Tuchtrecht
Sophie Broersen Aart Hendriks
13 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Moordarts krijgt geen tuchtstraf

3 reacties

Natuurlijk wil niemand een man als collega, of als dokter, die twee junks heeft ingeschakeld om zijn ex-vrouw te laten verbranden, voor het oog van zijn kinderen. En die na zijn lange, eerste gevangenisstraf nog eens de bak in moest vanwege mishandeling van zijn nieuwe vriendin en haar moeder.

De opwinding was destijds dan ook groot, toen bleek dat deze man als aios ouderengeneeskunde in een verpleeghuis werkte. De reclassering zag geen beletsel, het verpleeghuis had geen verklaring omtrent het gedrag gevraagd en de man vond het niet nodig uit eigen beweging iets te zeggen over zijn strafrechtelijk verleden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg spande een zaak aan bij het tuchtcollege. Maar is de inspectie wel ontvankelijk, oftewel, mag zij wel klagen over zaken die zich in de privésfeer hebben voorgedaan? Want hoe verwerpelijk ook: het is maar de vraag of het feit dat iemand strafrechtelijk veroordeeld is voor een levensdelict in de privésfeer, een zaak voor de tuchtrechter is.

Het regionaal tuchtcollege oordeelt van niet, en onderbouwt dat grondig. Het meldt daarbij dat de IGZ zich in dit soort zaken tot het College van Medisch Toezicht moet richten. Dat kan worden ingeroepen voor BIG-geregistreerde hulpverleners die ongeschikt zijn voor het vak vanwege hun lichamelijke dan wel geestelijke gesteldheid of een verslaving. Bij een misdadiger met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, zou daar wel eens sprake van kunnen zijn.

Het oordeel van het regionaal tuchtcollege viel niet overal even goed. Ook niet bij het Centraal Tuchtcollege blijkbaar, dat de inspectie nu wel ontvankelijk acht. Het oordeelt dat de misdaad in strijd is met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg, of zich die nu in de privésfeer afspeelde of niet. De tuchtrechter kan zo’n klacht dan behandelen. Maar het Centraal Tuchtcollege vindt vervolgens doorhaling disproportioneel! Omdat de moordpoging al meer dan twaalf jaar eerder plaatsvond, de arts zijn straf heeft uitgezeten en een resocialisatieprogramma heeft gevolgd. Oordeel: geen maatregel.

Wat vindt u? Is hier recht gedaan?

Sophie Broersen, arts/journalist

prof. Aart Hendriks, jurist

<

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.007 van:

De INSPECTEUR VOOR DE GEZONDHEIDSZORG, in de persoon van drs. A., hoofdinspecteur,

kantoorhoudende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen, advocaat te Den Haag 

tegen

C., arts, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. R. Kroon, advocaat te Almelo.

1.         Verloop van de procedure

De Inspecteur voor de Gezondheidszorg - hierna de Inspectie - heeft op 27 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 november 2013, onder nummer 175/2013 heeft dat College de Inspectie in de klacht niet ontvankelijk verklaard en publicatie gelast.

De Inspectie is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 oktober 2014, waar zijn verschenen de Inspectie, bijgestaan door mr. Van der Jagt-Jobsen, en verweerder, bijgestaan door mr. R. Kroon, advocaat te Almelo.

Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is op 8 april 2005 door het gerechtshof te E. veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar wegens het medeplegen van poging tot moord en het medeplegen van opzettelijke brandstichting terwijl gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander was te duchten. Deze delicten zijn begaan op 5 juli 2003.

Uit de beslissing van het gerechtshof blijkt het volgende. Verweerder had problemen met zijn voormalige echtgenote over alimentatie en de omgang met de kinderen. Uit boosheid en frustratie heeft hij twee drugsverslaafden tegen betaling bereid gevonden haar in brand te steken in haar woning. Als gevolg hiervan is zij ernstig verminkt. In de woning bevonden zich tevens de kinderen van hen beiden alsmede de ouders van het slachtoffer. Zij zijn getuige geweest van hetgeen is voorgevallen en daardoor getraumatiseerd. Verweerder is onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De conclusie van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is onder meer dat er bij verweerder sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, gekenmerkt door borderline, narcistische en antisociale aspecten. Op grond hiervan heeft het gerechtshof verweerder enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.

