale zekerheidsuitkering in verband met arbeidsongeschiktheid, aan de orde zijn, de aanvrager volledig behoort te worden ingelicht omtrent de voor hem van belang zijnde aspecten van het medisch onderzoek dat de uitkeringsinstantie nodig acht om te komen tot de beantwoording van de vraag of sprake is van ziekten of gebreken die een verlies van verdiencapaciteit tot gevolg hebben.

Bedoelde informatieverschaffing dient in een geval als het onderhavige, onder meer in te houden dat de door de uitkeringsinstantie ingeschakelde externe deskundige de aanvrager duidelijk maakt: wat het doel is van het onderzoek, welke consequenties zijn verbonden aan mogelijke uitkomsten van het onderzoek, op welke wijze het onderzoek verloopt en welke interventiemogelijkheden de aanvrager heeft met betrekking tot hetgeen op basis van het onderzoek wordt gerapporteerd.

Wat het laatste betreft moet worden gedacht aan het ter inzage geven van het rapport aan de aanvrager voordat het aan de opdrachtgever wordt toegezonden. Daarbij dient de aanvrager in de gelegenheid te worden gesteld commentaar op het rapport te leveren.

Voorts dient de deskundige te verifiëren of de door hem, voorafgaande aan het onderzoek te verstrekken inlichtingen door de aanvrager zijn begrepen.

In verband met vorenomschreven belangen van de aanvrager behoren het geven van informatie en de verificatie schriftelijk te worden vastgelegd, bij voorkeur in het uit te brengen rapport.

(…)

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is
met het regionaal tuchtcollege van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de psychiater klaagster heeft gewezen op haar rechten of – anders gezegd – klaagster voldoende duidelijkheid heeft verschaft omtrent haar rechtspositie in het kader van het onderzoek dat de verzekeringsarts had gevraagd. Nu klaagster het verschaffen van zodanige informatie door de psychiater heeft ontkend en de psychiater niet heeft voldaan aan vorenomschreven vereiste inzake verslaglegging omtrent informatie en verificatie, kan geen beslissende betekenis worden gehecht aan de stelling van de psychiater dat hij wel aan de ter zake geldende eisen heeft voldaan.

Het Centraal Tuchtcollege neemt derhalve aan dat dit laatste niet het geval is. In verband hiermede moet worden geoordeeld dat de psychiater tuchtrechtelijk verwijtbaar in gebreke is geweest.

Het regionaal tuchtcollege heeft derhalve de klacht, voor zover deze betreft het onderdeel omschreven in 5 ad a van zijn uitspraak, terecht gegrond verklaard. Dit leidt tot de conclusie dat het incidentele beroep moet worden verworpen.

(…)

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in het principale beroep:

- verwerpt het beroep;

in het incidentele beroep:

- verwerpt het beroep

- (…)

Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. H.C. Cusell en mr. M. Zandbergen, leden-juristen, en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt en M. Drost, leden-beroepsgenoten, en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2011.

<b>Integrale tekst van deze uitspraak</b>

Meer tuchtzaken

<b>PDF van dit artikel</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.