Tuchtrecht
Sophie Broersen en Antina de Jong
16 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Cardioloog mocht patiënt overdragen aan ander

2 reacties

Bij een man wordt de indicatie gesteld voor een icd. Deze man heeft in het verleden problemen gehad met drie cardiologen, waaronder twee elektrofysiologen, die nog steeds in het ziekenhuis werken waar de indicatie is gesteld. Die problemen leidden eerder tot tuchtklachten.

De man stelt als voorwaarde dat deze drie cardiologen niet meer bij zijn behandeling betrokken mogen zijn. De cardiologen die hem nu onder behandeling hebben, overleggen in het team over wat te doen.

Zij besluiten de behandeling over te dragen aan een ander ziekenhuis, omdat de situatie onwerkbaar is. Ze kunnen immers niet garanderen dat de drie leden van de vakgroep met wie de man een probleem heeft, nooit meer bij zijn behandeling betrokken zullen zijn. Ze vinden twee nabijgelegen ziekenhuizen bereid om de behandeling over te nemen. De man is onaangenaam verrast, maar de overplaatsing en de icd-implantatie vinden uiteindelijk wel plaats.

De man klaagt vervolgens over deze gang van zaken bij de tuchtrechter. Hij vindt onder meer dat de cardiologen – hij klaagt er twee aan – onzorgvuldig hebben gehandeld door behandeling te weigeren ‘enkel en alleen’ vanwege de eerdere tuchtklachten die hij had aangespannen. Het regionaal tuchtcollege geeft de artsen gelijk: door de voorwaarde die de patiënt stelde – geen betrokkenheid van drie cardiologen uit het team – was er onvoldoende wederzijds vertrouwen voor verdere behandeling en nazorg. Dat is een gegronde reden om de zorg over te dragen. Dat gebeurde zorgvuldig, dus klacht ongegrond. Vervolgens ging de man in beroep tegen dit oordeel bij het Centraal Tuchtcollege, waar hij overigens niet ter zitting verscheen. Dat college verwierp het beroep, waardoor de cardiologen bijna drie jaar na de overplaatsing van de patiënt klaar zijn met deze – op zijn minst interessant te noemen – zaak.

Sophie Broersen, arts en journalist

mr. Antina de Jong, adviseur gezondheidsrecht

download pdf

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.240 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., cardioloog, werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan de stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 20 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de cardioloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 april 2018, onder nummer 17210a, heeft dat College de klacht afgewezen en publicatie van de beslissing gelast.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De cardioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van de cardioloog nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./D. (C2018.241) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 juni 2019, alwaar de cardioloog is verschenen, bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.  

De cardioloog en haar gemachtigde hebben hun standpunt ter terechtzitting nader toegelicht. Na afloop van de mondelinge behandeling op 6 juni 2019 heeft het college, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is bekend met de hartziekte cardiomyopathie. In het ziekenhuis waar verweerster als cardioloog tevens lid van de maatschap cardiologie werkzaam is, werd in maart 2006 bij klager een ICD (Implanteerbare Cardioverter Defibrillator) geïmplanteerd, die vervolgens in juli 2006 op verzoek van klager weer werd verwijderd. Naar aanleiding van deze behandeling in 2006 heeft klager tegen de destijds betrokken cardiologen tuchtklachten ingediend. Klager is sindsdien onder behandeling bij een cardioloog in een ziekenhuis in een andere stad.

Klager werd op 19 september 2016 na een hartstilstand opgenomen op de afdeling intensive care (IC) van het ziekenhuis van verweerster.

