Tuchtrecht
Sjaak Nouwt
14 minuten leestijd
Tuchtrecht

Geen getromboseerde aambei, maar een perianaal abces

3 reacties
Getty Images
Getty Images

Een man belt laat op een zondag­middag met de huisartsenpost, van­wege een zeer pijnlijke zwelling bij de anus. Hij kan niet slapen van de pijn. Na ­telefonisch uitvragen door de triagiste, gaat de dienstdoende huisarts uit van een getromboseerde aambei en schrijft hem – naast para­cetamol en NSAID’s – lidocrème voor. Midden in de nacht belt de man opnieuw, met een andere triagiste, omdat het ondanks gebruik van alle pijnstilling niet goed gaat.

De huisarts die dan dienst heeft (beklaagde), houdt het op een getromboseerde aambei, ziet en spreekt de man niet zelf en adviseert hem toch door te gaan met de medicatie en zo nodig een bad of douche te nemen. De volgende dag ­verwijst zijn eigen huisarts hem direct naar de chirurg met de vermelding: ‘Niks aambei, geweldig pijnlijk ­perianaal abces.'

Er zijn medisch-inhoudelijke aspecten aan de casus – geen reactie op pijn­stilling, mogelijk koorts, toenemende zwelling – waarvan je met de kennis achteraf denkt: had die man nou gewoon laten komen, daar was toch iets anders aan de hand. Maar dat is dus achteraf en we weten dat het dan makkelijk praten is.

Daarom is het goed dat het tucht­college de nadruk legt op de humane kant van de geneeskunde: deze man was wanhopig van de pijn. Of dat nu van een getromboseerde aambei of een perianaal abces was: daar was meer actie door de arts vereist, zoals hem zelf spreken of zien, sterkere ­pijnstilling voorschrijven of overleggen met het ziekenhuis. Al was het maar vanwege consoler toujours. In dit geval was er overigens ook een mogelijkheid voor soulager en zelfs guerir geweest.

De huisarts die de nachtdienst had, krijgt een waarschuwing, niet vanwege een verkeerde diagnose of behandeling, maar vanwege onvoldoende ­adequate zorgverlening, bezien vanuit humaan oogpunt.

Sophie Broersen, arts en journalist

mr. Sjaak Nouwt, adviseur gezondheidsrecht

download de ingekorte uitspraak (in pdf)

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag d.d. 22 december 2020

Volledige uitspraak

A, wonende te B, klager, gemachtigde: mr. N. Desloover, werkzaam te Rotterdam,

tegen:             

C, huisarts, werkzaam te B, beklaagde, gemachtigde: mr. D. Benamari, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 8 april 2020;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek van 2 september 2020;
  • de ongedateerde brief van klager, ontvangen op 18 september 2020;
  • de machtiging van klager voor het opvragen van de geluidsopname van de telefoongesprekken met de Huisartsenpost D op 1 en 2 maart 2020;
  • de transcriptie van twee gespreksopnamen van klager met Huisartsenpost D op 1 en 2 maart 2020;
  • de transcriptie van de gespreksopname van Huisartsenpost D met klager op 2 maart 2020.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 november 2020. De partijen, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager heeft op 1 maart 2020 om 17.08 uur en op 2 maart 2020 om 00.39 uur gebeld met de Huisartsenpost D (hierna: HAP), omdat hij zeer veel pijn ervoer, veroorzaakt door een zwelling aan de buitenkant bij de anus.

2.2 Uit de transcriptie van het gesprek met de HAP op 1 maart 2020 om 17.08 uur blijkt dat klager onder meer

  • heeft gezegd dat hij sinds drie of vier dagen pijn heeft. Dat hij dacht dat het wel over zou gaan, maar dat het nog erger wordt; hij kan niet bukken, opstaan en lopen. Hij heeft erge pijn.
  • heeft gezegd dat hij de nacht ervoor zoveel pijn had dat hij niet kan slapen of zitten. Hij kan ook niet naar de wc; de avond ervoor ging dat zo moeilijk dat hij bijna moest huilen van de pijn. Hij kon niet meer. De ontlasting is ook te hard. Plassen gaat wel goed.
  • op de vraag of hij zich verder ziek voelt en koorts heeft, heeft geantwoord dat hij zich een beetje grieperig voelt, maar niet heel ziek.
  • zowel de vorige dag als die dag paracetamol en diclofenac heeft ingenomen, maar dat de pijn alleen maar erger wordt.
  • op de vraag of het geen aambei kan zijn, heeft geantwoord dat het geen aambei is en dat er aan de zijkant een heel harde, gezwollen plek zit. Hij had geen rectaal bloedverlies gehad.

