Nieuws
Joost Visser
19 minuten leestijd
coschappen

Tropico ben je niet zomaar

Plaats een reactie

Umc omkleedt de tropenstage met veel zorg

De acht universitaire medische centra doen veel moeite om coschappen in de tropen in goede banen te leiden. En met succes, al kan het natuurlijk altijd beter. Joost Visser

‘Als we de darmen terug op hun plek willen leggen, komen we nog iets geks tegen. “Wat is dit?”, vraagt de clinical officer mij. Hij houdt een geel-roze-rood stuk vlees omhoog dat rechtsboven uit de buik lijkt te komen. Ik knijp erin. Het voelt hard aan. “Geen idee”, zeg ik. “Ik ook niet. Halen we er maar uit.” Einde citaat. In een paar geruchtmakende columns, vorig jaar in Medisch Contact, beschreef Mara Simons (pseudoniem) haar ervaringen tijdens een tropenstage in Afrika. De reacties op haar verhalen logen er niet om. Cynisch, werden ze genoemd. Ontstellend. En ze riepen de vraag op hoe coassistenten eigenlijk worden voorbereid op een verblijf in de tropen.

Slaapplaats
Ieder jaar vertrekken een paar honderd coassistenten voor een stage naar een zogeheten low and middle income country in Afrika, Azië of Latijns-Amerika, zo blijkt uit een telefonische ronde langs de acht umc’s. Vaak gaat het om een keuzecoschap, een oudste coschap of semi-artsstage, aan het eind van de opleiding. Soms ook, zoals in Utrecht, Leiden en aan het VUmc, om een regulier coschap als kindergeneeskunde of verloskunde/gynaecologie; uit Rotterdam vertrekken relatief veel studenten voor een onderzoeksstage. In welke hoedanigheid ook, meestal komen studenten tijdelijk te werken in een geaffilieerd ziekenhuis. Het umc heeft daar een contract mee gesloten, het krijgt voor de begeleiding betaald en wordt geregeld gevisiteerd. Er worden dus ook eisen gesteld, variërend van redelijke slaapplaats voor de studenten tot – veel belangrijker – deugdelijke supervisie door een arts. Nóg een voordeel: de constante stroom van coassistenten maakt het mogelijk dat nieuwkomers een paar dagen door hun voorganger worden ingewerkt. ‘Idealiter zouden we genoeg plaatsen moeten hebben om álle coassistenten die naar Afrika gaan, in een geaffilieerd ziekenhuis te laten werken’, zegt Michael Boele van Hensbroek, coördinator van de buitenlandse coschappen in het AMC. ‘Maar de aantallen fluctueren en als een plek niet wordt ingevuld, moeten we het ziekenhuis tóch 1000 euro betalen.’

Keuzevrijheid
Vandaar dat alleen de umc’s in Nijmegen, Maastricht en binnenkort ook Rotterdam ál hun studenten naar geaffilieerde ziekenhuizen sturen: elders kunnen studenten ook zelf suggesties doen voor een stageplaats. Dat is niet alleen uit praktische overwegingen zo geregeld, ook willen deze umc’s recht doen aan de keuzevrijheid van de student die nu eenmaal naar – pakweg – Nepal wil. ‘Er moet een balans zijn tussen enerzijds de vrijheid om te exploreren en anderzijds een goed geregeld aanbod’, zegt patholoog Pancras Hogendoorn, bestuurder en decaan aan het LUMC. Een zelf gekozen stageplek kan ook het begin zijn van een nieuwe affiliatie, zoals het UMC Groningen nu nauwe banden heeft met een ziekenhuis in Nicaragua waar in het verleden coassistenten als ‘verkenners’ naartoe werden gestuurd. De keerzijde is dat de samenwerking – zonder contract, zonder betaling – vrijblijvender is dan bij een preferred partner. Wel moet de universiteit de stageplaats vooraf goedkeuren, waarbij vooral wordt gekeken naar de grootte en faciliteiten van het ziekenhuis en dus naar de – papieren – mogelijkheden van supervisie. Exitgesprekken met teruggekeerde studenten maken meestal wel duidelijk of de stage al dan niet aan de verwachtingen voldeed. Is dat niet het geval – zo klink het – dan gaan er vanaf dat moment geen studenten meer naartoe.