Tijdens zijn detentie is verweerder in staat gesteld zijn kennis op peil te houden en diverse cursussen te volgen. Nog tijdens zijn detentie heeft hij stage kunnen lopen in een (huisartsen)praktijk voor klassieke homeopathie. Per juli 2012 is verweerder in het kader van een penitentiair programma, waarin hij in toenemende mate vrijheden kreeg, via een uitzendbureau als basisarts aan het werk gegaan in een verpleeghuis. Hij werd toegelaten tot de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde. Verweerder had geen melding gemaakt van zijn strafrechtelijk verleden, er was niet doorgevraagd naar het ‘gat’ in zijn curriculum vitae en er was niet om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) gevraagd. Reclassering Nederland had, omdat deze instelling geen verband zag tussen de werkzaamheden van verweerder als arts binnen zorginstellingen en het delict waarvoor hij was veroordeeld, positief geadviseerd met betrekking tot deze werkzaamheden. Verweerder werd tot november 2012 via een elektronische enkelband en daarnaast via tweewekelijkse gesprekken gecontroleerd.

In december 2012 heeft het ministerie van VWS naar aanleiding van vragen van de pers contact gezocht met de Inspectie. Deze dienst heeft op haar beurt de werkgeefster van verweerder benaderd. Verweerder is op non-actief gesteld en uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen hen (voorwaardelijk) ontbonden. Deze beslissing is kort gezegd gebaseerd op een vertrouwensbreuk tussen verweerder en zijn werkgeefster omdat hij niet eigener beweging open kaart had gespeeld over zijn strafrechtelijk verleden.

Verweerder heeft twee dagen voor de zitting bij dit college terechtgestaan voor de meervoudige strafkamer in de rechtbank F., locatie D., op verdenking van mishandeling van zijn vriendin en haar moeder. De officier van Justitie heeft twee maanden gevangenisstraf geëist, alsmede herroeping van één jaar van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Verweerder is inmiddels veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en ten uitvoerlegging van de oorspronkelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.

3.HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De Inspectie verwijt verweerder dat hij, door het begaan van de delicten waarvoor hij is veroordeeld, de zogenaamde tweede tuchtnorm als neergelegd in artikel 47, eerste lid onder b van de Wet BIG heeft geschonden. Het plegen van of aanzetten tot een levensdelict is niet te verenigen met de beroepsuitoefening van een arts, is strijdig met de artseneed en is dermate ernstig dat er een onmiddellijk gevaar is voor de individuele gezondheidszorg. De vertrouwensband tussen arts en patiënt is in het geding omdat gedragingen in de privésfeer een indicatie kunnen zijn voor al dan niet betrouwbaar functioneren van een beroepsbeoefenaar. De patiëntveiligheid is op dit moment niet geborgd. De Inspectie verwijst naar het advocatentuchtrecht, waarin privégedragingen die in het licht van de beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd zijn tuchtrechtelijke consequenties kunnen hebben, en naar het deurwaarderstuchtrecht waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen privé- en beroepsgedragingen. Het gebrek aan respect voor het leven van een ander gaat lijnrecht in tegen de eed van Hypocrates en het hele wezen van het zijn van arts. De Inspectie verzoekt de registratie van verweerder in het BIG-register door te halen en hem met onmiddellijke ingang te schorsen.

