Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Arts is geen romanschrijver

Plaats een reactie

Natuurlijk wil je er alles aan doen om kindermishandeling te bestrijden. Maar dat doel heiligt niet alle middelen. In deze tuchtzaak is een vader boos op een voormalige vertrouwensarts van het AMK. Die heeft op verzoek van zijn ex-vrouw een rapport over hem heeft opgesteld zonder hem ooit te spreken. De arts baseert zijn mening op gesprekken met de ex-echtgenote en haar familie, en stukken die de vrouw heeft aangeleverd. De arts vindt zijn handelwijze verdedigbaar; hij handelde in het belang van het kind.

De passages uit de rapportage die het tuchtcollege afdrukt, liegen er niet om. Vader zou gewelddadig zijn, gewetenloos, er is sprake van kindermishandeling, verwaarlozing en er is een hoge kans op recidive. De arts schrijft nog in zijn nawoord: ‘…ik wil toch liever niet de allergrootste stelligheid gebruiken om me in uit te drukken over iemand die ik niet zelf gesproken heb’. Maar dat is de put dempen als je het kalf er net zelf in hebt geduwd.

De moeder gebruikt de rapportage vervolgens in een rechtszaak waarin zij wil afdwingen dat vader zijn zoon voorlopig niet meer mag zien.

Misschien is de vader inderdaad een vreselijke man, maar dat kan de arts niet opmaken uit eenzijdige, gekleurde informatie. Door deze niet te verifiëren, is hij volgens het tuchtcollege een soort verhalenverteller geworden. Het tuchtcollege schrijft met onverholen irritatie: ‘Verweerder is niet benaderd voor het schrijven van een roman, maar voor het opstellen van (medische) expertise.’ Hier komt nog eens bij dat deze zelfde arts een halfjaar eerder voor een vergelijkbare zaak voor de tuchtrechter stond. Hij mag twee jaar lang geen rapporten op het gebied van kindermishandeling maken.

Sophie Broersen, arts

prof. mr. Aart Hendriks

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven d.d. 27 februari 2012
(ingekort door redactie MC)

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 juni 2011 binnengekomen klacht van A, wonende te B, klager, tegen C, arts, (…), verweerder, gemachtigde mw. mr. E.L. Pasma te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

(…)

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager en zijn ex-echtgenote hebben sinds de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige zoon, geboren in 2006. Verweerder heeft op verzoek van de ex-echtgenote van klager op 11 mei 2010 een onderzoeksverslag opgesteld aan de hand van stukken, die de ex-echtgenote van klager hem heeft toegezonden. Het gaat onder meer om processtukken, schriftelijke observaties van de (ex-)schoonvader van klager over klager en diens zoon, notities, mails en brieven van de ex-echtgenote van klager, een verslag van een assessment van klager uit augustus 2002, een mail van klager aan zijn werkgever en diens reactie daarop uit oktober 2007, een verslag van een bespreking van klager met zijn werkgever uit maart 2008, brieven van familieleden van de ex-echtgenote van klager aan het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de reactie van het AMK daarop d.d. 13 april 2010 en een verslag en brief van een kinderarts.

Verweerder heeft één gesprek gevoerd met de ex-echtgenote van klager en één gesprek met de ex-echtgenote en haar familie. Hij heeft geen contact gehad met klager en/of diens zoon. Het onderzoeksverslag bevat onder meer de volgende passages over klager:

a. ‘In descriptieve zin wordt opgemerkt dat zijn (klagers, RTG) gedrag zich kenmerkt door frequente boosheid, agressie, gewelddadigheid, impulsiviteit (…) een vermogen tot manipuleren, liegen, (…) een bepaalde mate van gewetenloosheid en gevoelloosheid, kilheid en afstandelijkheid, drang en dwang, dreigen en intimideren. (…) In de zin van de structurele persoonlijkheidsdiagnostiek zijn er nogal wat beschrijvingen van het gedrag van vader die getuigen van bagatelliseren en loochenen, projectieve identificatie, primitieve devaluatie, primitieve idealisering, omnipotentie (…).’

