Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Geef niet iedere patiënt je mobiele nummer

1 reactie

Iedere patiënt zou zich wel zo’n dokter wensen, die ‘op elk uur van de dag’ bereikbaar is en aan iedereen zijn mobiele nummer geeft. Natuurlijk willen de meeste dokters dat niet. De bedrijfsarts in deze casus wel. Maar het levert hem geen waardering op van het tuchtcollege, integendeel zelfs. Zo’n opstelling, zegt het college, ‘wijst op een attitude die het risico in zich draagt dat de cliënt buiten de kantooruren tot zijn privésfeer doordringt’.

Dat is precies wat hier is gebeurd. De bedrijfsarts is altijd bereikbaar voor de re-integrerende vrouw van de klager, en spreekt ook buiten het werk met haar af. Werk en privé gaan door elkaar lopen, wat de schijn wekt dat er sprake is van een relatie. En dat kan dan een klacht opleveren van de echtgenoot van de cliënte, zeker nu deze ook nog eens met een echtscheiding werd geconfronteerd. Die klacht is terecht, zo oordeelt het tuchtcollege. De bedrijfsarts had in zijn functie geen relatie met zijn cliënte
mogen aangaan. Hij had de behandelrelatie moeten verbreken en een afkoelingsperiode van enkele maanden in acht moeten nemen alvorens hij met de cliënte verder kon gaan – de standaarddeal. Het levert een berisping op.

Sophie Broersen, arts,

Diederik van Meersbergen, jurist

Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage d.d. 22 maart 2011 (ingekort door redactie Medisch Contact)

Beslissing in de zaak onder nummer van 2009 H 215 van A, wonende te B, klager, tegen C, bedrijfsarts, werkzaam te D, (…).

1. Het verloop van het geding

(…)

2. De feiten

Klager was gehuwd met mevrouw H (hierna: H), welk huwelijk tijdens de onderhavige procedure door echtscheiding is ontbonden. Ze hebben een dochter en een zoon. De familierelatie werd gekenmerkt door verschillende belastende gebeurtenissen zoals een zeer moeizame verhouding met de zoon, waaronder beide ouders gebukt gingen.

H, destijds werkzaam als activiteitenbegeleidster in het I te B, had zich op 10 april 2008 ziek gemeld – (onder meer) wegens een hernia – waardoor ze volledig arbeidsongeschikt is bevonden en haar een time-out c.q. een werkverbod is gegeven. De arts was als bedrijfsarts verbonden aan genoemd gasthuis. Hij had uit dien hoofde H reeds eerder leren kennen. In verband met de ziekmelding in 2008 heeft hij als arboarts haar bij de re-integratie begeleid.

Op of omstreeks 27 november 2008 is H genezen verklaard van haar hernia, waarna zij in verband daarmee weer volledig kon gaan werken. Zij is per 1 februari 2009 volledig arbeidsgeschikt verklaard.

H heeft, nadat zij in 2008 was ingetrokken bij de dochter in I en vervolgens in april 2009 weer voor korte tijd was teruggekeerd, op 1 mei 2009 de echtelijke woning definitief verlaten.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat deze tijdens het uitoefenen van zijn functie als arboarts een relatie is aangegaan met H. Omstreeks maart 2009 vertelde zij, eerst aan de dochter en later aan klager, dat zij een vriend had. Deze vriend bleek de arts te zijn. De relatie duurt nog steeds voort.

In augustus 2009 werd volslagen onverwacht een echtscheidingsprocedure voorgesteld. Toen klager daar bezwaar tegen had en uiteindelijk relatiebemiddelaars zouden worden ingeschakeld, wilde H met klager alleen in gesprek gaan als hij de inmiddels aanhangig gemaakte tuchtklacht tegen de arts zou intrekken. Veelzeggend is dat de echtscheidingsadvocaat van H bij brief van 1 februari 2010 de arts heeft aangeduid als haar partner. Klager concludeert dat de arts ervoor heeft gezorgd dat H geen contact meer met hem wil en dat hij de oorzaak van de echtscheiding is.

