Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Neuroloog schrijft stellig rapport, en doet dat goed

4 reacties

Enkele weken geleden kwam in deze rubriek een tuchtzaak aan bod waarin het ging over een psychiater die nogal bot zijn bevindingen in een rapport had verwoord (MC 33-34/2015: 1528). Hij werd berispt; zijn rapportage voldeed niet aan de eisen.

In deze tuchtzaak gaat het over een neuroloog die ook onomwonden zegt waar het op staat in een rapport: ‘slachtofferrol op zich genomen… zich als een invalide gaan gedragen… had veel harder aangepakt (…) moeten worden’. Hij wordt niet berispt, omdat hij zijn rapport goed heeft opgesteld, en zijn conclusie goed onderbouwd. Het kan dus wel.

Sophie Broersen, arts/journalist

Diederik van Meersbergen, jurist


C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.474 van:

A., wonende te B., appellant, klager,

tegen

C., neuroloog, wonende te D., verweerder in beide instanties.

1.        Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 5 februari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de neuroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 augustus 2014, onder nummer 14/054 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De neuroloog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 juni 2015, waar zijn verschenen klager en de neuroloog.

Klager heeft zijn standpunt nader toegelicht aan de hand van een notitie die hij aan hetCentraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.        Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

5.1  Voor beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van betrokkene – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak (vgl. CTG 9 januari 2007, Stcrt. 2007, nr. 9) gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van de arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2  De klacht dat verweerder zich heeft uitgegeven voor verzekeringsgeneeskundige acht het college ongegrond. Verweerder heeft zijn onderzoek uitgevoerd op verzoek van de rechtbank E.. Hij heeft zijn rapportage ondertekend met zijn naam en de aanduiding “neuroloog”. Niet gebleken is dat verweerder zichzelf als verzekeringsgeneeskundige heeft gepresenteerd.

5.3  De kern van de klacht betreft echter de wijze waarop verweerder zijn onderzoek heeft uitgevoerd en de conclusies die hij op basis daarvan heeft getrokken. Klager stelt in dit verband dat verweerder onvoldoende kennis heeft genomen van het dossier en slechts beperkt lichamelijk onderzoek bij betrokkene heeft gedaan. Zijn conclusie dat geen sprake kan zijn van organisch letsel bij betrokkene is dan ook onjuist, aldus klager.

5.4  Verweerder voert aan dat hij de belastbaarheid van betrokkene heeft beoordeeld. In dat verband is voldoende kennis genomen van de inhoud van het dossier en voldoende lichamelijk onderzoek verricht. Verweerder stelt dat in zijn beoordeling zwaar heeft gewogen dat betrokkene haar eindexamen heeft weten te halen. Zijns inziens is dat niet verenigbaar met het bestaan van (zodanig ernstig) hersenletsel dat betrokkene in het geheel niet meer tot het verrichten van arbeid in staat is.

5.5   Het college stelt voorop dat geen oordeel gegeven kan worden over de juistheid van de door verweerder getrokken conclusies. De beoordeling beperkt zich tot de onder 5.1 omschreven vraag. In dat verband is het college van oordeel dat, gelet op de stellingen van verweerder, niet kan worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende kennis van het dossier heeft genomen. Dat een uitgebreider lichamelijk onderzoek dan door verweerder verricht noodzakelijk was is evenmin gebleken.

5.6  Wel is het college van oordeel dat verweerder zijn conclusies bijzonder stellig heeft geformuleerd, terwijl de noodzaak hiervan niet goed duidelijk is geworden.  Het college acht dit evenwel onvoldoende om te komen tot gegrondbevinding van de klacht.

5.7Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten aanzien van de ingediende klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt, zodat de klacht in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.”

3.        Feiten en omstandigheden

            3.1  Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden.

            3.2 Klager is de vader van degene die de neuroloog heeft onderzocht (hierna: betrokkene). Hij heeft op eigen naam met instemming van betrokkene een klacht tegen de neuroloog ingediend.

            3.3  In 1992  is betrokkene op 16 jarige leeftijd een verkeersongeval overkomen.

            3.4  Aan betrokkene is een Wajong-uitkering toegekend. In het kader van een gerechtelijke procedure over het behoud van aanspraak op deze uitkering heeft de rechtbank te F. de neuroloog op 16 juni 2006 als deskundige benoemd en hem opdracht gegeven betrokkene te onderzoeken en aan de hand van de bevindingen terzake de volgende vragen te beantwoorden.

           “II. VRAAGSTELLING

            1.         a.         Welke beperkingen had betrokkene op 7 september 2004?

                        b.        Zijn deze beperkingen naar algemeen aanvaard (actueel internationaal medisch) wetenschappelijk inzicht een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken?

                        c.        Hebben zich na voornoemde datum nog medische ontwikkelingen voorgedaan, die relevant zijn om te vermelden (en zo ja, welke)?

2.                     a.        Kunt u instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid die betrekking heeft op 1 november 2004, zoals die blijkt uit gedingstuk A72 (kritische functionele mogelijkhedenlijst)?