Toen klager na vier dagen gestabiliseerd was, werd hij op vrijdag 23 september 2016 overgeplaatst naar de gewone afdeling cardiologie, waar een collega van verweerster in het weekend de superviserend cardioloog was. In het dossier staat op 25 september 2016 - onder meer - genoteerd:

“Op verzoek van patiënt gesprek gevoerd. Hij wil graag weten waar hij aan toe is en wat de plannen zijn. (…). Tot slot afgesproken dat er maandag een definitief plan volgt. (…). Patiënt geeft aan dat hij vervelende ervaringen heeft in het ziekenhuis, maar deze betrekken zich op bepaalde artsen, niet op de afdeling of het ziekenhuis zelf. Hij wil dus wel alhier geholpen worden, maar niet door de cardiologen waarmee hij in het verleden contact had. (…)”

Op 26 september 2016 heeft een andere cardioloog in het dossier genoteerd (citaten inclusief taal- en typefouten):

“(…) Hr uitleg gegeven over de werking van de ICD. (…) Hr begreep de informatie. Heeft een al een folder gekregen van een biventriculaire ICD. (dat hij deze gaat krijgen is toch nog niet zeker? (…) Hr staat nu achter de keuze voor plaatsing van een ICD. (…) Hr gaf aan het belangrijk te vinden dat hij weet wie hem gaat opereren. Wil niet graag door degene geopereerd worden die bij de ingreep in het verleden betrokken zijn geweest. (…)”

Verweerster raakte vanaf 26 september 2016 als superviserend arts bij de behandeling van klager betrokken. Die ochtend vond een intern overleg plaats, waarbij door de aanwezige cardiologen de indicatie werd gesteld voor implantatie van een biventriculaire ICD. Op 27 september 2016 werd bij klager een MRI gemaakt waarna verweerster samen met een collega (verweerder in zaak b) en een verpleegkundige een gesprek met klager had om uitleg te geven over de oorzaak van de hartstilstand en de indicatie voor het implanteren van een ICD. Verweerster heeft hierover in het CAR dossier op 27 september 2016 genoteerd:

“Rond 16:00 gesprek met patiënt en partner door cardiologen [naam verweerster] en [naam verweerder in b]. Tevens verpleegkundige aanwezig [naam]. Gesprek is naar aanleiding van de MRI die was gemaakt vanochtend. Uitgelegd dat zijn hartstilstand is veroorzaakt door de reeds bekende slechte pompfunktie van het hart (…). Dit tesamen met de QRS verbreding op het ECG en de hartstilstand (VF) vormt een indicatie voor het implanteren van een biventriculaire ICD.

Gezien de problemen die pt eerder van zijn ICD heeft ervaren, en het een belangrijke beslissing betreft, hem voorgesteld om hem naar een academisch te verwijzen om te laten controleren of de indicatie zeker goed is. Patiënt geeft direct aan dit niet nodig te vinden. Hij begrijpt de indicatie en wil het liefst zo snel mogelijk geholpen worden. Begrijpt ook dat dit klinisch moet gebeuren.

Ik heb hem gevraagd of hij de risico’s kent en hij zegt op de hoogte te zijn. Ook uitgelegd door collega [verweerder in zaak b] dat het een ICD met 3 draden betreft. Gevraagd of pt de ICD in dit ziekenhuis wil laten implanteren en hij wil dit het liefst ook hier laten doen. Hij geeft hierbij wel aan dat er twee cardiologen zijn waarvan hij niet wil dat ze de implantatie uitvoeren. Het gesprek afgesloten met het bericht dat we de planning verder in de groep zullen bespreken.”

Het overleg van de vakgroep resulteerde in de beslissing om de implantatie van de ICD over te dragen aan een ander ziekenhuis. Er is contact gezocht met twee nabijgelegen ziekenhuizen waar de behandeling zou kunnen plaats vinden en die bereid waren de behandeling over te nemen. Verweerster en haar collega [verweerder in zaak b] alsmede een verpleegkundige, hebben op 28 september 2016 klager in kennis gesteld van deze beslissing. In het dossier staat hierover opgenomen:

“(…) Aan patiënt uitgelegd dat we na intern overleg, vanwege het grote belang van een goede vertrouwensrelatie, hebben besloten de behandeling van patiënt over te dragen aan een ander ziekenhuis. We zullen in het belang van pt zo snel mogelijk een overname regelen van ziekenhuis naar ziekenhuis, zodat hij goed behandeld kan worden. Aan pt gevraagd of hij hierin een keuze wil hebben of dat wij hem zullen helpen hierin een keuze te maken. Patiënt reageert geemotioneerd. Aan welk ziekenhuis de behandeling zal worden overgedragen is nog niet besloten. Hier wordt op terug gekomen.”