b. ‘Er is sprake van fysiek geweld door vader, omdat hij slaat. Niet slechts zijn zoon na de scheiding(…). In de dwang en drang en het bruuske omgaan met zijn kind maakt vader zijn kind angstig, waar het soms geparalyseerd op reageert. Bovendien is er sprake van dreigende ingehouden agressie in de omgang met zijn kind. We kunnen in dit verband spreken van psychische of emotionele mishandeling en gezien de afwezigheid van affectieve uitingen van vader naar zoon, zoals dat past bij onder andere de beschrijving van zijn persoon(lijkheid) in de assessment van vader, kan men tevens spreken van affectieve verwaarlozing (…).

c. Hier is sprake van maar één kind en omdat al deze vormen van kindermishandeling nauw en direct samenhangen met de persoon(lijkheid/-structuur) van vader kunnen we zeggen dat er sprake is van een structureel gegeven in de oorzaak van de mishandeling en daarom: HOOG (risico op recidive, RTG).’

d. ‘Als we uitgaan van de zeer waarschijnlijk geachte veronderstelling dat vader op grond van zijn persoonlijkheidskenmerken en op grond van de talrijke observaties als niet ‘good enough’ beschouwd moet worden en de kans op verandering/verbetering bij dit soort persoonlijkheidsstoornissen als nihil moet worden beschouwd, betekent dit dat er slechts in termen van ‘vervanging’ of ‘compensatie’ kan worden gedacht (…). Moeder, die als ruim voldoende ‘good enough’ moet worden beschouwd, beschikt daarbij over een goed steunend netwerk en een open instelling.’

Verweerder schrijft in zijn nawoord: ‘…maar ik wil toch liever niet de allergrootste stelligheid gebruiken om me in uit te drukken over iemand die ik niet zelf gesproken heb en die ik dus niet direct heb kunnen onderzoeken. Dit ondanks het feit dat vader (…) zich dus weinig consistent toont, zijn oppervlakkige zelfreflecties, die voornamelijk door sociale wenselijkheid, zijn neiging tot het manipuleren van de ander en door de hem eigen oppervlakkigheid lijken te zijn ingegeven. (…) Er blijft me in feite niet veel ruimte voor twijfel.’

De ex-partner van klager heeft het onderzoeksverslag van verweerder ingebracht in een gerechtelijke procedure, waarin zij schorsing vraagt van het contact tussen klager en diens minderjarige zoon voor de duur van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de zorgregeling tussen klager en diens zoon.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij zonder diens toestemming en medeweten en zonder hem en zijn zoon te hebben gesproken een rapport opstelt over klager en diens relatie tot zijn ex-echtgenote en zijn zoon en dat hij zonder toestemming van klager gebruikmaakt van diens privacygegevens. Verder verwijt klager verweerder dat hij door af te gaan op de informatie van een eenzijdige bron (de ex-echtgenote en haar familie) klager en zijn familie negatief neerzet en in feite schoffeert en zonder toestemming en medeweten van klager het rapport heeft afgegeven aan zijn ex-echtgenote.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder krijgt regelmatig verzoeken om onderzoek te verrichten zoals hij dat deed als vertrouwensarts bij het AMK, waar hij 14 jaar werkzaam was. Hij giet zijn adviezen in de vorm van een dossieronderzoek met een risicotaxatie. Het verslag bevat slechts conclusies voor zover deze gezien de volledigheid en betrouwbaarheid van het dossier te verantwoorden zijn en lacunes dienaangaande worden in het verslag opgemerkt. Verweerder beoefent een betrekkelijk nieuwe tak van sport met dit advieswerk. Hij heeft zelf de zogenoemde E-methode ontwikkeld waarmee een betrouwbare risico-inschatting voor het bestaan van kindermishandeling kan worden gemaakt. Verweerder acht het moeilijk denkbaar dat in een geval als dit, waarin alle mogelijke partijen van jeugdhulpverlening en kinderbescherming tot en met rechter en gezinsvoogdij betrokken zijn en waarbij de strijd alleen maar escaleert, toestemming vereist is van vader om moeder advies te kunnen geven.