4.HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het delict is begaan in de privésfeer en dat de Inspectie niet ontvankelijk is. Bij de ruime uitleg van de tweede tuchtnorm die de Inspectie voorstaat, baseert deze zich op een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2011 (YG 1057) die betrekking heeft op het handelen van een directeur patiëntenzorg, waaruit niet kan worden afgeleid dat handelen in de privésfeer onder het tuchtrecht valt. Voorts verwijst de Inspectie naar een uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2013 (BZ 8702) in beroep tegen een ongewenstverklaring van een arts die zich in een gevangenis in Irak heeft schuldig gemaakt aan martelingen. Uit die uitspraak volgt echter dat er sprake moet zijn van een acute, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, hetgeen hier niet het geval is. Het strafrecht kent de mogelijkheid van een beroepsverbod, dat hier niet is opgelegd. Voorts vormt het systeem van een VOG, te verlangen door een zorginstelling, een voldoende probaat middel waarbij in geval van weigering een toetsing door de rechter kan plaatsvinden. De Dienst Justitiële Inrichtingen, de reclassering en de praktijk voor homeopathie waar verweerder stage liep hebben meegewerkt aan zijn terugkeer, ook als arts, in de maatschappij. Het gaat niet aan dat de Inspectie een paar weken voordat de verjaring in werking zou treden nog een tuchtklacht tegen hem indient.

5.DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

de ontvankelijkheid

5.1

De klacht van de Inspectie luidt dat verweerder, vanwege het enkele feit dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord en van een brandstichting waarbij levensgevaar voor een ander was te duchten, de tweede tuchtnorm heeft geschonden en daarom de maatregel van diens doorhaling als arts dient te volgen. De Inspectie heeft niet de persoonlijkheidsstructuur en het psychisch functioneren van verweerder aan de klacht ten grondslag gelegd, omdat daaromtrent onvoldoende bekend is. Het college gaat hier verderop nog wel nader op in.

Eerst dient te worden beoordeeld of de Inspectie ontvankelijk is.

5.2

Artikel 47, eerste lid en onder b van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), dat per 1 december 1997 in werking is getreden, bepaalt:

“Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrecht ter zake van:

a. (…)

b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.” (cursivering RTC)

De Memorie van Toelichting op deze wet houdt onder meer het volgende in:

“Uit het niet langer hanteren van de tuchtnorm ‘ondermijning van het vertrouwen in de stand’ en uit de thans gekozen formuleringen blijkt dat het in het algemeen niet de bedoeling is privé-gedrag onder tuchtrechtelijke toetsing te brengen.” (Tweede kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19522, nr. 3, p. 74)

De brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 november 2008 aan de voorzitter van de Tweede Kamer houdt onder meer, in navolging van het rapport “Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht” uit 2006 van de commissie Huls, in:

“het kabinet heeft tot uitgangspunt genomen dat alle activiteiten die een beroepsbeoefenaar in zijn hoedanigheid van zorgverlener beroepsmatig uitoefent onder het bereik van het tuchtrecht vallen.” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31700 XVI, nr. 89, p. 9)

5.3

Uit het voorgaande blijkt dat bij de invoering van de Wet BIG bewust ervoor is gekozen handelen waarbij de betrokkene niet de hoedanigheid van BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar had, anders dan in de voordien geldende Medische Tuchtwet uit 1928, (in het algemeen) niet onder het bereik van het tuchtrecht te brengen. De toelichting op het wetsontwerp laat weliswaar de mogelijkheid open van tuchtrechtelijke beoordeling van handelen in de privésfeer waarin kennelijk de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar is aangenomen, maar de formulering van de onder b genoemde zogenaamde tweede tuchtnorm, en overigens ook van de onder a genoemde (eerste) tuchtnorm, laat naar haar bewoording niet toe om handelen tuchtrechtelijk te toetsen indien dit niet in de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar heeft plaats gevonden. Sinds de invoering van de Wet BIG is de tuchtrechtelijke jurisprudentie bestendig zo geweest dat een klacht over dergelijk handelen tot niet-ontvankelijkheid van de klager leidde, derhalve niet tuchtrechtelijk werd getoetst en niet tot een tuchtrechtelijke maatregel kon leiden. Dit is nimmer op bezwaren gestuit, niet bij de wetsevaluatie in 2002 en ook niet later, zoals in het rapport van de commissie Huls. Ook in standpunten van de minister van VWS is dit nimmer als knelpunt gesignaleerd.