In de verslaglegging naar aanleiding van dit telefoongesprek staat vermeld: 

Klacht/beloop: pijn bij de anus Hulpvraag: kan ik iets tegen de pijn krijgen Voorgeschiedenis: Medicatie: Algemeen: pt belt, sinds 3-4 dagen last van anus, sinds vandaag pijn toegenomen, voelt een zwelling bij de anus, geen rectaal bloedverlies, def krijgen is erg pijnlijk, def is hard, plassen gb, niet ziek, geen koorts, kan niet bukken/ staan, heeft vandaag 1 pcm + diclo”.

2.3 De differentiaaldiagnose van de op dat moment dienstdoende huisarts luidde ‘getromboseerde aambei’. Hij gaf – via de assistente/triagiste – het advies lidocaïne-vaselinecrème te gebruiken en macrogol/Movicolon in te nemen om de ontlasting zachter te maken. Verder luidde het advies drie- tot viermaal per dag 2 paracetamol 500 mg in te nemen, steeds met een tussenpauze van zes uur. Bij toename of verandering van de klachten kon klager die avond terugbellen en anders zou hij de volgende dag contact met zijn eigen huisarts moeten opnemen.

2.4 Klager heeft op 2 maart 2020, nadat hij om 00:25 uur naar het ziekenhuis had gebeld, maar naar de HAP was verwezen, om 00.39 uur wederom naar de HAP gebeld. Uit de transcriptie van dat gesprek blijkt dat klager toen onder meer heeft gezegd dat

  • het rond de anus helemaal dik en gezwollen is, rood en pijnlijk, en dat de zwelling steeds erger wordt;
  • hij de lidocaïnecrème tweemaal heeft gebruikt, maar dat de pijn nog erger is geworden. Hij kan niet hoesten, niezen, slapen of opstaan en weet niet meer wat hij moet doen. Bij alles wat hij doet heeft hij pijn. Hij kan niets meer bewegen en ook niet zijn kin op de borst leggen.
  • hij na het vorige gesprek met de HAP voor hulp naar het E ziekenhuis heeft gebeld, maar daar is terugverwezen naar de HAP.
  • hij conform het advies dat hij in de middag van de HAP had gekregen iedere twee uur tweemaal twee paracetamol en diclofenac heeft ingenomen. Een half uur voor dit gesprek heeft hij ook paracetamol ingenomen.
  • de pijn zodanig is verergerd dat hij nu niet meer kan lopen en bewegen en alleen maar op zijn knieën kan zitten. Die middag kon hij nog een beetje lopen, maar nu is dat niet meer mogelijk. Klager heeft geen thermometer, maar hij geeft aan dat hij koorts van de pijn heeft, hij is helemaal warm en trilt van de pijn.

De triagiste heeft blijkens de transcriptie het gesprek als volgt samengevat:

…U heeft al eerder contact gehad vanavond, maar eigenlijk he, belt u eigenlijk terug omdat de pijn he, de zwelling van de aambei is eigenlijk erger geworden. Hij is verder gezwollen. En u kan eigenlijk momenteel niet meer lopen van de pijn. En u denkt verder koorts te hebben. En u heeft de diclofenac en paracetamol ingenomen en de crème gebruikt maar er verandert niks.”

2.5 De assistente heeft over dit gesprek in het dossier aangetekend:

Klacht/beloop: pijnlijke/zwelling aambei. belt zelf: TB: alert, spreekt volle zinnen, voelt zich naast de huidige klachten goed aanhoudende pijn bij zwelling van de aambei, kringspier is verder gezwollen, kan niet meer lopen van de pijn, geen rectaal bloedverlies, denkt koorts te hebben. Zelfzorg:heeft diclofenac en pcm ingenomen en de creme gebruikt, heeft om 0.15 voor het laatst pcm en diclofenac ingenomen zonder resultaat. Hulpvraag: wil iets tegen de pijn/ wil door gestuurd worden naar het ziekenhuis. Voorgeschiedenis:- Medicatie:- Algemeen:- ”.

2.6 De assistente heeft daarop overleg gehad met beklaagde, die op dat moment dienst had bij de HAP. Over dit contact heeft de triagiste aangetekend, hetgeen door beklaagde is gefiatteerd:

i.o.m. Dr. [naam beklaagde]: doorgaan pijnstilling en lidocaine creme, week maken van de zwelling door b.v. douche of bad. Bij bijkomende klachten of verergering van klachten eerder contact.”.