Zelfoverschatting
Op sommige universiteiten horen studenten al vroeg dat zij tijdens hun studie stage kunnen lopen in de tropen.
Nijmeegse studenten organiseren al ‘tropicoavonden’ voor-afgaand aan het eerste coschap, Rotterdam biedt derdejaarsstudenten een minor tropische geneeskunde aan. Als het echt menens wordt, volgen de aspirant-tropengangers een tropencursus, meestal verplicht (alleen aan het VUmc niet) en soms gevolgd door een talencursus Swahili (Tanzania), Chichewa (Malawi) of een andere lokale taal.
Zo’n tropencursus , die wordt afgesloten met een examen, bestaat uit een reeks thema-avonden waarin klinische, maar ook sociale aspecten als veiligheid en cultuurverschillen staan op het programma. Specifieke landeninformatie komt ook aan bod, en Nijmegen biedt een extra avond over de eigen veiligheid, inclusief antivirale middelen bij prikaccidenten. Veel aandacht ook krijgt het onderwerp professionaliteit. ‘Zelfoverschatting leidt er soms toe dat studenten dingen doen die zij niet móeten doen’, zo verklaart Jan Nouwen, die aan het Erasmus MC de stages in ontwikkelingslanden coördineert, deze keuze. Zijn Groningse collega Patrick van Rheenen is optimistischer: ‘Studenten weten heel goed wanneer zij over hun grenzen gaan.’ In weblogs leest hij wel eens onverstandige dingen, zegt hij, maar die gaan zelden over het medisch handelen: ‘Wel over veiligheid. Bijvoorbeeld meerijden met iemand die geen rijbewijs heeft.’
Eén nadeel heeft de tropencursus wel. De lesavonden worden over een halfjaar of zelfs een jaar uitgespreid, en dus is het vertrek naar de tropen aan het begin van de cursus nog iets van de verre toekomst en lijkt het coschap van dat moment veel en veel belangrijker. Verstandig, dus, dat alle universiteiten de informatie ook online beschikbaar stellen.

‘Een tropenstage moet je ondergaan’

‘Soms is het lastig om je aan de cultuur aan te passen’Stephan Bontekoe, geneeskundestudent aan het AMC en nu bezig aan zijn keuzecoschap, was het afgelopen jaar voor zijn oudste coschap drie maanden in Thyolo, Malawi, waar één van de geaffilieerde ziekenhuizen is gevestigd. ‘Je kunt je maar tot op zekere hoogte voorbereiden’, zegt hij. ‘Je moet het ondergaan.’ Het meest had hij nog aan de informatie op het blackboard van de universiteit, en dan vooral aan de verslagen van voorgangers. ‘Er was een goed verslag van een meisje dat twee jaar eerder in Thyolo had gezeten. Daaruit leerde ik hoe het in het ziekenhuis toegaat.’ Desondanks moest Bontekoe leren omgaan met onzekerheid. ‘Soms sta je er echt alleen voor en is er niemand om je onzekerheid weg te nemen. Zo had ik een patiënt met allerlei infecties, die niet meer goed reageerde op antibiotica. Hem schreef ik ándere antibiotica voor, wat een coassistent in Nederland alleen onder supervisie mag. Maar supervisie was niet voorhanden, en ik móest iets doen! In dit soort situaties handelde ik zo goed mogelijk volgens de richtlijnen in de handboeken die ik kon raadplegen. En vroeg achteraf om feedback.’
In Malawi is het heel gewoon dat een student al in het tweede jaar van zijn opleiding een lumbaal- of pleurapunctie doet, vertelt Bontekoe. ‘Het was dus aan mij om mijn grenzen te bewaken. Ik wilde eerst kijken, daarna deed ik een punctie onder begeleiding en pas daarna zelfstandig. Dat ging goed. Maar ik werkte dan ook in een opleidingsziekenhuis, dat bovendien al veel ervaring had met coassistenten uit Nederland.’