                        b.        Zo neen:

                                   -          op welke onderdelen niet?

                                   -          waarom niet?

                                   -          wat is naar uw mening de belastbaarheid op die onderdelen?

                        c.        Kunt u instemmen met verweerders standpunt dat betrokkene op 7 september 2004 in staat was 40 uur per week te werken.

                                   Indien u van mening bent dat een urenbeperking aangenomen had moeten worden, verzoekt de rechtbank u dit gemotiveerd aan te geven. Als achtergrondinformatie wordt verwezen naar paragraaf 4.2.7 van de informatiemap medische deskundigen.

3.                     a.        Was betrokkene naar uw mening op 7 september 2004 met de door u vastgestelde beperkingen in staat de functies te verrichten die zijn genoemd en omschreven in de gedingstukken A74 en A75?

                        b.        Zo neen:

                                   -          welke functies niet?

                                   -          waarom niet?

                        4.        Valt naar uw mening te vrezen dat kennisneming door betrokkene van uw schriftelijke rapportage zijn geestelijke of lichamelijke gezondheid schaadt?”

            Het onderzoek van betrokkene heeft op 13 juli 2006 plaatsgevonden.

            3.5       Op 11 september 2006 heeft de neuroloog aan de rechtbank gerapporteerd over zijn bevindingen naar aanleiding van het onderzoek. In deze rapportage komt onder meer de volgende passage voor.

Het is zeer opmerkelijk dat onderzochte in de eerste twee jaar na het ongeval, zij het met wat meer moeite en wat lagere cijfers dan voorheen, zonder vertraging haar middelbare school voltooid heeft en haar VWO-examen behaald heeft. Zij is pas vastgelopen tijdens het begin van haar studie, toen zij op kamers ging wonen. Daarna heeft een revalidatiearts de voor mij volkomen onbegrijpelijke en naar mijn mening zeer onjuiste conclusie getrokken dat zij vrijwel niets meer kan doen. Zij heeft daarna de slachtofferrol op zich genomen en zij is zich verder als een invalide gaan gedragen. Er is daarbij ook sprake geweest van aanzienlijke secundaire ziektewinst (schadevergoeding, volledige WAO-uitkering, invaliden parkeerkaart!). Onderzochte leidt nu al meer dan 10 jaar een vrijwel passief bestaan, een toestand die niet meer gemakkelijk te veranderen zal zijn. Deze droevige toestand is niet alleen de schuld van onderzochte zelf. Zij had natuurlijk zelf wat meer initiatief kunnen ontplooien en het is opvallend dat zij pas weer hulp is gaan zoeken toen haar WAO-uitkering gestopt dreigde te worden. Op grond van het verslag van de arbeidsrevalidatie in het G. in 1996 (…) staat vast dat haar belastbaarheid, naar mijn mening zeer ten onrechte, zeer beperkt werd geacht. Het is vrijwel zeker dat zij daarna verkeerde medische adviezen en behandelingen heeft gekregen. Zij had veel harder aangepakt en ook veel meer geactiveerd moeten worden.(…) Ik acht haar wel in staat tot het doen van lichte werkzaamheden gedurende plm. 4 uur per dag of 20 uur per week.

4.        De klacht

Klager verwijt de neuroloog dat hij zich door aanvaarding van de opdracht van de rechtbank, zijn onderzoek op 13 juli 2006 en zijn rapport van 11 september 2006 heeft begeven op verzekeringsgeneeskundig gebied waarvoor hij “de professionele attitude en toereikende bagage ontbeert”. De neuroloog heeft onvoldoende onderzoek bij betrokkene verricht en heeft zijn conclusies in zijn rapport gebaseerd op subjectieve oordelen over het vakgebied van anderen.

5.        Het verweer van de neuroloog

De neuroloog stelt dat hij zich niet ten onrechte heeft begeven op verzekeringsgeneeskundig gebied. Omdat de klachten van betrokkene op neurologisch gebied liggen, kon de neuroloog de door de rechtbank aan hem gestelde vragen zeer wel beantwoorden. Het onderzoek van betrokkene op 13 juli 2006 was volledig. Na kennisneming van alle eerdere rapportages heeft de neuroloog een uitgebreide anamnese afgenomen en vervolgens zijn bevinding in het rapport van 11 september 2006 vastgelegd.

6.        Beoordeling van het hoger beroep

6.1       Blijkens zijn (aanvullend) beroepschrift kan klager zich niet vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de neuroloog geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Klager handhaaft zijn klacht dat de neuroloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.2       De neuroloog handhaaft zijn verweer dat hij betrokkene naar behoren heeft onderzocht en dat hij zijn rapport naar behoren heeft gemotiveerd.

6.3       Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege dient een (deskundigen)rapport te voldoen aan de volgende criteria.

            1) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.

            2) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.

            3) In het rapport wordt op een inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen.

            4) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikelijke literatuur en de geconsulteerde personen.