2.7 De triagiste heeft klager daarna teruggebeld. Volgens de transcriptie van dat gesprek heeft zij onder meer tegen klager gezegd dat

  • zij met beklaagde heeft overlegd en dat beklaagde heeft gezegd dat de HAP er op dat moment niet heel veel aan kan veranderen;
  • het advies is om een tijdje onder de douche te gaan staan of een bad te nemen om de zwelling weker te laten worden, waardoor de pijn wel iets zal afnemen;
  • klager door moet gaan met de lidocaïnecrème aan te brengen, ook al is dat heel pijnlijk, en de pijnstilling in te nemen, met name paracetamol.

Op de vraag van klager om een doorverwijzing naar het ziekenhuis antwoordde de assistente blijkens de transcriptie:

“Nou, het vervelende is, dat zegt de dokter ook, zelfs met sterkere pijnstilling ga je dit niet onder eh… ja, ga je dit niet verhelpen. Dus daarom is het belangrijk dat de trombus hè, dat de zwelling voor eh, ja, af gaat nemen. Daar gaan ze u niet voor eh… Ja, dat gaat meestal gewoon uit zichzelf. Dat kunnen wij niet meer voor u oplossen.”  

Volgens de transcriptie van dat gesprek heeft klager verder gezegd dat

  • als hij de plek aanraakt, het al pijnlijk is. Als hij de crème aanbrengt, heeft hij een half uur tot een uur echt pijn.
  • de zwelling steeds erger wordt.

Op de vraag van klager: “Dus ik blijf gewoon de hele nacht zo wakker en op mijn knieën en eh, smeren. Dat is alles wat ik kan doen?” antwoordde de assistente “Ja, en de pijnstilling innemen. Eh, maar wij kunnen u daar verder niet mee helpen, hoe graag we ook zouden willen.

Voorts zegt de assistente: “ja, he, ik heb met de huisarts overlegd, maar de huisarts die zegt ja, ik kan er echt eh… Ik kan het nu niet oplossen. Hoe graag ze dat ook zou willen. Dus daarom is het belangrijk om wel gewoon he op de gezette tijden de pijnstilling in te nemen. Vooral de paracetamol. En inderdaad het in te smeren. Eh, en dan zou ik inderdaad gewoon morgen even nog contact opnemen met de eigen huisarts om te kijken wat hij nog voor u kan doen.”

Klager zegt hierop: “Nee, is goed. Dan weet ik genoeg.

De assistente antwoordt: “Ja. Ik wens u het allerbeste. He, ja, mocht er toch iets bij komen of iets veranderen, dan wil ik wel dat u eh, eerder met ons contact opneemt.

Klager reageert met: “Ja, als ik terugbel…ja, dan blijft gewoon hetzelfde probleem.

De assistente zegt: “Ja, nee, ik had u heel graag eh, willen helpen, meneer.

2.8 Om 01:40 uur heeft klager het alarmnummer gebeld, maar hij werd opnieuw naar de HAP verwezen.

2.9 De volgende dag, 2 maart 2020, is klager op consult bij zijn eigen huisarts geweest, die hem meteen naar de chirurg heeft doorverwezen met de tekst “niks aambei  geweldig pijnlijk perianaal abces”. Op 3 maart 2020 is klager aan het abces geopereerd.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven:

a) grensoverschrijdend gedrag aan de telefoon, geen correcte behandeling aan de telefoon;

b) niet serieus nemen van de klachten, waardoor hij onnodig enorme pijn heeft geleden;

c) dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld en hem onjuist heeft behandeld;

d) dat zij verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en verstrekt;

e) dat zij hem ten onrechte geen consult op de HAP heeft aangeboden of heeft verwezen naar een andere beroepsbeoefenaar.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Vast staat dat klager op 1 maart 2020 en in de nacht van 1 op 2 maart 2020 zeer veel pijn had door –­ naar achteraf is gebleken – een perianaal abces. Bij het eerste contact met de HAP is pijnstillende medicatie voorgeschreven, maar ondanks het gebruik daarvan nam de pijn verder toe. Vanwege die pijn heeft klager nogmaals naar de HAP gebeld en tweemaal naar het ziekenhuis, maar hij is niet meer geholpen, waardoor hij de hele nacht met hevige pijn en alleen heeft moeten doorbrengen. Dat valt zeer te betreuren.

