Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Irritaties leiden tot fouten en berisping

4 reacties

Irritatie in de relatie met patiënten of hun familie is niet zelden het begin van een tuchtzaak. Zo ook in deze casus. De dochter van een patiënt klaagt de huisarts van haar moeder aan, omdat hij geen actie heeft ondernomen nadat de praktijkondersteuner een te hoge bloeddruk bij de vrouw had gemeten. Ze krijgt een aantal dagen later mogelijk een TIA, waarop de huisarts haar op basis van een vervelend verlopen telefonisch consult met haar dochter ongezien verwijst naar de neuroloog. Een week later krijgt de moeder een groot bloedig CVA; ze overlijdt enkele dagen later. De huisarts neemt hierop geen contact op met de dochter en spreekt haar pas na een halfjaar over de gang van zaken.

Het regionaal tuchtcollege verklaart de klachten ongegrond, maar het Centraal Tuchtcollege is het daarmee oneens. Voor het optreden van de praktijkondersteuner houdt ook de hoogste tuchtrechter de huisarts niet verantwoordelijk. In zijn eigen handelen schiet hij volgens het college echter wel tekort, want een patiënt ongezien verwijzen naar de neuroloog is niet conform de NHG-standaard. De maatregel die volgt is gezien de mate van tekortschieten begrijpelijk, maar het verschil tussen het oordeel van het regionaal tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege is wel opvallend. Meer uitleg hierover was op zijn plaats geweest.

De les uit deze uitspraak is in elk geval om extra alert te zijn als er irritaties sluipen in het contact met patiënten of hun familie. Niets menselijks is ons immers vreemd.

 

Hans van Santen, huisarts

Hilde van der Meer, jurist


C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.217 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,

raadsvrouw mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

1.        Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 31 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

17 januari 2012, onder nummer 11/107 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. 

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 december 2012, waar zijn verschenen klaagster en de arts. De arts werd  bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

Klaagster heeft haar standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.        Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

           Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is de dochter van D., geboren op 18 september 1927 en overleden op

27 december 2010, verder te noemen: patiënte.

2.2 Verweerder is sedert 1992 de huisarts van patiënte geweest tot haar overlijden.

Patiënte was bekend met hypertensie. Zij heeft in 2005 een CVA gehad. Na overdracht van de neuroloog in 2006 werd  bij patiënte om de drie maanden een bloeddrukcontrole uitgevoerd door de praktijkondersteuner van verweerder. In de tussentijd bezocht patiënte regelmatig het spreekuur van verweerder.

2.3  Op 9 december 2010 staat over de bloeddrukcontrole in het dossier genoteerd:

"S. RR: komt met dochter: deze is geïrriteerd dat mevrouw wil komen op haar afspraak. Mevr bijna gevallen door de gladheid

O. RR 170/96 pols 84

RR 168/103

Gewicht 56

E. dochter wil dat ik RR meting voor haar opschrijf

Plan: controle 2 weken"

2.4 Op 14 december 2010 heeft verweerder in het dossier genoteerd:

"S. Dochter belt en verzoekt op dwingende toon om een controle bij de specialist. Onduidelijk verhaal over mgl TIA. Ook boos over laatste afspraak bij E.

P. ingestemd met verwijzing → neurologie"

2.5 En op 17 december 2010 noteerde verweerder :" S. Dochter hier met recept van de oogarts ivm oogdruk: Azarga oculogtt 2dd gtt 1 ods".

2.6 Op 23 december 2010 werd verweerder door de behandelend neuroloog uit het F. gebeld met de mededeling dat patiënt was getroffen door een groot bloedig CVA en dat een abstinerend beleid was ingesteld. Daags daarna heeft klaagster het spreekuur bezocht om dit ten aanzien van patiënte ingestelde beleid met verweerder te bespreken.  Patiënte is op 27 december 2010 overleden. 

2.7 Op 3 juni 2011 heeft nog een gesprek tussen verweerder en klaagster plaatsgevonden. In dit gesprek heeft verweerder zijn excuses aangeboden voor het feit dat hij niet eerder contact met klaagster heeft opgenomen naar aanleiding van het overlijden van patiënte.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerder in het bijzonder dat hij in december 2010 geen actie ten aanzien van patiënte heeft ondernomen. Voorts verwijt klaagster verweerder dat zij na het overlijden van patiënte niets meer van verweerder heeft gehoord. 

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het eerste klachtonderdeel spitst zich met name toe op het door verweerder ten aanzien van patiënte gevoerde behandelbeleid in december 2010. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel zal het college zich hiertoe beperken.