Dit betekent voor de onderhavige zaak het volgende. Ook al was het handelen van verweerder waarvoor hij is veroordeeld uiterst verwerpelijk, het vond plaats in de relationele sfeer en verweerder had daarbij ontegenzeggelijk niet de hoedanigheid van arts. Uit de hierboven geschetste ontwikkeling van het tuchtrecht in de gezondheidszorg blijkt dat voor het ontvankelijk verklaren van de Inspectie ter zake van de onderhavige klacht geen ruimte bestaat. Een dergelijke ontvankelijkheid zou overigens voor de toekomst de deur open zetten voor tuchtklachten (niet zozeer afkomstig van de Inspectie maar wel van andere klagers) over het privéhandelen van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, waarbij telkens weer onzekerheid zou bestaan welke gevallen wel en welke gevallen niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen. Dat zou onwenselijk zijn.

5.4

De Inspectie is dus niet ontvankelijk in haar klacht. Dit hoeft, zoals ter zitting besproken, niet te betekenen dat zij in dit geval met lege handen staat. Er is destijds bij psychologisch en psychiatrisch onderzoek een ernstige persoonlijkheidsstoornis bij verweerder geconstateerd, die overigens slechts heeft geleid tot een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid in relatie tot de bewezen geachte delicten. Anders dan in de onderhavige procedure bij het tuchtcollege, bestaat in een procedure bij het College van Medisch Toezicht - die uitsluitend de Inspectie aanhangig kan maken - de mogelijkheid om te laten beoordelen of verweerder al dan niet geschikt moet worden geacht tot de uitoefening van het beroep van arts, in welk verband opdracht kan worden gegeven hem psychiatrisch te onderzoeken op zijn actuele psychische gesteldheid. Verweerder heeft zich daartoe ter zitting reeds bereid verklaard.

5.5

Er is aanleiding op na te melden wijze bekendheid te geven aan deze beslissing”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

De ontvankelijkheid van de klacht

4.1       De Inspectie komt, onder handhaving van haar klacht tegen de arts, in hoger beroep op tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht. Haar in de grieven uitgewerkte betoog houdt, naar de kern genomen, het volgende in. Het plegen van of aanzetten tot een levensdelict door een medische beroepsbeoefenaar, zoals het handelen waarvoor de arts in 2005 is veroordeeld door de strafrechter, is niet te verenigen met diens beroepsuitoefening. Dit handelen kan door de tuchtrechter worden getoetst aan de tweede tuchtnorm in art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG die, toegespitst op de arts, inhoudt dat een arts is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander handelen dan vermeld in het eerste lid onder a van dat artikel, in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Dat het handelen van de arts heeft plaatsgevonden in de privésfeer maakt dit niet anders. Dit handelen getuigt namelijk van een zo ernstig gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een medemens dat het de hoedanigheid van arts direct raakt. Een arts dient immers te allen tijde op respectvolle wijze om te gaan met de gezondheid en het leven van degene die aan zijn zorg is toevertrouwd en het handelen van de arts tast het vertrouwen dat hij daartoe in staat is, wezenlijk aan.

4.2       De strekking van dit betoog is juist. Het gaat hier om handelen van iemand die de hoedanigheid van arts bezit maar niet in die hoedanigheid handelde, welk handelen met opzet gericht was op het doden althans toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van een ander. Dergelijk gedrag is flagrant in strijd met de algemene zorgplicht die iedereen ten aanzien van het leven en de gezondheid van zijn medemens in acht behoort te nemen. Aan een arts is uit hoofde van diens beroep bij uitstek die zorg toevertrouwd. Het vertrouwen dat de samenleving met het oog daarop in een arts stelt, wordt door een dergelijk handelen, dat de waarden van het beroep in de kern raakt, dan ook wezenlijk aangetast. Daarom kan dat handelen niet los worden gezien van de hoedanigheid van arts, ook al vond het niet in de uitoefening van die hoedanigheid plaats.