‘Soms is het lastig om je aan de cultuur aan te passen’

Inge Verdenius, oud-student in Nijmegen en inmiddels anios op een afdeling SEH, maakte kennis met de tropen in de reeks tropicoavonden die het UMC St Radboud al vóór het eerste coschap organiseert. Zij koos voor een keuzecoschap in Sengerema, Tanzania, volgde de tropencursus en leerde Swahili. ‘Ik ontwikkelde een basale woordenschat en leerde iets van de grammatica. In het begin was het wel lastig en had ik hulp nodig van de leerling verpleegkundigen in het ziekenhuis. Maar op het laatst kon ik ook zonder hen visites lopen.’
Verdenius werkte onder meer op de kinderafdeling, waar veel kinderen lagen met hersenvliesontsteking. ‘Al op de eerste dag moest ik leren om een lumbaalpunctie te doen.’ Ook heeft zij wel eens een kind gereanimeerd, toen dat doodziek naar het ziekenhuis werd gebracht, er geen arts in de buurt was en er tóch iets moest gebeuren. Maar zij is nooit over haar grenzen gegaan, weet zij. ‘Als er op de afdeling geen supervisie was, en ik maakte me zorgen om een patiënt, dan ging ik met de status door het ziekenhuis lopen, net zolang tot ik iemand tegenkwam die me kon helpen. Ik ben daar gelukkig vastberaden in geweest.’ Wel botste Verdenius op culturele grenzen, voegt zij daaraan toe. Zij vertelt hoe zij moest aanzien hoe een vrouw helemaal alleen haar al dode kind ter wereld moet brengen. ‘Het gordijntje ging dicht, ze zocht het verder maar uit. Dan is het lastig om je aan de cultuur aan te passen!’


‘Medisch toerisme, daar zijn we niet van’
Informatie over tropencoschappen aan de acht umc’s

UMC St. Radboud, Nijmegen
Ieder jaar gaan 80 coassistenten uit Nijmegen naar één van de ongeveer twaalf ziekenhuizen waarmee het UMC ST.Radboud een affiliatieovereenkomst heeft gesloten, in Tanzania, Ghana, Nicaragua, Suriname of Indonesië. Zo’n stage is altijd het laatste van de reeks coschappen, maar al bij de voorbereiding van hun eerste coschap krijgen studenten er informatie over.  In de maanden daarna kunnen zij op vijf, door studenten georganiseerde, ‘ tropicoavonden’ leren van ervaringen van hun voorgangers. Daarna kunnen zij zich voor een stage  kunnen opgeven. Is deze, na loting, eenmaal zeker, dan volgen zij ter voorbereiding een reeks van tien thema-avonden over onder meer specifieke ziektebeelden, veiligheid en professionaliteit.  Aparte bijeenkomsten worden georganiseerd over antivirale middelen bij prikaccidenten, en over het specifieke land waar een co naar toe gaat. Is dat Tanzania of Indonesië, dan is ook een taalcursus Swahili of Bahasa Indonesia verplicht.
Iedere coassistent wordt enkele dagen ingewerkt door de voorganger, vóór diens vertrek naar huis. Na afloop maakt men een verslag van de hun stage, en is er een examen en een debriefinggesprek. 
Studenten kunnen alleen terecht in een ziekenhuis waarmee een overeenkomst is gesloten. Voorwaarde is dat er minstens één arts (medical officer) aanwezig is, die de coassistent supervisie kan geven. ‘Mocht er geen arts meer werkzaam zijn, dan sturen we er ook geen studenten meer heen’, zegt internist Monique Keuter, coördinator van het coschap ontwikkelingslanden. Er is mailcontact met de ziekenhuizen en eens in de paar jaar gaat een delegatie van het UMC er op bezoek, waar de opleidingsdirecteur van het geneeskundecurriculum deel van uitmaakt . ‘Het is belangrijk om voeling te houden met de ziekenhuizen.’
Opvallend: als een coassistent een serieus prikaccident meemaakt, moet hij of zij na telefonisch contact met Nederland terug naar huis. ‘Er is een grote kans dat de betrokken patiënt met HIV is geïnfecteerd’, zo verklaart Keuter dit besluit van het ziekenhuis.  ‘De coassistent zou ook ter plekke getest kunnen worden, maar wij vertrouwen de tests niet voldoende.  Daarom roepen wij hen terug.’ Dat gebeurt gemiddeld eens per jaar.