Kern van het advies is steeds het belang van het kind, waarover de meningen verschillen. Verweerder heeft met het verzoek van de ex-echtgenote ingestemd mits hij het volledige dossier waarover zij beschikte overhandigd kreeg. Verweerder erkent dat hij zonder toestemming en medeweten van klager een advies heeft uitgebracht aan zijn ex-echtgenote. Zij was de opdrachtgever en verweerder acht het ondenkbaar dat hij klager zou moeten raadplegen om aan de moeder van zijn kind advies te geven als zij vermoedt dat het kind slachtoffer van mishandeling is. Verweerder kan zich voorstellen dat klager onaangenaam verrast was en erkent dat hij zonder toestemming en medeweten van klager gebruik heeft gemaakt van diens privacy-gegevens. Deze zijn echter van officiële zijde of voor het merendeel al eens ingebracht in eerdere gedingen tussen klager en zijn ex-echtgenote. Zij zijn direct van klagers hand of van zijn advocaat en van belang voor de beoordeling van de risico’s op kindermishandeling. Bij een vermoeden van kindermishandeling prevaleert het belang van het kind en dient de aandacht op de eerste plaats uit te gaan naar de persoon(lijkheid) van de ouders en hun relatie. Daarom diende verweerder dossieronderzoek het gewicht te geven dat het toekomt. Het AMK is bevoegd om zo nodig buiten de ouders om of tegen hun wil collaterale informatie te verzamelen. Verweerder heeft die bevoegdheid niet en daarom heeft hij zich beperkt tot een advies op basis van bestaande dossiers en onderzoeksgegevens. Verweerder komt thans wel tegemoet aan de behoefte aan hoor- en wederhoor door de andere ouder in
te lichten en het advies te laten lezen om te bezien of deze nog verifieerbare bijdragen aan het dossier kan leveren, maar tot nu toe wil in
100 procent van de gevallen de andere ouder geen medewerking verlenen. Volgens verweerder voldoet het rapport aan het toetsingskader voor deskundigenberichten van het Centrale Tuchtcollege. Verweerder wijst in dit verband op twee deskundigenberichten waarin de conclusies van verweerder genuanceerd en weloverwogen worden bevonden en zijn mening wordt gedeeld.

5. De overwegingen van het college

Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege (CTG 2008/312 d.d. 12-01-2010) dient een rapportage, zoals door verweerder uitgebracht, te voldoen aan de volgende criteria:

1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt;

2. de in het rapport uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport;

3. bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

4. de rapportage beperkt zich tot de deskundigheid van de rapporteur;

5. de methode van onderzoek om tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het college constateert dat het rapport aan geen van de hiervoor genoemde criteria voldoet.

Waar het gaat om de totstandkoming van het rapport en de gehanteerde methodiek somt verweerder in de inleiding weliswaar de geraadpleegde bronnen op, maar geeft in het rapport zelf niet steeds aan op welke bron(nen) hij zich baseert. Verweerder zegt dat hij een ‘nieuwe tak van sport’ beoefent en maakt gebruik van het door hemzelf ontwikkelde E-model. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid, effectiviteit en validiteit van dit model, zo erkent verweerder. Hij kan niet aangeven op grond van welke criteria een bron voldoende betrouwbaar en geschikt wordt bevonden voor het onderzoeksverslag en evenmin hoeveel, c.q. welk (type) bronnen minimaal nodig zijn om van een betrouwbaar onderzoek te kunnen spreken. Verweerder erkent dat hij de betrouwbaarheid van de door hem gebruikte bronnen niet heeft getoetst. Hij ziet deze bronnen als ‘verhalenvertellers’, maar realiseert zich niet dat hij, door deze te gebruiken zonder enige vorm van verificatie bij anderen dan de opdrachtgeefster, zelf een soort ‘verhalenverteller’ is geworden. Verweerder is echter niet benaderd voor het schrijven van een roman, maar voor het opstellen van een (medische) expertise en daar voldoet het door hem uitgebrachte verslag in menig opzicht niet aan.

Verweerder heeft gebruikgemaakt van eenzijdig door de ex-echtgenote van klager aangereikte notities, brieven en andere, deels verouderde, stukken. Hij heeft weliswaar kennisgenomen van de processtukken van klager, maar deze waren niet opgesteld met het oog op een medische expertise. Verweerder
heeft wel een aantal keren met de ex-echtgenote en haar familieleden gesproken, maar niet met klager en heeft ook om die reden de betrouwbaarheid van de door hem gebruikte bronnen onvoldoende getoetst, waardoor zijn conclusies onbetrouwbaar zijn (criteria 1, 2 en 3). Het AMK wilde niet op een verzoek tot het uitbrengen van een rapportage ingaan omdat er geen gegrond vermoeden van kindermishandeling was en omdat verslagen over gesprekken met klager niet zonder diens toestemming gebruikt mogen worden. Verweerder zegt dat hij minder bevoegdheden heeft dan
het AMK, maar gaat zonder toestemming van klager wel over tot het uitbrengen van een rapportage over klager.