4. Het verweer

De arts heeft primair aangevoerd dat klager geen rechtstreeks belanghebbende is in de zin van de Wet BIG, en aldus niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Voorts heeft de arts de klacht inhoudelijk bestreden.

De arts heeft H sinds 2004 bij de I ter begeleiding gehad, en laatstelijk bijgestaan vanaf april 2008. Hij heeft haar voor het laatst op 7 januari 2009 op het spreekuur gezien, toen is afgesproken dat zij per 1 februari 2009 weer zou gaan werken. Sindsdien is zij niet meer ziek geweest. Hij erkent op 27 februari 2009 privé met H, op haar initiatief, afgesproken te hebben. De ontmoeting was in zijn flat. Behalve dat zij een glaasje wijn hebben gedronken, uit eten zijn geweest en de opera hebben bezocht, hebben zij samen niets meer ondernomen. Wel is er veelvuldig telefonisch contact geweest, omdat H zijn hulp en bijstand nodig had. Daarbij werd alles met elkaar besproken. Het is een vriendschappelijke, geen amoureuze, relatie geweest.

De arts heeft het contact in november 2009 verbroken omdat klager hem vanaf februari 2009 belaagde en de arts, die getuige was geweest van mishandelingen van de dochter door klager, daarmee niets te maken wilde hebben. Sindsdien is er slechts een spaarzaam contact per telefoon of per sms geweest (…).

5. De beoordeling

5.1 Het college verwerpt het primaire verweer van de arts en acht klager wél ontvankelijk in zijn klacht. Hoewel hij geen patiënt of cliënt van de arts is geweest (…), staat dit niet in de weg aan het aannemen van het vereiste rechtstreekse belang. Doorslaggevend moet worden geacht dat het gestelde handelen van de arts waarover geklaagd wordt, voor klager consequenties kan hebben. Dat is hier onmiskenbaar het geval, reeds omdat klager ten tijde van de gewraakte contacten van de arts met H nog met haar gehuwd was, de verhouding tussen de echtelieden allengs slechter werd en klager stelt dat de arts daarin een kwalijke rol speelt.

5.2. (…)

5.3. De kern van het verweer is dat de gewraakte vriendschapsrelatie (…) door het enkele feit van het beëindigen van de patiëntrelatie is toegestaan en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is, nu enige gezagsverhouding niet (meer) bestaat.

Dit standpunt wordt verworpen.
Allereerst blijkt niet dat de arts op 7 januari 2009 de patiëntrelatie met H expliciet en volgens de geldende regels heeft beëindigd. Dat mocht ook niet stilzwijgend worden aangenomen. Op die dag was wel duidelijk dat H weer beter zou worden gemeld, maar niet dat haar medisch dossier daarmee definitief kon worden gesloten. Overdracht van het dossier aan een collega had dus in de rede gelegen, indien de arts wilde kiezen voor (voortzetting van) een vriendschapsrelatie en dat is niet gebeurd.

5.4. Overigens dient de BIG-geregistreerde hulpverlener zich ervan bewust te zijn dat de relatie met de cliënt/patiënt door een zekere mate van afhankelijkheid van de laatste wordt gekenmerkt. Aan deze afhankelijkheid en een mogelijk daarmee gepaard gaande machtsverhouding komt niet, en zeker niet direct en zonder meer, een einde bij het enkel verbreken van het professionele contact. Een afkoelingsperiode zal dus altijd en op zijn minst in acht moeten worden genomen.

De advocaat van de arts heeft met juistheid opgemerkt dat voor de beroepsgroep van bedrijfsartsen niet is vastgelegd wat de duur van deze periode moet zijn. In de tuchtrechtspraak zijn verschillende uitspraken gedaan waarin bovenstaand verbod van de persoonlijke relatie in aansluiting op de professionele relatie is bevestigd. In bepaalde Beroepscodes zijn deze gedragsbepalingen expliciet omschreven, maar het ontbreken van speciaal voor bedrijfsartsen geschreven gedragsregels betekent niet dat deze norm niet ook voor hen bestaat. De norm geldt naar het oordeel van het college dus voor iedere BIG-geregistreerde hulpverlener. Afhankelijk van de duur en de intensiteit van de professionele contacten, de aard daarvan en de kwetsbaarheid van de (voormalige) patiënt/cliënt, en tevens van de vraag of de vriendschappelijke contacten al dan niet volgen op en voortvloeien uit de beroepsmatige contacten, zal die periode korter of langer moeten zijn. Voor deze zaak zou dat hebben betekend dat de arts tenminste tot enkele maanden na het einde van de behandelrelatie van ieder persoonlijk contact met H had moeten afzien.