AMC, Amsterdam
In 2012 deden 82 co-assistenten hun keuze-coschap  stage in een Afrikaans land, van wie 56 in één van de zes met het AMC geaffilieerd ziekenhuizen in Malawi, Tanzania en Zuid-Afrika. Zo’n stage duurt acht weken, of 12 weken als ze wordt gecombineerd met het oudste coschap.  Elk affiliatieziekenhuis krijgt contractueel 1000 euro per coassistent, op voorwaarde dat een overnachtingsruimte beschikbaar is en de coassistent goede begeleiding krijgt van een arts.  Als co-assistenten de stage zelf regelen, moet het AMC deze goedkeuren; het ziekenhuis krijgt in dat geval geen vergoeding.
De coassistent die naar Afrika wil en wordt ingeloot, weet acht maanden van te voren wat de stageplek zal zijn. Hij of zij moet in deze periode een cursus volgen van tien avonden, waarin klinische en ook sociale aspecten van de stage aan de orde komen.  Is de stage in Tanzania of Malawi, dan moet een cursus Swahili, respectievelijk Chichewa worden gevolgd. Twee maanden vóór vertrek is een gesprek gepland, na afloop opnieuw.  En iedere nieuwe coassistent wordt minstens twee weken door zijn voorganger ingewerkt.
 Supervisie is een moeilijk punt, zegt kinderarts Michael Boele van Hensbroek, coördinator van de coschappen in het buitenland: ‘Als de co zijn ronde heeft gelopen, moet hij of zij voor de nabespreking op zoek naar een arts. Die is soms moeilijk te vinden.’ Een delegatie van het AMC gaat eens in de paar jaar op bezoek bij ieder affiliatieziekenhuis.  Sinds 1995, toen de structuur op poten werd gezet, is éénmaal een affiliatie verbroken omdat er in het ziekenhuis geen vaste arts (medical officer) meer was. ‘Idealiter zouden we genoeg plaatsen moeten hebben om álle coasistenten die naar Afrika gaan, in een geaffilieerd ziekenhuis te laten werken’, zegt Boele. ‘Maar de aantallen fluctueren en als een plek daar niet wordt ingevuld, moeten we toch 1000 euro betalen.’  Het ziekenhuis zou zelf gevonden stages kunnen verbieden, maar ‘soms is zo’n stage het begin van een nieuwe affiliatie en dat is ook wat waard.’
Behalve het keuzecoschap kan ook een regulier coschap in het buitenland worden gedaan, maar dat moet dan aan zeer strenge eisen voldoen.