5.2 Klaagster stelt dat de praktijkondersteuner op 9 december 2010 -ondanks het feit dat het glad op straat- erop stond dat patiënte langskwam voor controle van de bloeddruk en patiënte vervolgens na meting van de bloeddruk -die te hoog was- naar huis heeft gestuurd zonder actie te ondernemen. Verweerder herkent zich niet in het geschetste beeld van klaagster over zijn praktijkondersteuner. Hij heeft aangevoerd dat de  praktijkondersteuner heeft betwist dat zij heeft aangedrongen op de komst van patiënte naar de praktijk. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van het college, kan het handelen van de praktijkondersteuner niet aan verweerder worden tegengeworpen. Uit de verslaglegging in het dossier, zoals weergegeven onder 2.3,  kan worden afgeleid dat de praktijkondersteuner met betrekking tot de bloeddruk een controle over twee weken heeft afgesproken. Er is geen aanleiding aan die verslaglegging te twijfelen. 

5.3 Ook met betrekking tot het telefonische consult op 14 december 2010 treft verweerder geen verwijt. Hij heeft immers het verzoek om een verwijzing naar de neuroloog in verband met een mogelijke TIA ingewilligd. Hoewel hetbetreurenswaardig is dat op 23 december 2010 bij patiënte in het F. een groot bloedig CVA is gediagnosticeerd, is het college van oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar handelen van verweerder.Evenmin heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door klaagster daags daarna, tijdens het consult op 24 december 2010, te adviseren de neuroloog te raadplegen over het ten aanzien van patiënte ingestelde beleid. Ook overigens heeft het college in de stukken geen aanwijzingen gevonden die erop zouden wijzen dat de zorg voor patiënte onvoldoende is geweest. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.       

5.4 Het tweede klachtonderdeel betreft de gang van zaken na het overlijden van patiënt op 27 december 2010. Verweerder heeft erkend dat hij nadien geen contact meer met klaagster heeft gehad. Eerst naar aanleiding van de door haar tegen hem ingediende klacht, heeft op 3 juni 2011 een gesprek tussen verweerder en klaagster plaatsgevonden. Verweerder heeft daarvoor aan klaagster zijn excuses aangeboden. Er is geen aanleiding verweerder op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Dat neemt niet weg dat het college zich realiseert dat het ziekteverloop van patiënte ingrijpend voor klaagster is verlopen.”

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.        Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1       Met haar beroep beoogt klaagster de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2       De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3       Het Centraal Tuchtcollege zal in navolging van het Regionaal Tuchtcollege onderscheid maken tussenhet door de arts ten aanzien van patiënte gevoerde behandelbeleid in december 2010 en de gang van zaken na het overlijden van patiënte.

4.4       Het eerste verwijt met betrekking tot de periode december 2010 betreft een door patiënte als dwingend ervaren opmerking van de praktijkondersteuner van de arts in de trant van “komt u nog”? Deze opmerking werd telefonisch gemaakt nadat patiënte getracht had de praktijk van de arts te bereiken, maar bij de toen heersende gladheid ten val was gekomen en naar huis was teruggekeerd.

Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen die het Regionaal Tuchtcollege aan zijn afwijzende beslissing op dit onderdeel ten grondslag heeft gelegd, met name dat het handelen van de praktijkondersteuner niet aan de arts kan worden tegengeworpen, en maakt die overwegingen tot de zijne. Omstandigheden die dit anders zouden maken zijn niet aangevoerd en zijn ook overigens niet gebleken. Het Centraal Tuchtcollege merkt hier nog bij op dat het geenszins is uit te sluiten dat de vraag van de praktijkondersteuner niet de dwingende lading had die klaagster daaraan heeft toegekend, maar veeleer moet worden gezien als een neutraal gestelde vraag of nog met de komst van patiënte rekening moest worden gehouden.

4.5       Met betrekking op de handelwijze van de arts op 14 december 2010 heeft klaagster er de nadruk op gelegd dat de handelwijze van de arts de dood van patiënte heeft veroorzaakt. Voor dat standpunt is in de stukken en het verhandelde ter zitting geen enkele aanknopingspunt te vinden, zodat het Centraal Tuchtcollege deze stelling van klaagster verwerpt. Wel oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de arts in ander opzicht in gebreke is gebleven. Klaagster heeft hem er op genoemde datum telefonisch van op de hoogte gesteld dat zij bij patiënte een TIA had waargenomen en heeft de hulp van de arts ingeroepen. De arts had er niet mee mogen volstaan klaagster enkel het telefonisch advies te geven om ten behoeve van patiënte een afspraak te maken met de neuroloog. Het had op zijn weg gelegen bij patiënte de anamnese af te nemen en haar lichamelijk te onderzoeken, zoals in overeenstemming zou zijn geweest met de NHG-Standaard M-45 ( 2004). Dit geldt temeer daar de arts aan de hand van de door hem erkende beschrijving van de hem meegedeelde verschijnselen (niet kunnen lopen, een scheel trekkend oog en even niet kunnen zien) dacht dat patiënte inderdaad een TIA had gehad. Hij heeft echter niet voldoende doorgevraagd om zich anamnestisch een beeld te vormen van het gemelde neurologische probleem. Naast een recidief TIA zou er ook sprake geweest kunnen zijn van een recidief CVA.

