Kwakkie
1 reactieEen 84-jarige vrouw wordt in haar aanleunwoning aangerand. De waarnemer van een huisartsenpost bezoekt haar. Haar kleinzoon, een medewerkster van het verzorgingshuis en twee politieagenten zijn er ook. Zij allen verklaren dat de arts alleen de pols van het slachtoffer voelde en zei: ‘U moet er niet te zwaar aan tillen, hij moest gewoon zijn kwakkie kwijt.’ De huisarts laat het tuchtcollege weten geen dossier te kunnen overleggen omdat hij waarnemer was en er geen beschikking over heeft. Het college laakt de toetsbaarheid van de arts. Hij moet een dossier overleggen of uitleggen waarom hij dat niet kan. De arts krijgt een waarschuwing voor te summier lichamelijk onderzoek en een onvoldoende bejegening.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 februari 2008 binnengekomen klacht van A tegen C, huisarts
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
het klaagschrift, met de bijlage;
het aanvullende klaagschrift;
het antwoord;
de repliek met de bijlagen;
de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
de brief van 16 juli 2008 van verweerder, met de bijlage;
de brief van 22 juli 2008 van verweerder, met de bijlage.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2008.
Namens klaagster was haar gemachtigde de heer E. Verweerder was aanwezig.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden gaat het college uit van de volgende feiten.
a. Klaagster, geboren op 23 maart 1923, is op 10 februari 2008 omstreeks 03.30 in haar woning aangerand. Na dit voorval zijn haar kleinzoon en de politie gealarmeerd en is de Centrale Huisartsenpost gebeld. Omstreeks 05.00 is verweerder als dienstdoende huisarts in de woning van klaagster verschenen. Hij heeft zich niet voorgesteld aan klaagster. Klaagster zat in de woonkamer op een stoel. Verweerder heeft bij klaagster navraag gedaan naar het gebeurde. Klaagster deed kort haar verhaal, waarbij zij aangaf het benauwd te hebben en klaagde over pijn op de borst en aan de schouder. Verweerder heeft haar pols gevoeld en zich een beeld gevormd van de oorzaak van de klachten van klaagster. Hij heeft de woning kort daarop verlaten.
b. Klaagster heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van haarzelf, haar kleinzoon F en twee medewerksters van het verzorgingshuis waarmee klaagsters woning was verbonden. In de verklaring van klaagster is, voor zover hier van belang, vermeld:
‘(…) Ik vroeg de dokter wie toch zoiets had kunnen doen. Zijn antwoord was ongeveer als volgt: Die vent zit met zijn spulletje verlegen, hij moest gewoon zijn kwakkie kwijt. (...)’.
In de verklaring van de kleinzoon is, voor zover hier van belang, vermeld:
‘(…) Na een opmerking van mijn oma over wie zoiets nou zou kunnen doen, antwoordde de arts: U moet hier niet te zwaar aan tillen, hij wilde gewoon even zijn kwakkie kwijt. Dit vond ik persoonlijk een heel vreemde opmerking gezien de omstandigheden. Gelijkertijd zag ik dat een van de agenten ook een zeer verbaasde blik had en een van de verpleegsters zelfs haar hand voor haar mond sloeg. (…)’
In de verklaring van één van de medewerksters van het verzorgingshuis is vermeld, voor zover hier van belang:
‘(…) De dienstdoende arts (…) komt die nacht bij mw. langs. Op dat moment was mw. erg nerveus, had pijn op de borst en had rode striemen op de polsen. Verder deed de arts geen onderzoek aan mw. haar lichaam. Hij voelde alleen aan haar pols. De arts besteedde geen aandacht aan de pijn op de borst. Hij stelde zich heel afstandelijk en gevoelloos op. Hij heeft tegen mw. gezegd waar familie en personeel bij was “mannen hebben nu eenmaal deze behoefte dus daarom gebeuren dit soort dingen”. (…) Ik weet niet meer precies welke dingen de arts heeft gezegd. Wel weet ik dat het zeer pijnlijk voor mw. moet zijn geweest (…).’