Erasmus MC, Rotterdam
Jaarlijks vertrekken 25 tot 45 coassistenten voor een onderzoeksstage naar een ontwikkelingsland, van wie de meesten via de aan de faculteit gelieerde stichting Stages in Ontwikkelingslanden (Stola).  Daarnaast doen 20 tot 30 studenten hun keuzecoschap of oudste coschap in een ontwikkelingsland; dat kan zowel vóór als na de andere coschappen.
Het Erasmus MC heeft samenwerkingsovereenkomsten met universiteiten en ziekenhuizen in ontwikkelingslanden. Ook zijn er contacten met ziekenhuizen, die niet in een overeenkomst zijn vastgelegd. Studenten kunnen ook  zelf een stage regelen. Maar telkens geldt de aanwezigheid van een arts (medical officer) als voorwaarde.
Samen met het UMC Groningen participeert het Erasmus MC in de stichting SINTAN (‘Support & Informatie Netwerk Tanzania  Nederland’), die een netwerk heeft van tien plattelandsziekenhuizen in Tanzania; het Erasmus MC heeft twintig plaatsen ingekocht, die redelijk continue zijn bezet.   
Voor vertrek kan de coassistent een tropencursus volgen, die wordt georganiseerd door de Stola; deze bestaat uit een aantal avondcolleges en drie middagen (verspreid over een half jaar) en wordt afgesloten met een examen. Bij een stage in Tanzania is een taalcursus Swahili verplicht; in landen als Zambia en Malawi kan de coassistent met Engels terecht.
‘Zelfoverschatting leidt er soms toe dat zij dingen doen die zij niet móeten doen. Zeker als de setting waarin zij werken daartoe uitnodigt’, zegt internist-infectioloog Jan Nouwen, die de stages in ontwikkelingslanden coördineert. ‘En sommige coassistenten hebben van te voren een té romantisch idee van hun werkplek.’ Voor het studiejaar 2013-14 wordt het volgen van een tropencursus voor iedereen verplicht gesteld. Ook mag vanaf dat jaar alleen gewerkt worden in een ziekenhuis waarmee het Erasmus MC een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten; de minimumduur van de stage is vanaf dan tien weken.
Opvallend: het Erasmus MC biedt in het derde jaar van de bacheloropleiding de minor Tropische geneeskunde en international health aan, waaraan 80 studenten kunnen meedoen. Zij brengen zes van de tien weken in het buitenland door, en maken daar kennis met de ziekenhuiszorg in de stad en op het platteland.  ‘Een goede gelegenheid om er eens te gaan kijken’, vindt Nouwen.
Een regulier coschap in het buitenland is ook mogelijk, maar alleen in erkende opleidingsklinieken in West-Europa: afhankelijk van de talenkennis kan dat in België, Engeland, Duitsland en/of Frankrijk.

UMC Utrecht
Ieder half jaar doen 70 studenten mee aan de cursus ‘Global Health’ die hen voorbereidt op een stage in een ontwikkelingsland. Daaronder zijn veel studenten die voor een regulier coschap als gynaecologie, oogheelkunde of KNO naar de tropen gaan. Want in totaal mag een coassistent een kwart van de coschappen in het buitenland doen.  Maar niet voor álle vakken kan een coassistent in het buitenland stage doen.  
Het UMC Utrecht heeft 120 contractplekken in 10 ziekenhuizen over de hele wereld, onder mee in Canada en de VS, maar ook in Suriname, Nicaragua en Zuid-Afrika;  soms zijn dat dus contracten met meer dan één afdeling in een ziekenhuis. Met ziekenhuizen in enkele West-Europese landen en Turkije bestaan goede contacten, zonder contract. Voor een keuzecoschap kunnen studenten daarnaast terecht in onder meer Tanzania, Zambia en Ghana. Elke stage loopt via het international office.
Het UMC  Utrecht  beoordeelt de contractplekken via visitaties en verhalen van studenten: zeker in geval van een regulier coschap moet de inhoud van het coschap gelijk zijn aan die in Nederland. Voor de medisch specialistische vakken moet er minstens een arts aanwezig zijn voor de stagebegeleiding; elke discipline stelt verder zijn eigen aanvullende criteria.
De cursus ‘Global Health’ bestaat uit 9 avonden van twee uur en telt onderwerpen als gezondheid, veiligheid, professionaliteit en cultuurverschillen; ook worden er klinische voorbeelden gegeven en is er aandacht voor informatie over specifieke landen. Studenten worden tijdens hun stage beoordeeld door de stagebegeleider ter plekke en in het umc; na terugkeer maken zij een verslag, dat mede is bedoeld om de stageplaats te kunnen beoordelen.
Stageplekken waarmee het UMC Utrecht een contract heeft afgesloten worden gevisiteerd, zegt Hilde de Leeuw, stafmedewerker van het international office. ‘Er zijn veel contacten over en weer, waarbij soms één arts contactpersoon is voor verschillende afdelingen van één ziekenhuis. In de afgelopen jaren hebben we twee keer een contract beëindigd.’  Contactplekken zonder contract worden geëvalueerd op basis van de ervaringen van studenten. 
Studenten hebben voor hun reguliere stage steeds meer belangstelling voor landen als de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië , weet De Leeuw: ‘Waarschijnlijk kunnen ze daar méér leren dan in een ontwikkelingsland. Maar mét die kennis kunnen zij later, voor hun keuzecoschap, alsnog in een ontwikkelingsland terecht.’