Op 29 september 2016 noteerde verweerster in het dossier:

“Op verzoek van patiënt zal hij worden overgeplaatst naar het ziekenhuis te [plaatsnaam]. Collega [naam verweerder in zaak b] heeft dit tevens telefonisch kortgesloten met collega [naam] aldaar en deze is akkoord met overname van de gehele behandeling.”

In de ontslagbrief c.q. overdrachtsbrief staat onder meer - en voor zover van belang- vermeld:

“Beloop

(…) In verband met een niet optimale vertrouwensrelatie tussen de cardiologen en patiënt, werd met hem besproken dat we de implantatie van een ICD en ook de gehele behandeling willen overdragen aan een ander ziekenhuis, om zodanig toch een goede behandeling voor hem te kunnen garanderen.

(…)

Conclusie

Out-of-hospital cardiac arrest op basis van ventrikelfibrilleren bij een reeds bekende cardiomyopathie met ons inziens een indicatie voor implantatie van een biventriculaire ICD. Wij willen de behandeling van deze patiënt graag aan u overdragen zodat goede behandeling voor deze patiënt is gewaarborgd.”

Op 29 september 2016 is klager per ambulance overgeplaatst naar het ziekenhuis van zijn keuze. Vanuit dat ziekenhuis is hij weer overgeplaatst naar een universitair ziekenhuis, waar de ICD-implantatie plaatsvond.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster - kort en zakelijk weergegeven - dat zij:

1.      onzorgvuldig heeft gehandeld nu zij verdere behandeling van klager heeft geweigerd, gebaseerd enkel en alleen op het feit dat klager eerdere tuchtklachten tegen enkele leden van de maatschap had aangespannen;

2.      de verpleging in het opvolgende ziekenhuis op het verkeerde spoor heeft gezet door middel van informatie op de overdrachtsformulieren, waardoor hij nog een trap na heeft gekregen.

Ter toelichting stelt klager dat hij meerdere malen heeft aangegeven in het ziekenhuis van verweerster geopereerd te willen worden. Op de dag van de ICD-implantatie is gebleken dat in de overdrachtspapieren van het opvolgende ziekenhuis naar het universitaire ziekenhuis, klager werd beschreven als een ‘lastig/vervelend’ persoon omdat daarin zou zijn genoteerd: “Dhr staat erg op zijn strepen, is vanuit het ziekenhuis [van verweerster] overgeplaatst naar [opvolgend ziekenhuis] ivm onenigheid tussen VPK / artsen en patiënt. Dhr is tijdens opname in [opvolgend ziekenhuis] ook vervelend in gedrag geweest.” Deze negatieve informatie is volgens klager afkomstig van de overdrachtsformulieren van het ziekenhuis van verweerster. 4.      Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen:

Ad 1)

Nadat de indicatie voor een ICD door het hartteam was gesteld heeft verweerster, samen met haar collega die electrofysioloog is (verweerder in zaak b), een gesprek met klager gehad. In dit gesprek gaf klager aan dat hij wel kon instemmen met het plaatsen van een ICD, maar dat hij niet wilde dat de drie artsen (twee electrofysiologen en een andere cardioloog) tegen wie hij eerder tuchtzaken had aangespannen, bij zijn behandeling zouden worden betrokken.