c. Een brief van de Centrale Huisartsenpost G van 10 april 2008 aan de gemachtigde van klaagster houdt in, voor zover hier van belang:
‘(…) Wij hebben contact opgenomen met de politie en hebben de politie verzocht een verklaring af te geven over de gebeurtenissen. De politie heeft ons – na veelvuldig aandringen van onze zijde – schriftelijk bericht dat één van de twee aanwezige agenten [verweerder] de navolgende zin in de mond heeft horen nemen “Dat komt omdat die man op u gelegen heeft en dat bent u natuurlijk niet meer gewend”. Over de andere aantijgingen (kwakkie en handeltje) heeft de politie expliciet geen verklaring gegeven. (…)’
d. Verweerder heeft desgevraagd geen afschrift overgelegd van zijn aantekeningen van het consult.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Volgens klaagster heeft verweerder onvoldoende lichamelijk onderzoek verricht naar haar klachten van kortademigheid en pijn op de borst. Zij had ook blauwe plekken op haar armen. Die heeft verweerder niet serieus genomen en te snel afgedaan als verbandhoudend met trombose, aldus klaagster.
Daarnaast was de wijze waarop verweerder haar heeft bejegend volgens klaagster ernstig onder de maat. Verweerder heeft haar gezegd dat zij ‘er maar niet teveel van moet denken’ en dat ‘de aanrander slechts kwam om zijn handeltje kwijt te raken’ of ‘om zijn kwakkie in te leveren.’
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder voert aan dat hij overrompeld was door de situatie. Hij had een verkrachtingszaak, laat staan van een hoogbejaarde dame, niet eerder meegemaakt. Ter plaatse trof hij zes personen in een kamer en een intens verdrietige hoogbejaarde dame. Hij is vergeten zich voor te stellen en wilde te snel informatie over wat de verkrachting inhield. Hij kon zich daar geen voorstelling van maken. Verweerder vermeldt dat hij het belangrijk vindt om zich voor te stellen en biedt zijn excuses aan voor zijn omissie.
Na het verhaal van klaagster te hebben gehoord, was verweerder van mening dat de klachten het gevolg waren van fysiek geweld. Hij heeft voor zichzelf een beeld gevormd, naar klaagster gekeken en is tot de werkdiagnose gekomen dat haar borstkas gekneusd was en dat dit een pijnlijk, benauwd gevoel geeft. Haar armen vertoonden blauwe plekken. Hem is gezegd dat klaagster trombosepatiënt was. Hij heeft daarop gezegd dat hij twijfelde of de blauwe plekken op haar armen niet al langer bestonden. Hij heeft haar pols gevoeld en kon geen abnormale ritmestoornissen vaststellen. Omdat hij van mening was dat de klachten van klaagster niet door hartproblemen of letsel aan de longen werden veroorzaakt en om haar niet verder te belasten, heeft hij zich verder in het onderzoek beperkt. Klaagster was emotioneel. Hij heeft haar op grond van zijn werkervaring bewust gezegd dat zij ‘er maar niet teveel van moet denken’ en dat de eigen huisarts of andere hulpverleners haar de volgende dag zouden opvangen. Verweerder ontkent dat hij woorden zoals ‘handeltje kwijt raken’ of ‘kwakkie inleveren’ heeft gebezigd. Verweerder betwist dat hij klaagster onheus heeft bejegend. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij hiermee wil zeggen dat hij niet heeft bedoeld haar onheus te bejegenen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college heeft uit de hiervoor onder 1.a vermelde vaststaande feiten en de onder 1.b vermelde verklaring van een medewerkster van het verzorgingshuis de indruk gekregen dat het door verweerder verrichte onderzoek zeer summier was. Uit een en ander komt naar voren dat verweerder in aanwezigheid van vijf personen slechts de pols van klaagster heeft gevoeld, de blauwe plekken op haar armen heeft gezien, met haar heeft gesproken en naar haar heeft gekeken. Niet blijkt of hij beschikte over informatie met betrekking tot haar gezondheids-toestand voorafgaand aan het voorval, of ter plaatse daarnaar heeft geïnformeerd, anders dan ten aanzien van de trombose. Verweerder wist dat zijn komst was verzocht omdat klaagster kort ervoor in haar woning was aangerand en dat klaagsters leeftijd 84 was. Zij meldde hem als klachten pijn op de borstkas en kortademigheid. Onder deze omstandigheden hadden een deugdelijke anamnese en uitgebreider lichamelijk onderzoek in de rede gelegen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij klaagster niet verder wilde belasten en zijn onderzoek daarom heeft beperkt. In hoeverre verweerder hiermee ondanks het voorgaande zorgvuldig heeft gehandeld, kan het college niet toereikend beoordelen, niet alleen doordat partijen van mening verschillen over de gang van zaken tijdens het consult, maar ook doordat verweerder geen kopie heeft overgelegd van de aantekeningen van het consult. Nadat het college hem om het medisch dossier had verzocht, heeft hij bij brief van 22 juli 2008 laten weten dat hij geen medisch dossier van klaagster heeft en haar als huisarts in de waarneming heeft gezien. Voor zover hij daarmee bedoelt dat op hem niet de verplichting rust het college desgevraagd een kopie van zijn aantekeningen van het consult te verschaffen, volgt het college hem daarin niet. Verweerder dient zich als huisarts toetsbaar op te stellen en dient het college desgevraagd hetzij een kopie van zijn aantekeningen van het consult te verschaffen, ook wanneer hij daartoe de medewerking van de Centrale Huisartsenpost nodig heeft, hetzij toe te lichten waarom dit in zijn visie niet van hem kan worden verlangd.