Het feit dat patiënte medicamenteus goed was ingesteld en onder regelmatige controle stond, kon hem niet ontheffen van zijn, uit eisen van goed hulpverlenerschap voorvloeiende, verplichting patiënte te onderzoeken en na evaluatie een beleid in te stellen.

Door uitsluitend het genoemde telefonisch advies te geven heeft hij verwijtbaar in strijd gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van huisarts van patiënte behoorde te betrachten. De gedachtegang van de arts bij het gegeven advies is bovendien niet goed te begrijpen, nu hij ter zitting heeft verklaard dat het in geval van een TIA geen of nagenoeg geen toegevoegde waarde heeft een patiënt naar een neuroloog te verwijzen. Naar aanleiding van de beantwoording van vragen door de arts ter zitting, komt het Centraal Tuchtcollege tot de vaststelling dat de arts zich te zeer heeft laten leiden door de gevoelens van boosheid en achterdocht die hij bij klaagster jegens hem bespeurde.

4.6       Na het overlijden van patiënte op 27 december 2010 heeft het tot 3 juni 2011, toen de inleidende klacht al was ingediend, geduurd voordat de arts een gesprek met klaagster als nabestaande heeft gevoerd. Het Centraal Tuchtcollege acht dat onzorgvuldig, waarbij het in aanmerking neemt dat de arts goed op de hoogte was van de zeer nauwe band tussen patiënte en klaagster en wist dat klaagster zich het lot van patiënte, haar moeder, zeer sterk aantrok. Bovendien was klaagster zelf ook patiënte van de arts. In die omstandigheden had hij eerder eigener beweging met klaagster contact moeten opnemen, zoals ook door hem is erkend.

4.7       Alles overziend oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de arts, zowel ten aanzien van de behandeling van patiënte tot aan haar overlijden in december 2010 als ten aanzien van de bejegening van klaagster in verband met dat overlijden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit oordeel brengt mee, dat de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege niet in stand kan blijven. Deze uitspraak zal worden vernietigd. Het Centraal Tuchtcollege ziet aanleiding de arts een maatregel op te leggen, die recht doet aan de geconstateerde nalatigheden, te weten een berisping.

5.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

legt de arts de maatregel van berisping op; 

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en

drs. H.J. Blok, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2013.    

<b>Download het tijdschriftartikel met de ingekorte uitspraak</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • G.K. van Voorst Vader

    huisarts, HILVERSUM

    Mené Mené Tekèl Ufarsin (dit is: Geteld geteld gewogen gebroken). Dit is de beroemde uitspraak uit het Bijbelboek Daniël. Het is de vraag of deze uitspraak geldt voor de aangeklaagde huisarts of de moeilijk te volgen uitspraak van het CTC. Ik neig to...t het laatste. De Standaard is een goed uitgangspunt voor het handelen bij personen die voor het eerst tekenen vertonen van een TIA/CVA. Daar is bij deze pte geen sprake van. Het gaat om een hoogbejaarde pte met een hoog risico St. na CVA en met meerdere (cognitieve?) beperkingen, waarbij het enige zinnige is, haar bloeddruk trachten te beheersen. Voor deze categorie patiënten is de Standaard niet geschreven. De gang naar het ziekenhuis heeft het beloop niet in positieve zin beïnvloed. Natuurlijk is het niet verkeerd pte te onderzoeken. Het is echter niet reeël te verwachten dat het uitdiepen van de anamnese en het lichamelijk onderzoek tot een ander beleid zou hebben geleid.
    Of de irritante (en overigens wel begrijpelijke) houding van dochter van pte de reden was om pte niet te onderzoeken is in het verslag niet duidelijk gemaakt. Het wordt wel gesuggereerd, maar m.i. onvoldoende onderbouwd.
    Het is natuurlijk niet goed dat er na het overlijden van pte geen contact meer is geweest met haar dochter. Dat heeft de huisarts ook aangegeven en hij heeft zijn excuses daarcvoor aangeboden.
    Al met al acht ik de argumentatie van het CTC onvoldoende of niet terecht en is daarmee de maatregel van een berisping onterecht opglegd.

  • D. Schaap

    Huisarts in opleiding, HUIZEN

    Wellicht vat ik het verkeerd op, maar lees ik hier nu dat je je niet te zeer mag laten leiden door onvrede van een patiënt en/of de familie in de keus om iemand toch te verwijzen, ook al zou het de verwijzing geen medische meerwaarde hebben? (4.5,laa...tste alinea)

  • J.C. van der Molen

    arts, AMERSFOORT

    Het RTG beoordeelt de klacht als ongegrond, het CTG komt tot een berisping.
    Dit heeft toch wel iets weg van de hoge hoed.

  • J.C. van der Molen

    arts, AMERSFOORT

    Het RTG beoordeelt de klacht als ongegrond, het CTG komt tot een berisping.
    Dit heeft toch wel iets weg van de hoge hoed.

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.