Deze door klager gestelde voorwaarde, vanwege het gebrek aan vertrouwen in deze artsen, werd door verweerster en haar collega besproken binnen het team. De gezamenlijke conclusie was dat het organisatorisch niet mogelijk was te garanderen dat deze drie artsen in de toekomst op geen enkele wijze bij de zorg aan klager zouden worden betrokken. Het traject van een ICD betreft namelijk niet alleen het eenmalig plaatsen van een ICD, maar het is de aanvang van een langdurig zorg- en controletraject met kans op spoedopnames. Die zorg wordt geleverd door het hele team van cardiologen waarbij voor de electrofysiologen uit het team een grote rol is weggelegd. Met deze door klager gestelde voorwaarde kon geen goede zorg geboden worden. Omdat er geen sprake meer was van het verlenen van spoedeisende hulp maar van een electieve ingreep, heeft de vakgroep in gezamenlijk overleg besloten dat het in het belang van klager was dat de behandeling met betrekking tot de ICD zou worden overgedragen aan een ander ziekenhuis. De beslissing is door verweerster en haar collega aan klager toegelicht. Daarbij is direct hulp aangeboden bij het vinden van een ander ziekenhuis. De overdracht naar het door klager gekozen ziekenhuis is direct in orde gemaakt. De eerdere tuchtzaken zijn niet de reden geweest om het implantatietraject niet ter plekke te starten; pas nadat klager aangaf geen vertrouwen te hebben in drie artsen van het team en dat deze niet bij zijn behandeling betrokken mochten worden, is het besluit genomen.

Ad 2)

De overdrachtsbrief is op een gebruikelijke wijze opgesteld. Op geen enkele wijze is klager daarin een trap nagegeven. De citaten die klager aanhaalt, zijn niet van verweerster of van andere zorgverleners van het ziekenhuis, maar hebben betrekking op informatie uit het opvolgende ziekenhuis.

5.         De overwegingen van het college

Ten aanzien van klachtonderdeel 1)

Het college begrijpt de klacht met betrekking tot het weigeren van de verdere behandeling van klager aldus, dat verweerster de behandelingsovereenkomst op onjuiste gronden met klager heeft beëindigd. Het college stelt vast dat door de opname van klager op de IC van het ziekenhuis op 19 september 2016, een behandelovereenkomst met klager tot stand is gekomen en dat deze behandelovereenkomst op initiatief van verweerster en haar collega-cardiologen, is beëindigd. Dit heeft plaatsgevonden na afsluiting van de fase van acute zorg aan klager en voor aanvang van een implantatietraject. Voor de beëindiging van de behandelovereenkomst verwijst het college naar de KNMG-richtlijn “Niet- aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” (2005) waarin staat opgenomen dat een behandelovereenkomst slechts onder bepaalde voorwaarden kan worden beëindigd.

Het betreft de volgende vier voorwaarden:

a)      de patiënt gedraagt zich onheus of agressief jegens de arts of anderen;

b)      de patiënt weigert aan de behandeling mee te werken;

c)      de patiënt weigert voortdurend de rekening te betalen;

d)      de arts heeft een aanmerkelijk belang bij het beëindigen van de behandelovereenkomst, en wel zodanig dat voorzetting van de overeenkomst redelijkerwijs van hem niet kan worden gevergd.

Als aan een van deze voorwaarden is voldaan, mag de zorgverlener de behandelovereenkomst opzeggen, maar dient hij daarbij wel verschillende zorgvuldigheidseisen in acht te nemen.

Ter toetsing van het college staat dan ook de vraag of in de onderhavige situatie aan één van deze voorwaarden is voldaan en indien dat het geval is, of de zorgvuldigheidseisen in acht zijn genomen.

Het college stelt vast dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in de voorwaarden genoemd onder a), b) en c). Derhalve zal het college dienen te toetsen of verweerster een aanmerkelijk belang had bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst als onder voorwaarde d) genoemd. Het college neemt hierbij het volgende in aanmerking.