            5) De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

            Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts/deskundige uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de arts/deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

6.4       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het door de neuroloog over betrokkene uitgebrachte rapport aan de hiervoor weergegeven criteria voldoet. De neuroloog heeft betrokkene onderzocht en de bevindingen van het neurologisch onderzoek in zijn rapport (pag. 3 “neurologisch onderzoek”) weergegeven. Uit het rapport blijkt (pag. 1-3 “anamnese”) dat er een uitgebreide anamnese is afgenomen. De neuroloog heeft er blijk van gegeven alle beschikbare medische gegevens over betrokkene te hebben doorgenomen en heeft daarvan melding gemaakt in zijn rapport (pag. 3-5 “medische gegevens”). Verder heeft hij collegiale inlichtingen ingewonnen en deze weergegeven in het rapport (pag. 5-6 “collegiale inlichtingen”). Tenslotte heeft de neuroloog een beschouwing gegeven, daaraan een conclusie verbonden en de vragen van de rechtbank, voor zover van toepassing, beantwoord. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat de neuroloog bij de beantwoording van de vragen niet is gebleven binnen de grenzen van zijn deskundigheid van neuroloog. Voorts is niet gebleken dat de neuroloog niet in redelijkheid tot de antwoorden of conclusie heeft kunnen komen nu deze steun vinden in de in het rapport weergegeven feiten en beschouwingen. Anders dan klager kennelijk meent, betekent de omstandigheid dat de antwoorden en conclusie van de neuroloog afwijken van die van andere medisch deskundigen die betrokkene hebben gezien, niet dat de neuroloog niet in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Dat het deskundig oordeel van de neuroloog in stellige bewoordingen is vervat, maakt de beoordeling van de klacht niet anders.

6.5       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de neuroloog geen tuchtrechtelijk verwijt treft en dat de klacht ongegrond is. Het Regionaal Tuchtcollege is tot hetzelfde oordeel gekomen. Dit brengt met zich dat het hoger beroep van klager dient te worden verworpen.

6.6       Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en prof. dr. C.M.F. Dirven en dr. M.M. Veering, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2015.  

<b>PDF (met ingekorte uitspraak)</b>
  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • C.N.M. Renckens

    vrouwenarts n.p., HOORN NH Nederland

    Ik doelde op Geert Bremer, maar kan de referentie in MC niet zo snel terugvinden. Het was een ingezonden brief, als ik mij goed herinner.

  • C.N.M. Renckens

    vrouwenarts n.p., HOORN NH Nederland

    Ik deel Cense's afkeer van de term slachtofferrol niet. Het was de Groningse hoogleraar huisartsgeneeskunde die al heel lang geleden 'ziekten' als chronische whiplash, postnatale depressie, bekkeninstabiliteit beschreef als slachtofferziekten. Er bes...tonden toen nog geen politiek-correcte instanties, die een taboe op deze nomenclatuur instelden. Neurologen gebruikten in die tijd de term renteneurose ook nog vrijmoedig en dat is thans vrijwel onmogelijk geworden. Dat lijkt voor de patient op korte termijn winst en erkenning, maar zij komen dan wel in een doodlopende straat zonder uitzicht op herstel en genezing en worden uitkeringsafhankelijk. Het tuchtcollege heeft juist beslist.

  • A.L. Cense

    Psychiater, STOUTENBURG Nederland

    Onbevredigend. Vermoedelijk zijn zowel klager als aangeklaagde als tuchtrechter begrijpelijkerwijs overtuigd van de juistheid van hun oordeel. Maar het grote achterliggende probleem is de disfunctionele theoretische scheiding tussen lichaam en geest ...die een completer en daarmee rechtvaardiger en correcter zicht op de dynamiek van problemen als deze in de weg zit.

    Symbool voor ontbreken van werkelijk inzicht is m.i. het gebruik van het woord "slachtofferrol". Goedwillend bekeken is het misschien een poging om psychodynamiek en interactionele dynamiek samen te vatten, maar in de praktijk is het een verhuld waardeoordeel , vaak ook nog ingekleurd door maatschappelijke opvattingen en persoonlijke irritaties bij de oordelaar. Niets medisch aan te ontdekken. Weg ermee!

  • R. Meijer

    revalidatiearts-epidemioloog, NIJMEGEN Nederland

    Een leerzame casus. Het "framen" van boodschappen en taalgebruik zijn nauw verweven. Indien een arts op grond van een zorgvuldige professionele analyse overtuigd is van een conclusie, is het enig feitelijk juiste om dit stellig te verwoorden. Zo niet..., dan zal de conclusie worden ondermijnd. Regionaal en Centraal Tuchtcollege hebben hierin naar mijn mening juist geoordeeld. Het grote gevaar is anders, dat artsen geen "echte" uitspraken meer kunnen doen, waarmee niemand gebaat zal zijn. Artsen balanceren toch al toenemend op een slap koord en defensieve geneeskunde maakt dagelijks talloze slachtoffers.

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.