UMC Groningen
Wie in een low and middle income country stage wil lopen, kan kiezen uit sociale geneeskunde (public health), tropengeneeskunde of onderzoek; ook mogelijk is een 20-weekse semi-arts stage in een bepaalde discipline. Jaarlijks maken 200 studenten hier gebruik van.
Het UMCG heeft afspraken met acht preferred partners ‘op alle continenten’, plus een netwerk van acht ziekenhuizen in Tanzania, in de stichting SINTAN (‘Support & Informatie Netwerk Tanzania  Nederland’). Eis is redelijke accommodatie en vooral: goede begeleiding. Kan een instelling daaraan niet voldoen, dan komt het op een grijze of zwarte lijst te staan. Tachtig procent van de coassistenten komt bij een preferred partner te werken, de anderen regelen zelf een stage – die dan door het UMCG moet worden goedgekeurd. In het kader van de stedenband Groningen–San Carlos werden in het verleden coassistenten als ‘verkenners’ naar deze Nicaraguaanse stad gestuurd; nu is dat ziekenhuis één van de preferred partners.
Coassistenten moeten verplicht een voorbereidingscursus volgen, die bestaat uit 7 avonden. Onderwerpen zijn medisch inhoudelijk, maar ook transcultureel en intercultureel. Zo komt expliciet aan de orde hoe de coassistent op een goede manier kan weigeren om iets te doen wat hij of zij feitelijk nog niet kan, vertelt kindergastro-enteroloog Patrick van Rheenen, coördinator international health in de masteropleiding: ‘Gewoon ‘nee’ zeggen is not done, en zet de relatie onder druk.  Beter is iets te zeggen als “Maybe tomorrow” of in de verte te staren en te zwijgen.”
De co-assistent is verplicht de officiele voertaal van het gastland te spreken. Dus Swahili voor Tanzania en Spaans voor Nicaragua.
Studenten weten heel goed wanneer zij over hun grenzen gaan, weet van Rheenen. Het curriculum is immers gebaseerd op CANMEDS en professionaliteit is één van de competenties: ‘Ze worden ermee doodgegooid.’ In de weblogs die hij wel eens inziet, leest hij wel zaken die onverstandig zijn, maar die gaan zelden over medisch zaken: ‘Het gaat wel over veiligheid. Bijvoorbeeld meerijden met iemand die geen rijbewijs heeft.’
Het UMCG heeft in Tanzania een contactpersoon ter plekke, die kan helpen als er problemen zijn. Het liefst zag Van Rheenen dat op alle plekken – maar dat is een illusie, geeft hij toe. Het ziekenhuis organiseert deze zomer een workshop ‘teaching on the run’, waarvoor dokters uit de verschillende landen zijn uitgenodigd. Samen zullen zij bespreken hoe je ook als drukbezet dokter tóch op een goede manier supervisie kunt geven.