Op voormelde gronden wordt het ervoor gehouden dat het lichamelijk onderzoek summier en in dit geval ontoereikend was. In zoverre is dit gedeelte van de klacht gegrond.
5.2 Met betrekking tot de klacht over de bejegening overweegt het college als volgt.
Dat verweerder is vergeten zich voor te stellen beschouwt het college als een omissie waarvoor verweerder een verklaring heeft gegeven en zijn excuses heeft aangeboden. Het college ziet geen aanleiding hem hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken.
Klaagster en verweerder verschillen van mening over de vraag wat verweerder precies aan klaagster heeft gezegd. Verweerder heeft ter zitting, geconfronteerd met de hiervoor onder 1.b aangehaalde verklaringen, zijn ontkenning gehandhaafd dat hij zich in de aangehaalde termen over de aanrander heeft uitgelaten. Ter zitting heeft hij verklaard dat het goed mogelijk is dat hij woorden heeft gezegd van de hiervoor onder 1.c weergegeven strekking. Hij heeft benadrukt dat hij niet heeft bedoeld klaagster onheus te bejegenen.
Het college kan niet vaststellen wat verweerder precies aan klaagster heeft gezegd. Uit de onder 1.b en 1.c aangehaalde verklaringen, in samenhang met de verklaring van verweerder ter zitting, is echter wel af te leiden dat verweerder zich in ongepaste bewoordingen heeft uitgelaten, die geen recht deden aan de situatie waarin klaagster verkeerde. Het college acht het aannemelijk dat klaagster de bejegening door verweerder als pijnlijk heeft ervaren. De strekking van de uitlatingen van verweerder getuigt niet van de professionele attitude die onder de omstandigheden van hem als huisarts mocht worden verlangd, ook indien verweerder zich overrompeld heeft gevoeld door de situatie. Verweerder is naar het oordeel van het college bij een ontredderde patiënte tekort geschoten in de communicatie, zorgzaamheid en bejegening die van hem als dienstdoende huisarts mochten worden verlangd. Ook dit gedeelte van de klacht is dus gegrond.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Het college ziet aanleiding aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op te leggen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen door:
mr. G. de Groot, voorzitter,
M.F. van Brederode-Zwart, M. Bakker en J. Bellaar Spruyt, leden-arts,
mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,
mr. T.H.C. Coert, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 december 2008 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
G. de Groot, voorzitter
T.H.C. Coert, secretaris
Zaaknummer | RTC Amsterdam 08/040 |
Specialisme | Huisarts |
Uitspraak | Waarschuwing |
Klager | Patiënt |
Feiten | Nadat het college de huisarts om het medisch dossier had verzocht, heeft hij bij brief laten weten dat hij geen medisch dossier van patiënt heeft en haar als huisarts in de waarneming heeft gezien. |
Leermoment | Een huisarts dient zich toetsbaar op te stellen en dient het college desgevraagd hetzij een kopie van zijn aantekeningen van het consult te verschaffen, ook wanneer hij daartoe de medewerking van de Centrale Huisartsenpost nodig heeft, hetzij toe te lichten waarom dit in zijn visie niet van hem kan worden verlangd. |
Evert van der Weide
, Pak Nam Pran, Thailand
Wat deze dokter heeft gezegd is zo bot en onbehouwen dat hij meer dient te krijgen dan een waarschuwing. Een behoorlijke geldboete zou op zijn plaats zijn.
Evert van der Weide
Gestalttherapeut