Tuchtrecht
Sophie Broersen Yvonne Drewes
12 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Huisarts moet in psychotherapie

1 reactie

Een 70-jarige man, die bijna nooit bij de huisarts komt, heeft hoge koorts, dyspneu en pijn. Ondanks drie eerdere telefonische contacten met de ongeruste echtgenote, ziet de dokter geen reden om de man te onderzoeken. De patiënt wordt twee dagen later via de huisartsenpost opgenomen met een dubbele longontsteking en ernstig zuurstoftekort.

De klacht tegen de arts dat hij geen visite heeft afgelegd, wordt gegrond verklaard. De zwaarte van de maatregel wordt echter door andere zaken bepaald: de wijze waarop de huisarts het echtpaar bejegend heeft, het feit dat tegen deze huisarts al driemaal eerder een tuchtklacht gegrond verklaard was en zijn vermijdende houding door pas ter zitting verweer te voeren. Het regionaal tuchtcollege legt hem een zware maatregel op: twee maanden schorsing met het advies een psychiatrisch onderzoek te ondergaan en een passende vorm van (psycho)therapie te starten.

In hoger beroep blijkt de huisarts dit advies niet te hebben opgevolgd. Het Centraal Tuchtcollege besluit dan om de psychotherapeutische behandeling min of meer af te dwingen: er volgt een voorwaardelijke schorsing van zes maanden met psychotherapeutische behandeling als voorwaarde. Een mooie uitspraak, waarbij de tuchtcolleges met toenemende druk het functioneren van deze individuele beroepsbeoefenaar proberen te bevorderen.

Sophie Broersen, arts/journalist
Yvonne Drewes, jurist

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.089 van:

A., huisarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,

tegen

C., wonende B., klaagster in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep.

1.        Verloop van de procedure

C. - hierna: klaagster - heeft op 10 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 januari 2013, onder nummer 112/2012 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de inschrijving van de huisarts in het BIG-register voor de duur van twee maanden geschorst. De huisarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 31 oktober 2013, waar de huisarts, vergezeld van D., collega-huisarts is verschenen. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen.  

2.        Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN        

Verweerder heeft het dossier van klaagster niet overgelegd, stellende dat hij daarover niet meer mocht beschikken na de beëindiging van de behandelovereenkomst. Op grond van het klaagschrift en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op donderdag 1 december 2011 nam klaagster telefonisch contact op met de praktijk van verweerder wegens ziekte van haar echtgenoot, destijds bijna 70 jaar oud en hierna patiënt te noemen. Patiënt had sinds woensdag hoge koorts, was benauwd en had veel pijn. Verweerder was wel aanwezig maar een vaste waarnemer nam altijd waar op donderdag. De assistente adviseerde paracetamol te geven aan patiënt omdat hij waarschijnlijk griep zou hebben. Die middag belde klaagster nogmaals, deze keer voor een recept voor zichzelf, maar ze gaf tevens aan dat ze het niet vertrouwde met haar man.

Op vrijdag 2 december 2011 nam klaagster opnieuw contact op met de assistente van verweerder omdat de situatie van patiënt was verslechterd. De assistente overlegde met verweerder en deelde klaagster mede dat verweerder haar terug zou bellen tussen 13.00 en 13.30 uur. Rond 13.00 uur werd klaagster door de assistente gebeld om haar mee te delen dat  verweerder bezet was met andere bezigheden en later zou bellen, tussen 15.00 en 15.30 uur.

Om 16.00 uur werd klaagster gebeld door verweerder. Klaagster gaf aan dat ze liever niet het weekend in wilde gaan met zo’n zieke man en dat hij nu ook pijn in zijn zij had. Over de mededeling van verweerder dat patiënt griep had sprak klaagster haar verwondering uit omdat haar man daartegen was ingeënt. Verweerder adviseerde klaagster in het weekend contact op te nemen met de huisartsenpost wanneer patiënt groen of rood sputum zou opgeven.

Op zondag 4 december 2011 was patiënt zo ziek dat klaagster in de ochtend contact heeft gezocht met de huisartsenpost. Patiënt is vervolgens opgenomen in het ziekenhuis met ernstig zuurstoftekort en een dubbele longontsteking.

Op woensdag 7 december 2011 is klaagster bij verweerder langs geweest en zeer boos op hem geworden naar aanleiding van de gang van zaken. Verweerder heeft haar daarop aangegeven dat zij de praktijk diende te verlaten en met haar man een andere huisarts diende te zoeken.