De door verweerder gehanteerde methode van onderzoek kon niet tot het beoogde doel (het uitbrengen van een objectief expertiserapport) leiden en verweerder heeft de grenzen van redelijkheid en billijkheid in geruime mate overschreden (criterium 5). Zo heeft verweerder klager en diens zoon niet gezien. Hij heeft dus evenmin de interactie tussen beide geobserveerd, maar constateert wel dat sprake is van kindermishandeling (passage b en c).

Verweerder baseert passages in zijn rapport op structurele persoonlijkheidsdiagnostiek (passages a, b, c en d) en begeeft zich daarmee buiten zijn deskundigheidsgebied als basisarts (criterium 4). Weliswaar heeft verweerder cursussen gevolgd bij een psycholoog en/of psychiater, maar dat betekent niet dat hij deskundig is op dat gebied.

Verweerder geeft op enkele plaatsen aan dat hij beperkt wordt in zijn onderzoek, maar gaat toch over tot verregaande uitspraken en conclusies, waarbij hij in zijn nawoord ‘weinig ruimte laat voor twijfel’. Verweerder zegt bekend te zijn met de KNMG-richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens. Deze schrijven voor dat van een arts niet wordt verwacht dat hij een waardeoordeel geeft en dat een prognose als waardeoordeel geldt. Het rapport van verweerder bevat echter vele prognoses (waardeoordelen) ten aanzien van klager.

De twee deskundigen, van wie de rapporten door verweerder zijn overgelegd, baseren zich op dezelfde, eenzijdige en niet geverifieerde bron(nen) als verweerder en kunnen daarom niet tot zijn verdediging bijdragen.

Het college is het geheel overziende van oordeel dat verweerder met zijn rapportage in ernstige mate in gebreke is gebleven, zowel waar het betreft de totstandkoming van het rapport als waar het gaat om de inhoud daarvan. Bovendien toont verweerder na de eerdere uitspraak van dit college van 16 augustus 2011, waarbij hem voor vergelijkbaar handelen een gedeeltelijke ontzegging van de beroepsuitoefening voor de duur van een halfjaar is opgelegd, ook tijdens de zitting in de onder-havige procedure nog steeds weinig inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Verweerder stelt tegenwoordig de andere partij weliswaar in de gelegenheid om het rapport in te zien, maar gaat ook zonder dat een reactie verkregen is over tot afgifte van het rapport. Het college rekent het verweerder voorts ernstig aan dat hij, ondanks zijn veertien jaar ervaring als vertrouwensarts bij een AMK, een rapport afgeeft, wetende dat dit zal worden gebruikt in een gerechtelijke procedure tussen de ouders. Het college rekent verweerder tevens aan dat hij een rapport afgeeft op een moment dat de Raad voor de Kinderbescherming op last van de Rechtbank zelf reeds met een onderzoek naar de minderjarige is gestart. Daarmee handelt verweerder niet in het belang van de minderjarige, maar laat hij de strijd tussen de ouders nog verder escaleren.

De klacht is gegrond.

Het college acht, gelet op de ernstige tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van verweerder en diens gebrek aan inzicht, ook na de eerdere maatregel van een tijdelijke gedeeltelijke ontzegging, het opleggen van na te melden zware sanctie passend en geboden.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, ingaande de datum dat deze beslissing onherroepelijk zal zijn geworden, onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder gedurende de proeftijd geen rapportages, onderzoeksverslagen of risicotaxaties op het gebied van kindermishandeling uitbrengt;

- bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk zal zijn, zal worden gepubliceerd (…)

Aldus beslist door mr. dr. A.C.
Oosterman-Meulenbeld als voorzitter, mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, mr. C.M.F. van Roessel, prof. dr. G.G.M. Essed en C.L.S.M. Stuurman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2012 in aanwezigheid van de secretaris.

<b>PDF van het Tijsdschriftartiel</b> <b>Integrale tekst van de Uitspraak</B>
kindermishandeling
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.