Na overplaatsing van klager van de IC naar de gewone afdeling cardiologie en nog voordat er sprake was van een vastgestelde indicatie en een behandelplan, heeft klager tijdens de gesprekken met de dienstdoende cardiologen aangegeven vervelende ervaringen met bepaalde artsen (cardiologen) in het ziekenhuis te hebben, niet geholpen te willen worden door de cardiologen waarmee hij in het verleden contact had en niet geopereerd te willen worden door degenen die bij de ingreep in het verleden betrokken waren geweest.

Vervolgens is tijdens het overleg van 26 september 2016 de indicatie gesteld voor implantatie van een ICD bij klager. De oorzaak van de hartstilstand en het indicatiebesluit is door verweerster en haar collega (verweerder in zaak b) met klager besproken. Vanwege de problemen die hij rondom de implantatie van een ICD in 2006 had ervaren, werd klager om medische reden voorgesteld hem naar een academisch ziekenhuis te verwijzen om daar te laten controleren of de gestelde indicatie de juiste was. Tijdens dat gesprek gaf klager aan dat niet te willen. Hij wilde wel dat de ICD in het ziekenhuis van verweerster zou worden geïmplanteerd, maar gaf daarbij aan dat “er twee cardiologen zijn waarvan hij niet wil dat ze de implantatie uitvoeren”.

Het college stelt vast dat klager, nog voordat er een concreet behandeltraject was afgesproken, zowel op 25, 26 als 27 september 2016 vanwege problemen in het verleden, de voorwaarde heeft gesteld dat enkele collega’s van verweerster niet bij de behandeling van klager betrokken mochten worden.

Vanwege deze door klager gestelde voorwaarde heeft verweerster vervolgens overleg binnen de vakgroep gehad. Besloten werd de behandeling van klager over te dragen aan een ander ziekenhuis. Daartoe is aangevoerd dat het implanteren van een ICD meer is dan een eenmalige ingreep, omdat deze gekoppeld is aan een langdurig zorg- en controletraject dat door een heel team van cardiologen wordt geleverd. Het college volgt verweerster in dit verweer en onderschrijft dat een ICD implantatie dermate veel problemen in de nazorg en controle kan geven, inclusief het verlenen van acute hulp, dat het niet mogelijk en werkbaar is om te garanderen dat enkele specifieke cardiologen niet bij de zorg voor klager betrokken zouden kunnen raken.

Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken en de inhoud van het verweer, kan het college klager niet in zijn stelling volgen dat de beëindiging van de behandeling enkel en alleen gebaseerd is op het feit dat klager eerdere tuchtklachten tegen enkele leden van de maatschap had aangespannen. Naar het oordeel van het college had verweerster voldoende reden om deze door klager bij herhaling gestelde voorwaarde op te vatten als onvoldoende wederzijds vertrouwen om te opereren en als team goede nazorg te leveren, hetgeen een gegronde reden kan zijn om verdere behandeling over te dragen. Het college is van oordeel dat sprake was van een aanmerkelijk belang die de beëindiging van de behandelovereenkomst rechtvaardigde. Nu voldaan is aan de onder d) genoemde voorwaarde, dient het college vervolgens te toetsen of door verweerster aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.

Zorgvuldigheidseisen

De KNMG- richtlijn noemt als zorgvuldigheidseisen waaraan moet worden voldaan:

-          de arts licht de patiënt tijdig in over zijn grond van beëindiging en werkt zoveel mogelijk mee aan het zoeken naar een andere arts;

-          de arts zet medisch noodzakelijke hulp voort of zorgt zolang voor hulp door een andere arts of hulpverlener totdat de patiënt een nieuwe arts heeft gevonden;

-          de arts verstrekt, met toestemming van de patiënt of zijn vertegenwoordiger, relevante informatie aan andere betrokken artsen of hulpverleners;

-          zorgvuldig dossierbeheer.

