Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Bedrijfsarts gaat te kort door de bocht

Plaats een reactie

Misschien heeft de bedrijfsarts uit dit verhaal het de huisarts makkelijk willen maken door te schrijven dat er geen relatie bestaat tussen de nierfunctiestoornis van zijn patiënt en blootstelling aan giftige stoffen op het werk. Dan hoefde de huisarts dat pad immers niet meer te bewandelen.

De onderbouwing van zijn stelling deugt echter niet. Hij noemt een instelling die de blootstelling zou hebben onderzocht, maar die heeft in werkelijkheid geen onderzoek verricht. Er is wel onderzoek gedaan, door een andere instelling, maar die noemt de bedrijfsarts in zijn brief niet. De patiënt klaagt over deze berichtgeving aan de huisarts en krijgt gelijk: de arts wordt gewaarschuwd.

Juist rondom arbeid en verzuim is het zaak om heel precies te zijn in wat u opschrijft. De consequenties voor de patiënt kunnen groot zijn. En de kans dat een verongelijkte patiënt zijn gelijk probeert te halen via de tuchtrechter – of de civiel rechter – is aanwezig.

Sophie Broersen, arts

Diederik van Meersbergen, jurist

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 22 maart 2012

(ingekort door redactie Medisch Contact)

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.317 van A, (…) tegen C, bedrijfsarts (…).

1. Verloop van de procedure

(…)

2. Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

‘2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager heeft vanaf 2003 tot in 2008 in dienst van E (hierna: de werkgever) werkzaamheden verricht bestaande uit het lossen van containers, onder meer afkomstig uit landen buiten Europa. Vanaf 2008 tot nu heeft klager zich beziggehouden met het ompakken van uit containers geloste dozen in het magazijn van de werkgever. Ter bestrijding van ongedierte worden die containers in het land van herkomst soms behandeld met bestrijdingsmiddelen (gassen). Verder kunnen zich in de (elektronische) producten en/of in het verpakkingsmateriaal vluchtige stoffen bevinden, vooral oplosmiddelen, die bij het openen van de containers vrij kunnen komen en kunnen worden ingeademd.

Op 15 april 2009 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij een elftal werknemers, die een container bij de werkgever hadden gelost, gezondheidsklachten kreeg. Naar aanleiding daarvan zijn er onderzoeken gedaan onder andere door TNO, ECEM (Expertise Centrum Environmental Medicine) en een arbeidstoxicoloog, F, de op verzoek van verweerder ter zitting gehoorde deskundige.

Na dit incident is klager, die (zonder overigens bij het incident betrokken te zijn geweest) lichamelijke klachten had, naar zijn huisarts gegaan met de vraag of zijn klachten arbeidsgerelateerd waren. De huisarts vond een verhoogd creatininegehalte en verwees hem naar verweerder, bedrijfsarts van de werkgever. Op 2 juli en op 27 augustus 2009 is klager bij verweerder geweest. Verweerder was van mening dat er geen relatie bestond tussen zijn werkzaamheden en de klachten (onder andere hoofdpijn, huiduitslag, concentratieproblemen) en verwees hem terug naar de huisarts. Hij schreef aan de huisarts op 28 augustus 2009 het volgende:

“Met toestemming van A wil ik u informatie geven. Hij komt sinds enige weken bij mij op het spreekuur ivm zorgen over zijn gezondheid. Hij denkt dat hij is blootgesteld aan giftige stoffen in het bedrijf en dat dit schade voor zijn gezondheid heeft opgeleverd. Hij is ook met allerlei klachten bij u geweest en u hebt een nierfunctiestoornis aangetoond volgens hem, maar verwijst hem naar mij. Ik kan u vertellen dat er voor zover nu bekend geen blootstellingen aan giftige stoffen zijn geweest op het bedrijf dat dit kan leiden tot blijvende schade van welk orgaan dan ook. Dit na onderzoek van o.a. het I (onderdeel van het G in H). Door activiteiten van andere partijen met andere belangen zijn veel mensen erg bezorgd geworden. Helaas. Als bedrijfsarts kan ik u vertellen dat volgens het I er geen relatie kan bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling. Dit is van belang voor u omdat het onderzoek en behandeling dan ook anders gericht zal moeten zijn. A heb ik geadviseerd om volgende week weer contact met u op te nemen over evt volgende stappen. Voor verdere informatie kunt u mij altijd bellen.”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerder heeft de huisarts in zijn brief van 28 augustus 2009 onjuist geïnformeerd. Door zich in zijn informatie aan de huisarts te beroepen op een autoriteit als het I heeft verweerder ten onrechte de huisarts proberen gerust te stellen op het punt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van klager niet in het werk gevonden kon worden. De argumentatie dat er volgens I geen relatie kon bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling geeft een verkeerd beeld.

Verweerder heeft voorts de klachten van klager niet serieus genomen.

