6 prangende vragen van een bijna-co
Plaats een reactieTerwijl andere Arts-in-Spe-bloggers al druk bezig zijn met hun coschappen en enthousiast verhalen delen over spannende casussen, sta ik nog aan de startlijn. Hoewel ik de wetenschappelijke stage en een bijbaantje in het ziekenhuis achter de rug heb, is mijn beeld van de coschappen voor een groot deel nog een mysterie dat ik alleen met mijn verbeelding kan inkleuren. Daarom neem ik jullie mee in de hersenspinsels van een coassistent die over een paar weken begint: zes van de vele prangende vragen die op dit moment door mijn hoofd dwarrelen.
1. Worden coassistenten echt op de proef gesteld met vragen uit het niets?
Gaan artsen me inderdaad ineens aankijken en vragen wat de oorzaak van iemands benauwdheid is, terwijl mijn hersenen enkel ‘uhhhh’ kunnen produceren? En laten we het maar niet hebben over de gevreesde anatomievragen van chirurgen. Of gebeurt dat alleen in ziekenhuisseries?
2. Geef je een begeleider een afscheidscadeau?
Deze vraag kwam op toen mijn wetenschappelijke stage eindigde. Mijn begeleidster was geweldig, dus ik gaf haar met liefde een doosje Ferrero Rocher. Maar wat is gebruikelijk? Een chocoladereep? Koekjes voor het hele team? Of is er een ongeschreven ziekenhuisregel dat je gewoon stilletjes verdwijnt en hoopt dat niemand doorheeft dat je ooit daar was?
3. Hoe lastig is het om het vak van het team te onderscheiden?
Soms heb je een geweldig coschap met een fantastisch team, maar betekent dat ook dat het vakgebied bij je past? Hoe weet ik of ik echt enthousiast ben over een specialisme of gewoon omringd word door aardige en inspirerende mensen?
4. Hoe onthoud ik in hemelsnaam al die namen?
Tientallen artsen, verpleegkundigen en patiënten op een dag—een ramp voor mensen zoals ik die slecht zijn in namen onthouden. Bestaat er een geheime coassistententruc om niet telkens hulpeloos rond te kijken in de hoop dat iemand anders de naam van je collega zegt? Hoe zorg ik ervoor dat ik patiënten netjes ‘meneer Jansen’ noem in plaats van ‘die met de pancreatitis’?
5. Wanneer wordt een patiënt een ‘u’ in plaats van een ‘je’?
Ligt de grens bij 40? Of ga je op gevoel af en zeg je ‘je’ tegen iedereen die vriendelijk lacht en het niet erg lijkt te vinden zo genoemd te worden? Je wilt niet onbeleefd zijn, maar ook niemand ouder laten voelen dan nodig. En wat als zij míj ‘u’ noemen?
6. Na hoe vaak hechten of bloedprikken wordt het normaal?
Op dit moment voelt het alsof mijn eerste hechting of prik een zenuwslopende missie wordt. Wanneer zal het routine worden? Na de tiende keer? Of kan ik pas na de vijftigste keer prikken tegelijkertijd praten over wat ik 's avonds ga eten?
Voorlopig blijven deze vragen onbeantwoord. Maar hopelijk lach ik hier over een paar maanden om terwijl ik achteloos bloedprik. Misschien schrijf ik dan een blog waarin ik precies uitleg hoe het allemaal vanzelfsprekend werd (of hoe ik nog steeds stiekem namen op mijn hand moet schrijven).
Ook van Zara Kleijn- Er zijn nog geen reacties