5.2 Het College moet beoordelen of beklaagde, werkzaam op de HAP, bij de zorg voor klager binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van haar handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. In deze zaak kan alleen het persoonlijke handelen van beklaagde worden beoordeeld. Daarbij moet bovendien worden uitgegaan van wat haar ten tijde van haar beoordeling van de situatie van klager bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn. Kennis achteraf kan daarbij niet in aanmerking worden genomen, omdat beklaagde daarmee uiteraard bij het bepalen van haar beleid ook geen rekening heeft kunnen houden.

Het College ziet aanleiding verschillende klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken.

Klachtonderdelen a) (in correcte behandeling aan de telefoon) en d) (verkeerde medicatie voorgeschreven)

5.3 Bij de telefoongesprekken met de HAP is beklaagde telkens te woord gestaan door een assistente die de triage verrichtte en die – na overleg met de dienstdoende huisarts – het advies van de arts aan klager overbracht. Uit de verslaglegging van de contacten met klager blijkt dat hij de beide keren dat hij naar de HAP belde door verschillende triagisten te woord is gestaan. De triagiste die hem de tweede keer heeft gesproken, heeft overleg gehad met beklaagde en klager teruggebeld. In de middag heeft de toen dienstdoende triagiste met een andere huisarts overleg gehad, die de lidocaïnecrème heeft voorgeschreven. Beklaagde is dus alleen betrokken geweest naar aanleiding van het tweede telefoontje van klager, maar heeft ook toen klager niet zelf gesproken. Het advies dat zij klager – door tussenkomst van de triagiste – gaf, hield geen nieuwe medicatie in, maar continuering van hetgeen klager eerder door de andere huisarts was voorgeschreven. Beklaagde heeft dus geen medicatie voorgeschreven.

Dat betekent dat de klachtonderdelen a en d ongegrond zijn.

Klachtonderdelen b) (niet serieus nemen klachten, waardoor onnodig enorme pijn),

c) ( verkeerde diagnose en onjuiste behandeling) en

e) (ten onrechte geen consult op de HAP aangeboden of verwezen)

5.4 Achteraf is duidelijk dat beklaagde niet de juiste diagnose (perianaal abces) heeft gesteld. Zij is, in navolging van de huisarts die ‘s middags de lidocaïnecrème had voorgeschreven, uitgegaan van een getromboseerde aambei. Nu is het missen van de juiste diagnose niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit is alleen het geval als de wijze waarop de arts tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De vraag is dus of beklaagde in dit geval op grond van de haar bekende informatie redelijkerwijs heeft kunnen uitgaan van de diagnose getromboseerde aambei, heeft kunnen besluiten klager niet naar de HAP te laten komen of door te verwijzen en hem het advies te geven “doorgaan pijnstilling en lidocaine creme, week maken van de zwelling door b.v. douche of bad. Bij bijkomende klachten of verergering van klachten eerder contact.” Op het moment van haar advies had beklaagde de beschikking over de informatie die de triagiste haar gaf en de verslaglegging en het eerder gegeven advies naar aanleiding van het eerste telefoongesprek van klager met de HAP. Nadien heeft zij de aantekeningen van de triagiste gefiatteerd.

5.5 Beklaagde heeft tijdens het mondelinge vooronderzoek naar voren gebracht dat het beleid is op de betreffende HAP dat er in de nacht gescreend wordt op levensbedreigende situaties. Een patiënt kan wel worden gezien, maar pas bij de derde keer bellen. Er wordt een stappenplan gevolgd en dat is in dit geval ook gebeurd. Beklaagde dacht op basis van de klachten dat er sprake was van een getromboseerde aambei en ging er vanuit dat klager op dat moment nog geen adequate pijnstilling ingenomen; hij zou die middag diclofenac hebben genomen en pas een half uur voor het telefoontje opnieuw. Beklaagde heeft verklaard dat het haar bedoeling was dat klager, als het baden of douchen en de pijnstilling niet zou helpen, weer moest terugbellen. Zij had dan iets aan de pijnstilling kunnen veranderen.