4. Het standpunt van verweerder

Klager is fulltime warehouse-operator. Dat betekent dat hij in een magazijn werkt met een heftruck en een reachtruck en daarnaast administratief werk doet. Het werk bestaat uit het laden en lossen van containers en het vullen van het magazijn. De containers die bij de werkgever gelost worden, zijn geen gegaste maar veilige containers. Weliswaar kunnen de producten nog uitwasemen, maar de daardoor bereikte concentraties vormen geen levensgevaarlijke concentraties. In niet gegaste containers kunnen ook schadelijk stoffen voorkomen maar dat zijn incidenten. De MAC’s (Maximaal Aanvaardbare Concentraties) zijn in deze casus nimmer overschreden.

Dat klager klachten heeft, is door verweerder ook vastgesteld en verweerder heeft dat in het medisch dossier vastgelegd. Er zijn echter veel verklaringen voor de klachten te bedenken maar zonder blootstelling kan er niet reëel een relatie worden gelegd met de werkzaamheden van klager. De door de huisarts gevonden verhoogde creatinine was niet te relateren aan een eventuele blootstelling, omdat er geen sprake was van blootstelling.

5. De overwegingen van het college

Zoals de gemachtigde van klager ter zitting mededeelde, ligt het zwaartepunt van de klacht bij de door verweerder in zijn brief van 28 augustus 2009 aan de huisarts van klager verstrekte informatie.

Het college is van oordeel dat deze informatie onvoldoende zorgvuldig is geweest. Voor dit oordeel gelden de navolgende overwegingen.

Verweerder stelt in zijn brief aan de huisarts dat na onderzoek van onder andere het I voor zover bekend geen blootstellingen aan giftige stoffen zijn geweest op het bedrijf die kunnen leiden tot blijvende schade. Met betrekking tot het door verweerder zo genoemde onderzoek doelt verweerder, zoals ter zitting bleek, op de “Gespreksnotitie en Commentaar op incident E.” d.d. 29 juli 2009 van de hand van J van het I. Uit deze notitie blijkt echter niet dat het I een onderzoek heeft verricht. In zoverre is de mededeling dus onjuist. Bovendien is het onzorgvuldig dat verweerder zich “o.a.” op onderzoek van I beroept, zonder melding te maken van het hem bekende ECEM-onderzoek, waarvan de conclusies verweerders opvattingen, zoals in zijn brief aan de huisarts verwoord, zeker niet konden ondersteunen.

In zijn brief stelt verweerder voorts dat volgens het I geen relatie kan bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling. Dit kan echter niet als conclusie worden getrokken uit de onderzoeksbevinding van het I, in de eerste plaats omdat er geen daarop betrekking hebbend onderzoek van het I is geweest en verder omdat deze conclusie zelfs niet kan worden getrokken uit de gespreksnotitie van J van het I, waarop verweerder zich beroept. Dit laatste wordt nog eens bevestigd door de e-mail van de directeur van het I van 17 augustus 2009, waarin hij schrijft:

“Uitdrukkelijk moet gesteld worden dat het I (i.c. J) geen uitspraken heeft gedaan en kan doen over een mogelijke oorzakelijke relatie van de blootstelling aan stoffen en de klachten van individuele medewerkers omdat de betrokken medewerkers niet zijn onderzocht door het I.”

Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

Het college zal de bijkomende klacht dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen, afwijzen. Niet is gebleken dat het terugverwijzen naar de huisarts in de gegeven omstandigheden, zoals ook door verweerder ter zitting nader toegelicht, onaanvaardbaar was; een verwijzing naar ECEM, zoals klager suggereert, was niet noodzakelijk, nu ECEM geen behandelaar is en er reeds relevant onderzoek van ECEM bekend was.

Nu de klacht deels gegrond is, zal het college een maatregel opleggen. Het college acht de maatregel van waarschuwing passend.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder ‘2. De feiten’ van de bestreden beslissing.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager komt in beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn klacht.

4.2 De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarbij heeft hij zich onder meer op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat dit er slechts toe strekt verweerder een zwaardere tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.

4.3 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege kan klager worden ontvangen in zijn beroep, nu dit gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep ziet op het verwijt dat de bedrijfsarts klager ten onrechte niet heeft doorverwezen en de klacht op dat punt is afgewezen door het regionaal tuchtcollege.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dit klachtonderdeel terecht is afgewezen. De bedrijfsarts mocht er, gelet op de bij hem bekende informatie, van uitgaan dat er op de werkplek van klager geen blootstelling aan schadelijke stoffen had plaatsgevonden en dat de klachten dus niet arbeidsgerelateerd waren. Bij die stand van zaken bestond er redelijkerwijs geen aanleiding om klager door te verwijzen naar een instelling als het ECEM (Expertise Centrum Environmental Medicine) voor nader onderzoek. De bedrijfsarts heeft dan ook op goede gronden kunnen volstaan met verwijzing van klager naar de huisarts.

4.5 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het college in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

(…)

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

- verwerpt het beroep;

(…)

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen, mr. drs. M.J. Kelder en mr. drs. W.A. Faas, leden- beroepsgenoten, en mr. M.H. Van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2012.

PDF van dit artikel

bedrijfsgeneeskunde
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.