5.5 De conclusie uit hetgeen onder 5.4. is overwogen is, dat de arts geen vriendschappelijke relatie met H had mogen aangaan. Daarbij doet niet ter zake of zij wel of niet het initiatief tot deze contacten heeft genomen. De arts heeft zich aan een vermenging van professionele en niet-professionele rollen blootgesteld. Dat is hem niet toegestaan en van overtreding hiervan is hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Verwezen wordt naar de gedragsregels II. 3 en II. 11 van de richtlijn van de KNMG (…) Gedragsregels voor artsen. Ingevolge gedragsregel II. 3 stemt de arts de hulpverlening af op de reële individuele behoefte van de patiënt, terwijl gedragsregel II.11 voorschrijft dat de arts niet verder doordringt tot de privésfeer van de patiënt dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is.

Het verwijt aan de arts geldt des te sterker, nu hij gelet op de voorgeschiedenis van H – de moeizame arbeidsgeschiedenis, de ingewikkelde en door incidenten beheerste verhoudingen binnen het huwelijk met klager en het gezin, met name met de zoon – zich had moeten beperken tot zijn oorspronkelijke taak, die van bedrijfsarts.

5.6 Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de arts de aard en intensiteit van zijn contacten met H bagatelliseert. Het grote aantal gesprekscontacten alleen al in de maanden augustus en september 2009, ook op ongewone tijdstippen van de dag (’s morgens vroeg of ’s avonds) kan niet anders worden uitgelegd dan dat tussen beiden een intense verhouding bestaan heeft die bij afwezigheid van contra-indicaties moet worden geduid als een intieme relatie. Bij deze stand van zaken wordt ook het verweer van de arts, dat de kwalificatie door de echtscheidingsadvocaat van H van de arts als haar partner op een vergissing berust, als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Veronderstellenderwijze aannemende dat de relatie met H door de arts is beëindigd, kan de daarvoor opgegeven reden – hinder van de acties van klager – overigens niet op begrip van het college rekenen.

5.7 De arts had afstand moeten nemen en zijn bijstand aan H achterwege moeten laten. Had zij ondersteuning nodig gehad buiten de professionele relatie om, dan had hij haar moeten doorverwijzen. Door dat niet nodig te vinden heeft hij zijn taak als professional overschat en volledig miskend. Hij laat zich erop voorstaan dat hij voor al zijn cliënten ‘op ieder uur van de dag’ bereikbaar is en dat zijn 06-nummer bij iedereen bekend is. Dat wijst op een attitude die het risico in zich draagt – zoals ook in dit geval is gebleken dat de cliënt buiten de ‘kantooruren’ tot zijn privésfeer doordringt.

(…)

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage

- legt de arts de maatregel op van berisping.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lidjurist, M. Keus, P.R.H. Vermeulen en R.H.P. van Beest, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.

<b>Integrale tekst van deze uitspraak</B>

Meer tuchtzaken

<b>PDF van dit artikel</b>
arts-patiëntrelatie
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Ben Martens

    Bedrijfsarts, Helmond

    Ik las de uitspraak van het tuchtcollege in Medisch Contact d.d. 3-2-2012. Hoe kan het toch dat ik in de uitspraak het woord arboarts tegenkom? De beschermde titel is bedrijfsarts. Waarom werkt het tuchtcollege mee aan het gebruik van een functienaam..., welke deels een beschermde titel beschrijft "arts", maar als arboarts niet in de lijst van beschermde specialistentitels voorkomt? Onzorgvuldig!!

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.