Leids Universitair Medisch Centrum  (LUMC)
Coassistenten kunnen hun keuzecoschap of oudste coschap doorbrengen in een low and middle income country, maar ook reguliere coschappen als gynaecologie, kindergeneeskunde en kno. Het LUMC heeft daarvoor structurele plaatsen. De stages worden gedaan in samenwerking met de afdeling.  Studenten kunnen ook een aanvraag indienen om naar een zelf gekozen stageplaats te vertrekken.
Jaarlijks maken 70 tot 90 studenten gebruik van deze verschillende mogelijkheden, van wie de meesten, 50 tot 60, naar Suriname gaan. 
Ter voorbereiding moet de coassistent een introductiecursus volgen, die bestaat uit enkele avonden en wordt afgesloten met een examen. ‘De cursus is heel populair, ook bij mensen die uiteindelijk niet naar het buitenland gaan’, zegt decaan en bestuurder Pancras Hogendoorn, patholoog. Van wezenlijk belang, zegt hij, is dat in de cursus ook aandacht wordt besteed aan professionaliteit en het leren herkennen van je eigen grenzen. ‘Het is aantrekkelijk om tegen je grenzen aan te lopen, maar je moet zelf kunnen aangeven wat je wel en niet kunt.’ Sinds 2008 is de cursus verplicht, daarvoor werd ze aangeraden
De begeleiding moet geborgd zijn. Op de structurele plekken is dat geen probleem, want het UMC weet wie daar werken. Plaatsen die door coassistenten zelf worden aangedragen, moeten vooraf worden goedgekeurd, en er moet zowel op de werkplek als binnen het umc een begeleider zijn. Na terugkeer volgt altijd een gesprek
Wie naar het buitenland vertrekt moet in ieder geval het  Engels machtig zijn. Dat is geen probleem, zegt Hogendoorn, want ‘wij pretenderen internationaal te zijn en ook een deel van het onderwijs is Engelstalig.’  De lokale taal spreken is geen eis van de universiteit.  
‘Er moet een balans zijn tussen enerzijds de vrijheid om te exploreren en anderzijds een goed geregeld aanbod’, zegt Hogendoorn. Hij vindt het van belang dat de coassistent op zijn stageplek niet als een ‘Alice in Wonderland’  rondloopt, dat hij weet wat hij doet, en waarom. Ook moet hij al binnen een paar dagen effectief aan het werk kunnen.  Het UMC overweegt om studenten de gelegenheid te geven om te praten met allumni die eerder een soortgelijke stage hebben gedaan. 
 
VUmc, Amsterdam
In 2012 deden  75 studenten een coschap in een ontwikkelingsland:  48 deden een reguliere stage huisartsgeneeskunde, heelkunde, verloskunde/gynaecologie of kindergeneeskunde in Zuid-Afrika of Suriname. De overige 27 deden een keuzecoschap, hetzij een coschap op een bepaald vakgebied, hetzij een coschap tropengeneeskunde, in Tanzania, Kameroen of Malawi.
Voor de reguliere coschappen regelt de universiteit alles. Het keuzecoschap moet door de student zelf worden geïnitieerd, maar wel worden goedgekeurd door de commissie klinische keuzestages buitenland. Gelet wordt op de veiligheid in het land (algemeen maatschappelijk en infectiologisch), de aanwezigheid van supervisie, de grootte van het ziekenhuis (met voldoende artsen) en de aanwezigheid van een prikaccidentenprotocol en PEP.
De reguliere plekken worden geregeld bezocht door de leidinggevende of de stagecoördinator; ook zijn er veel contacten per email of telefoon.  Studenten die zelf met een stageplek komen, krijgen een ingangsgesprek en ook een uitgangsgesprek. ‘Daarin wordt bekeken of de aannames die we vooraf hadden, juist bleken te zijn’, zegt Hester Daelmans, programmaleider van de masteropleiding. ‘Zo niet, dan gaan er geen studenten meer naar die plek.’ 
Een tropenstage duurt tussen de 8 en 10 weken, een keuzestage in bijvoorbeeld verloskunde/gynaecologie 6 tot 8 weken. Maar stages zijn zelden korter dan zes weken: ‘Die tijd heb je wel nodig om te acclimatiseren en je toeristenblik los te laten.’
Iedere coassistent die naar het buitenland gaat, neemt verplicht deel aan een voorbereidingsavond, waar informatie wordt gegeven over taal en cultuur en epidemiologie, maar ook over vermijden van grensoverschrijdend handelen. Dat laatste past goed bij het VUmc, waar reflectie op het eigen handelen één van de aan te leren competenties is. 
Daarnaast kunnen deelnemers aan een tropenstage vrijwillig meedoen aan een tropencursus van acht avonden. Voor de reguliere stage moet de coassistent de taal kunnen spreken, zoals papiamento. De meeste studenten die naar Tanzania gaan volgen een cursus Swahili, op andere stageplekken redt men zich meestal met het Engels.
Idealiter zou de universiteit alle stageplekken zelf moeten kennen, zegt Daelmans: ‘ Maar dat botst met de keuzevrijheid van de student, die bijvoorbeeld graag naar Nepal wil. De student is hier in de lead, hij moet veel zelf regelen. Doet hij dat niet, dan gaat het niet door.’