Bij uitspraak van 2 april 2012 heeft de Klachtencommissie Huisartsenzorg E. een klacht van klaagster met betrekking tot het achterwege laten van een visite op

2 december 2011 en het gesprek op 7 december 2011 gegrond verklaard.

Dit college heeft verweerder bij uitspraak van 27 mei 2000 (no. 056/99) een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden opgelegd, bij uitspraak van 10 mei 2007 (no. 001/2006) een berisping gegeven en bij uitspraak van

25 augustus 2011 (no. 071/2011) een waarschuwing. In alle procedures heeft verweerder in het vooronderzoek niet gereageerd maar is hij (uiteindelijk) wel ter zitting verschenen. In twee zaken heeft de IGZ op verzoek van het college een onderzoek gedaan en rapport uitgebracht. In de onderhavige zaak heeft de IGZ dat niet willen doen, onder meer stellende dat de IGZ alleen op basis van artikel 66 lid 2 Wet BIG daartoe geen mogelijkheid ziet. 

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- grove nalatigheid. Nadat klaagster een paar maal contact had opgenomen met de praktijk van verweerder en haar zorgen uitte over patiënt heeft verweerder geen visite afgelegd maar telefonisch de diagnose griep gesteld.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder heeft pas ter zitting voor het eerst verweer gevoerd. Hij geeft aan dat klaagster niet met zoveel woorden om een visite heeft gevraagd, maar dat het achteraf beter ware geweest als hij een visite had afgelegd.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1             Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Evenals de klachtencommissie is het college van oordeel dat, als al het derde telefonisch contact op vrijdagochtend niet had moeten nopen tot het afleggen van een visite, verweerder in elk geval daartoe had moeten besluiten op basis van het telefoongesprek met klaagster op vrijdagmiddag. Het ging om een patiënt op leeftijd die, naar onbestreden is, niet vaak een beroep deed op huisartsenzorg. Naast de eerdere verschijnselen van benauwdheid, hoesten en hoge koorts kwam er de klacht over pijn in de zij bij. Het betrof toen al het vierde telefonische contact in twee dagen tijd, klaagster was erg ongerust hetgeen naar verweerder ter zitting aangaf ook wel bij hem is overgekomen en zij wilde zo eigenlijk niet het weekend in gaan. Niet valt in te zien waarom verweerder dan nog betekenis kan toekennen aan het feit dat klaagster niet met zoveel woorden om een visite zou hebben gevraagd. Ook is niet zonder meer doorslaggevend dat patiënt geen rood of groen, maar slechts wit sputum opgaf. In de gegeven omstandigheden had verweerder, zeker gelet op het feit dat het weekend voor de deur stond en klaagster dan de huisartsenpost zou moeten bellen, zonder meer een visite moeten afleggen. Overigens heeft hij ook geen bijzonder melding gedaan voor de waarnemers in het weekend. De klacht is dus gegrond.

5.3       Hoewel bij dit college niet met zoveel woorden is geklaagd over het gesprek op 7 december 2011, wil het college hier nog het volgende over opmerken. Verweerder heeft aangegeven dat hij zich daarbij voorbeeldig heeft gedragen, ondanks het feit dat hij naar hij ter zitting aangaf “zich in zijn bestaan bedreigd voelde” toen klaagster aangaf dat hij incapabel was en een wonderdokter/bijzondere medicijnman (vanwege het telefonisch stellen van een diagnose) en de titel huisarts niet waardig. Uiteraard zijn dit op zichzelf onheuse bewoordingen die wijzen op een verstoorde vertrouwensband. Maar verweerder heeft toen en nu geen enkel inlevingsvermogen vertoond in de emotie van de echtgenote van een patiënt die kort tevoren door - naar verweerder zelf ook heeft toegegeven - verweerders nalatigheid ernstig ziek in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Bovendien heeft hij zich niet gehouden aan de KNMG-Richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” die voorschrijft dat (ook) bij beëindiging wegens onheus gedrag van de patiënt ten eerste deze de gelegenheid moet krijgen om zijn gedrag te veranderen en voorts een redelijke termijn voor beëindiging in acht moet worden genomen. Ook de vermijdende proceshouding en het gedrag ter zitting van verweerder duiden op psychische problematiek bij verweerder waarvoor met het oog op zijn professioneel functioneren hulp vereist is. Het voorgaande leidt tot het hierna te noemen advies aan verweerder zonder dat dit tot verzwaring van de maatregel leidt.