5.6 Het College overweegt met betrekking tot de pijnstilling dat de aanname van beklaagde dat klager nog geen adequate pijnstilling had ingenomen niet overeenkomt met de aantekeningen van de triagiste. Die heeft genoteerd: “heeft diclofenac en pcm ingenomen en de crème gebruikt, om 0.15 uur voor het laatst pcm en diclofenac ingenomen zonder resultaat”. Daar blijkt niet uit dat klager na het advies dat hij ’s middags had gekregen geen adequate pijnmedicatie had gebruikt. Nu er in de aantekeningen verder geen specifieke gegevens over de hoeveelheid en de frequentie van de inname van de pijnstillende medicatie zijn vermeld en dus niet duidelijk was hoeveel pijnstilling klager inmiddels sinds het einde van de middag had gebruikt, had het op de weg van beklaagde gelegen klager hierover zelf terug te bellen of deze informatie beter bij klager te laten uitvragen. Dit lag te meer voor de hand, nu klager ’s nachts om ongeveer 01.30 uur voor de tweede maal met de HAP belde, nadat hem de eerste keer – rond 17.00 uur ’s middags – was verteld dat hij bij toename of verandering van de klachten die avond opnieuw contact moest opnemen. In het tweede gesprek, zo blijkt uit de door beklaagde gefiatteerde aantekeningen van de triagiste, heeft klager zich gemeld met een daadwerkelijke toename van de klachten, te weten een toenemende zwelling, het vermoeden van koorts en, ondanks het gebruik van pijnstilling, zodanige pijn dat hij daardoor inmiddels niet meer kon lopen.

5.7 Dat het de bedoeling van beklaagde was dat klager, als het baden of douchen en de pijnstilling niet zou helpen, weer contact zou opnemen, kan verder niet uit de stukken worden afgeleid. De triagiste heeft conform haar – door beklaagde gefiatteerde – notities wel tegen klager gezegd dat hij bij bijkomende klachten of verergering daarvan opnieuw contact met de HAP moest opnemen, maar niet dat hij ook moest bellen indien de zwelling en de pijn door het douchen niet zouden afnemen. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat beklaagde de triagiste die instructie heeft gegeven. Het College vindt dit ook niet aannemelijk. Uit de transcriptie blijkt dat de triagiste met beklaagde heeft overlegd en dat zij heeft gezegd  wij kunnen er momenteel niet heel veel aan veranderen” , en later: “momenteel is er gewoon niks aan te doen.” Wanneer klager de triagiste daarna verzoekt om toch naar een ziekenhuis te worden verwezen, geeft deze aan dat beklaagde ook zegt dat dit zelfs met sterkere pijnstilling niet verholpen kan worden. Het moet er dus voor gehouden worden dat klager met instemming van beklaagde is ontmoedigd om nogmaals met de HAP te bellen.

5.8 Het College overweegt verder dat de integrale huisartsenzorg zowel op basis van professionele als op humanitaire gronden vergt dat gehoor wordt gegeven aan een patiënt die gedurende een avond-, nacht- of weekenddienst herhaald verzoekt om beoordeling door een arts of om sterkere pijnstilling wegens verergerende en wanhopig makende pijn. De overweging dat de arts na een beoordeling in het ziekenhuis mogelijk in medisch-technisch opzicht geen verandering in de situatie zou kunnen brengen, maakt dat niet anders. Overigens blijkt uit de transcripties dat beklaagde gedurende het overleg met de triagiste moet hebben beseft dat patiënt wanhopig was van de pijn. In de aantekeningen van de triagiste staat ook dat hij niet meer kon lopen van de pijn. Desondanks volstond beklaagde met het advies de pijnmedicatie te continueren en warme zitbaden of een warme douche te nemen en opnieuw contact met de HAP op te nemen wanneer er naast de bestaande klachten iets bij zou komen of veranderen, maar niet als de pijn niet zou afnemen. Het College is van oordeel dat beklaagde zich actiever had moeten opstellen door hetzij zelf contact met klager op te nemen, hetzij hem een consult op de HAP aan te bieden, hem sterkere pijnstilling voor te schrijven of te overleggen met het ziekenhuis. De HAP heeft klager, bezien vanuit humaan oogpunt, op de bewuste nacht bij de tweede hulpvraag geen adequate zorg gegeven, waarvan beklaagde persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. 

De klachtonderdelen b en e zijn gegrond. Klachtonderdeel c omtrent de verkeerde diagnose zal het College ongegrond verklaren, omdat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat beklaagde op het moment van haar advies nog is uitgegaan van de diagnose die ’s middags door de collega-huisarts was gesteld. Als zij zich actiever zou hebben opgesteld, zou klager ook met die diagnose beter geholpen hebben kunnen worden.        

5.9 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het College vindt een waarschuwing, als zakelijke boodschap, een passende maatregel. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het College:

  • verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond ter zake van de klachtonderdelen b en e;
  • legt beklaagde de maatregel van waarschuwing op;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact .

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist, H.C. Baak, V.M. Schijf en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.

Tuchtrecht HAP
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.