In het dossier staat bij 28 september 2016 vermeld dat aan klager is uitgelegd dat na intern overleg is besloten de behandeling van patiënt over te dragen aan een ander ziekenhuis en dat deze overname in het belang van klager zo snel mogelijk zal worden geregeld, zodat hij goed behandeld kan worden. Er is door verweerster meegewerkt aan het zoeken naar een ander ziekenhuis voor klager. Twee ziekenhuizen in de nabije omgeving zijn bereid gevonden de behandeling van klager over te nemen, doch klager gaf de volgende dag aan de voorkeur te geven aan het ziekenhuis waar hij al vanaf 2006 in behandeling was. De overdracht is in orde gemaakt en er is een overdrachtsbrief met uitgebreide informatie meegegeven, waarvan een kopie aan de huisarts van klager werd gestuurd.

Het college is van oordeel dat verweerster de behandeling van klager op zorgvuldige wijze heeft overgedragen aan het door klager gekozen ziekenhuis.

Nu verweerster aan de in de richtlijn genoemde voorwaarden heeft voldaan, is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2)

Het verwijt van klager dat de door hem aangehaalde negatieve informatie op het overdrachtsformulier van het opvolgende ziekenhuis gebaseerd zou zijn op informatie van uit het overdrachtsformulier van verweerster, is door hem niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Nu verweerster deze stelling heeft betwist en het college ook geen aanknopingspunt daarvoor in het medisch dossier heeft gevonden, dient dit klachtonderdeel te worden afgewezen.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2  De cardioloog voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het

beroep.

4.3       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de cardioloog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2019 heeft de cardioloog haar standpunt nader toegelicht. Klager is niet ter terechtzitting verschenen.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt hier over hetgeen dat college in zijn beslissing onder 5. heeft overwogen. Naar aanleiding van de behandeling in beroep voegt het Centraal Tuchtcollege hieraan met betrekking tot het eerste klachtonderdeel nog het volgende toe.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege benadrukt dat het in eerste instantie klager zelf is geweest die, nog voordat het behandeltraject van start kon gaan, de harde voorwaarde heeft gesteld dat hij vanwege problemen in het verleden niet behandeld wilde worden door drie van de in het team aanwezige cardiologen. De cardioloog heeft deze voorwaarde met het team besproken. De nazorg die volgt op het implanteren van een ICD is bij uitstek een zorg die in teamverband wordt geleverd, nu daarbij sprake kan zijn (en vaak is) van frequent en onregelmatig bezoek aan de eerste hulp. Het team heeft daarom geconcludeerd dat klager met de door hem gestelde voorwaarde de bij de nazorg na het implanteren van een ICD gebruikelijke werkwijze bijkans onmogelijk maakte. Het standpunt van het team dat er hierdoor sprake was van onvoldoende wederzijds vertrouwen om het behandeltraject te starten en dat overdracht van de behandeling daarmee aangewezen was ontmoet bij het Centraal Tuchtcollege geen bedenkingen. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt de overdracht van de behandeling van klager aan het door klager gekozen ziekenhuis als zorgvuldig.

4.7       Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen. Het beroep van klager moet worden verworpen.

4.8       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter,

T.W.H.E. Schmitz en A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en R.J.M. Klautz en

B.J.M. Mulder, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.

Tuchtrecht
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Geert

    aios huisartsgeneeskunde

    Bijzonder dat het hier 'expliciet' gemeld wordt dat patient niet kwam opdagen bij het hoger beroep. In onze opleidingsgroep hebben we een tweetal zittingen bijgewoond waar we naderhand ook enkele (niet inhoudelijke) vragen konden stellen. Het blijkt ...dat in bijna de helft van de zittingen de klager zelf niet aanwezig is.

  • van drunen

    Plastisch chirurg, Amsterdam

    Waar blijft de tijd dat het mogelijk wordt om een patient aan te klagen voor misbruik maken van het tuchtrecht. Er zitten waarschijnlijk honderden uren tijd in het ondergaan van deze tuchtzaak dat je als arts civiel rechtelijk een claim procedure zou... kunnen starten en een schadevergoeding van enkele duizenden euro’s kan indienen tegen deze patient. En de claim verdubbelen omdat hij niet eens komt opdagen bij het hoger beroep

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.