5.4       Er zijn driemaal eerder tuchtrechtelijke maatregelen aan verweerder opgelegd. Twee daarvan getuigen van laakbaar gedrag van verweerder. In de derde beslissing heeft het college aangegeven dat daarvan eveneens sprake was, maar dat onder meer gelet op het feit dat verweerder maatregelen had genomen om herhaling te voorkomen de lichtste maatregel volstond. In 2000 heeft het college al expliciet aangegeven dat er wellicht een taak voor het College van Medisch Toezicht was weggelegd. Het college legt, gelet op de ernst van het verwijtbaar geachte handelen en op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, thans aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden op. Daaraan verbindt het college het advies aan verweerder om deze tijd te benutten om te komen tot een psychiatrisch onderzoek en op basis daarvan een passende vorm van (psycho)therapie te starten. ”

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. DE FEITEN zijn weergegeven.

4.        Beoordeling van het hoger beroep

4.1       De huisarts is in hoger beroep gekomen omdat de klacht naar zijn mening ten onrechte gegrond is verklaard en subsidiair omdat hem een te zware maatregel is opgelegd. De huisarts  stelt zich op het standpunt dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte niet heeft meegewogen dat klaagster niet om een visite had gevraagd, dat gezien de duur van klachten een medische beoordeling op dat moment niet zinvol leek, en dat een visite vermoedelijk geen andere diagnose zou hebben opgeleverd.  De huisarts heeft verder gesteld dat bij het verwijt dat hij zich bij het beëindigen van de behandelrelatie niet heeft gehouden aan de KNMG-Richtlijn “Niet-aangaan of  beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst”  meegewogen had moeten worden dat klaagster zich jegens hem onoirbaar heeft gedragen en uitgelaten tijdens het gesprek op 7 december 2011.

4.2       Klaagster heeft gemotiveerd  verweer gevoerd, incidenteel beroep ingesteld en het CentraalTuchtcollege verzocht de huisarts een zwaardere maatregel op te leggen, te weten doorhaling in het register.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege is  evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts laakbaar heeft gehandeld door  op vrijdagmiddag 2 december 2011 een visite bij patiënt achterwege te laten. Voor dat oordeel zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend. Het ging  om een patiënt op leeftijd, die lange tijd als patiënt bij de praktijk van de huisarts ingeschreven is geweest en die niet vaak een beroep op huisartsenzorg deed. De echtgenote van patiënt -klaagster- heeft op

1 december 2011 tweemaal naar de praktijk gebeld omdat patiënt hoge koorts en rillingen had, benauwd was en pijn had. Vrijdagochtend heeft klaagster wederom naar de praktijk gebeld omdat de situatie van patiënt was verslechterd. Toen de huisarts klaagster op vrijdagmiddag terugbelde en klaagster daarbij aangaf dat zij liever niet het weekend in wilde met zo’n zieke man, had de huisarts gelet op de aard van de klachten en de door klaagster afgegeven signalen over de ernst daarvan, niet mogen volstaan met het advies om bij (verdere) verslechtering in het weekend de huisartsenpost te bellen maar had hij zonder meer een visite moeten afleggen. Daaraan doet niet af dat klaagster niet met zoveel woorden om een visite heeft gevraagd.

4.4       Hetgeen het Regionaal Tuchtcollege ten overvloede heeft overwogen over het gesprek op 7 december 2011 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege eveneens, ook nu klaagster in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat haar klacht daarop niet ziet.

4.5    Met betrekking tot de aan de huisarts opgelegde maatregel overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. De huisarts heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke  schorsing van twee maanden  geen redelijk doel dient. Klaagster verzoekt daarentegen om een zwaardere maatregel maar ingevolge artikel 73 lid 1 sub a Wet BIG staat voor klaagster op dit punt geen beroep open. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom het incidenteel beroep niet ontvankelijk verklaren.

De huisarts heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven waarom hij,  hoewel daartoe meermalen uitgenodigd, niet schriftelijk heeft gereageerd in de tuchtprocedure. Het Centraal Tuchtcollege kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de huisarts weinig oog heeft voor de positie van klaagster. Het advies van het Regionaal Tuchtcollege om zich onder psychotherapeutische behandeling te stellen heeft hij niet opgevolgd. Kennelijk ziet de huisarts zijn persoonlijkheidsproblematiek niet als een belemmering voor zijn professioneel  functioneren, hoewel hij in het verleden meermalen met de tuchtrechter in aanraking is geweest, hetgeen tot uiteenlopende maatregelen heeft geleid waaronder een berisping en een voorwaardelijke schorsing.  De ter zitting aanwezige collega van de huisarts, die deel uitmaakt van de huisartsengroep, heeft in dit verband opgemerkt dat de huisarts van goede wil is maar dat het hem schort aan het vermogen om bij gerezen problemen door te pakken. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts, wil hij zijn praktijk kunnen voortzetten, zijn persoonlijkheidsproblematiek zal moeten aanpakken. Omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat dat op vrijwillige basis zal geschieden, komt het Centraal Tuchtcollege tot de volgende maatregel. Om de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt dat de huisarts kan worden gemaakt tot uitdrukking te brengen, komt het Centraal Tuchtcollege met eenparigheid van stemmen tot het oordeel dat een schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden geboden is, zij het dat die schorsing in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd. De voorwaarde die aan de schorsing wordt verbonden is dat de huisarts zich onder psychotherapeutische behandeling zal stellen op de wijze zoals hierna in het dictum is omschreven. De proeftijd zal worden gesteld op twee jaar.