MUMC, Maastricht
Het MUMC verandert per 1 september de masteropleiding. Coschappen krijgen andere namen (zoals ‘moeder en kind’, of ‘snijdend’), en een student kan daarvoor niet meer in een ontwikkelingsland terecht. Dat kan vrijwel alleen nog in het kader van het keuzeonderwijs (18 weken, eventueel in twee delen te splitsen); ook de participatie in de gezondheidszorg (18 weken) kan in Ghana worden gedaan.  Aan het begin van de master is het programma voor de hele komende periode van drie jaar bekend, inclusief stagemogelijkheden in het buitenland. Studenten kunnen  opgeven of ze een coschap binnen of buiten Europa willen doen; de universiteit bepaalt vervolgens de precieze stageplaats. 
De medische faculteit heeft jarenlang het secretariaat gevoerd van The Network: Towards Unity for Health, een internationale onderwijsorganisatie. Daaruit vloeiden contacten voort met tal van faculteiten geneeskunde . Deze partners, ook in ontwikkelingslanden, bleken bereid studenten uit Maastricht voor een stage te ontvangen, zoals studenten van hen naar Maastricht komen.
Gaan er relatief veel studenten naar een stageplaats, dan worden de voorwaarden in een contract vastgelegd, en krijgen de ziekenhuizen voor hun diensten betaald. Supervisie is een eis, en de student moet na afloop worden getoetst; ook moet de begeleider op de stageplaats contact hebben met de begeleider in Maastricht en moet er duidelijkheid zijn over de infrastructuur, zoals een bibliotheek of toegang tot internet.
Wie in de master naar een ontwikkelingsland wil,  moet al in het tweede jaar van de bachelor met succes een tropenblok hebben gevolgd – of dat op dat moment alsnog doen via de ‘afstandsmodule’. Het kan dus een paar jaar vóór vertrek zijn gevolgd, maar dat is geen probleem, zegt Pauline Vluggen, hoofd onderwijszaken van de faculteit: ‘De meeste onderwerpen komen in de latere jaren van de opleiding opnieuw aan de orde. Bovendien bieden we studenten informatie in de elektronische leeromgeving, ook over een specifieke leerplek. Studenten kunnen er ook verslagen lezen van studenten die er eerder zijn geweest.’
Samen met de internationale studentenorganisatie IFMSA – die ook betrokken is bij het tropenblok – organiseert de universiteit sinds kort een ‘predeparture training’. Daarin komen de maatschappelijke en ethische aspecten van het gedrag aan de orde. Vluggen:  ‘Het gaat er immers niet alleen om of een student voldoende kennis heeft, maar ook of hij een prettig mens is en zich weet te gedragen.’ De training is nog maar één keer gegeven en heeft nog niet zijn definitieve vorm.  ‘We blijven investeren in een goede voorbereiding, zegt Vluggen: ‘Medisch toerisme, daar zijn we niet van.’

beeld:Corbis
beeld:Corbis
Download hier de PDF van dit artikel
coschappen tropengeneeskunde buitenland ziekenhuizen
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.