4.3       De strekking van het wettelijke tuchtrecht is erop gericht het vertrouwen van de samenleving in de beroepsuitoefening van degenen die aan het tuchtrecht in de gezondheidszorg zijn onderworpen, te versterken en te borgen. In het onderhavige geval is, zoals hiervoor in 4.2 is uiteengezet, door het handelen van de arts dat vertrouwen in zijn handelen in de hoedanigheid van arts wezenlijk aangetast. Daarom brengt een redelijke uitleg van de tweede tuchtnorm en met name van de woorden ‘in die hoedanigheid’ mee dat deze norm in dit geval waarin niet in de uitoefening van die hoedanigheid is gehandeld van overeenkomstige toepassing is, zodat de arts ook tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor dat handelen.

4.4       Het voorgaande brengt mee dat het Regionaal Tuchtcollege bij zijn beslissing is uitgegaan van een onjuiste, want te beperkte, opvatting aangaande de strekking en reikwijdte van de tweede tuchtnorm en met name van het begrip ‘in die hoedanigheid’ in een geval als het onderhavige. Het college heeft daarom de Inspectie ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat thans wordt overgegaan tot behandeling van de klacht van de Inspectie.

De klacht

4.5       De vaststaande feiten en hetgeen hiervoor is overwogen brengen mee dat de klacht van de Inspectie dat de arts de tweede tuchtnorm heeft geschonden, gegrond is.

4.6       De Inspectie heeft gevorderd dat aan de arts de maatregel van doorhaling wordt opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege acht het opleggen van die maatregel, al of niet voorwaardelijk, in de gegeven omstandigheden disproportioneel en zal die daarom niet opleggen. Daartoe wordt overwogen dat het gewraakte handelen van de arts plaats vond op 5 juli 2003, dus thans meer dan twaalf jaar geleden, dat de arts een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen van vijftien jaar welke voor het grootste deel ten uitvoer is gelegd, en dat de arts in de periode van detentie een resocialisatieprogramma gericht op het hervatten van zijn werkzaamheden als (alternatief) arts, heeft gevolgd en op grond daarvan in 2012 als basisarts aan het werk is gegaan. Het Centraal Tuchtcollege zal om dezelfde reden evenmin een andere maatregel opleggen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de Inspectie ontvankelijk in de klacht;

verklaart de klacht gegrond;

legt verweerder geen maatregel op.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en prof. mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2015.

  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • R.W. Kreis

    chirurg n.p./zorgonderzoeker, BEVERWIJK Nederland

    In een eerdere reactie had ik al opgemerkt dat daar waar instituten spreken, de common sense soms het onderspit delft. In feite komt het er op neer dat theorie en praktijk niet altijd met elkaar stroken. Het is mijn mening dat in het licht van deze c...asuistiek de wet BIG aanpassingen nodig heeft.

  • Steven J.A. Verbeek

    bedrijfsarts, COULLONS Frankrijk

    Er is sprake van "....een ernstige persoonlijkheidsstoornis, gekenmerkt door borderline, narcistische en antisociale aspecten.....".
    Dit profiel kom ik nog weleens tegen in bedrijven, m.n. in de handel, bij politici en bij regeringsleiders van derde-...wereldlanden maar of je als werkgever zo iemand in dienst wilt hebben of als patiënt aan je bed? Of als collega?

  • W.J. Duits

    Bedrijfsarts, HOUTEN Nederland

    De vraag die hier rijst is, is deze persoonlijkheidsstoornis te behandelen? En is een resocialisatie na een gevangenisstraf voldoende daarvoor? De basiskenmerken van deze persoonlijkheidsstoornis zijn gebrek aan empathie, geen tot nauwelijks reflecti...e op eigen handelen, liegen, bedriegen, manipuleren, externaliseren van problemen en die neerleggen bij anderen. Zijn dit eigenschappen die passen bij het beroep van arts?

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.