Het Centraal Tuchtcollege zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte stellen van deze uitspraak.

4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in stand zal worden gelaten met uitzondering van de opgelegde maatregel. De uitspraak zal in zoverre worden vernietigd.

5.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart verweerster niet-ontvankelijk in het incidenteel beroep;

vernietigt de beslissing waarvan beroep doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde maatregel;

opnieuw rechtdoende:

legt aan de huisarts op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het Centraal Tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat de arts zich gedurende de proeftijd, die wordt bepaald op twee jaar, niet houdt aan de volgende voorwaarden:

a)     de arts zal zich binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak onder behandeling  van een BIG geregistreerde psychotherapeut stellen;

b)     de arts zal in die behandeling inbrengen hetgeen tot deze tuchtzaak en maatregel aanleiding heeft gegeven;

c)     de arts zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak op de hoogte stellen van de persoon van de psychotherapeut bij wie hij zich onder behandeling heeft gesteld en voorts over de aard en de frequentie van het contact;

d)    de arts zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg iedere vier maanden verslag uitbrengen over de voortgang van de behandeling (aard en frequentie van het contact);

e)     de arts zal de door de Inspectie voor de Gezondheidszorg  in dit verband te geven aanwijzingen opvolgen; 

bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan;

bepaalt voorts dat, indien de arts de voorwaarde niet volledig en tijdig naleeft, het Centraal Tuchtcollege alsnog de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de hiervoor opgelegde maatregel kan gelasten;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

prof. mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en drs. H.J. Blok en M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2013.

<b>Download dit artikel met de ingekorte uitspraak (PDF)</b>
  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Joeri Tijdink en Christiaan Vinkers

    psychiater, AMSTERDAM

    Psychotherapie alleen na goede indicatie en diagnose mogelijk

    In het afgelopen Medisch Contact stond er een interessante uitspraak waarbij het Centraal Tuchtcollege een huisarts voorwaardelijk schorst en daarnaast gedurende 2 jaar verplichte psychot...herapie oplegt . Dit wordt in de uitspraak door het Tuchtcollege gemotiveerd vanwege niet nader gespecificeerde "persoonlijkheidsproblematiek". De huisarts zou hierdoor op communicatief en inhoudelijk vlak hebben gefaald. Als psychiaters waren wij verbaasd na het lezen van deze uitspraak. Was een persoonlijkheidsstoornis door het Centraal Tuchtcollege vastgesteld? Nergens was namelijk te vinden dat deze huisarts door een psychiater of klinisch psycholoog was gediagnosticeerd of behandeld. Ook was niet duidelijk om welke persoonlijkheidsstoornis het ging.
    Voordat er met psychotherapie gestart kan worden dient eerst grondig persoonlijkheidsonderzoek plaats te vinden om de diagnostiek te voltrekken en te bepalen of iemand wel geschikt is voor psychotherapie. Specialistische diagnostiek en indicatiestelling is daarom essentieel voor een succesvolle psychotherapie. Los van vragen over de validiteit van de gestelde diagnose kent psychotherapie vele vormen met verschillende werkwijzen en indicatiegebieden. Daarbij is het maar de vraag hoe goed ‘gedwongen’ psychotherapie werkt. De maatregel van het tuchtcollege is daarom discutabel. Wellicht dat de specialistische psychiatrische informatie niet in de uitspraak staat, maar het door het Centraal Tuchtcollege geschetste beeld wekt de indruk dat zonder deugdelijke motivering psychotherapie wordt opgelegd door niet-bevoegde professionals.

    Als het Tuchtcollege besluit tot verplichte psychotherapie op inhoudelijke gronden , dan zou dit getoetst moeten worden door een ter zake deskundige psychiater of klinisch psycholoog.

    Joeri Tijdink en Christiaan Vinkers, psychiaters

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.