Laatste nieuws
Henk Maassen
Henk Maassen
8 minuten leestijd
psychiatrie

Blokkades weg, maskers af

Plaats een reactie

Antipsychiatrie in Nederland

De ‘kritische psychiatrie’ die in de jaren zeventig ook in Nederland voet aan de grond kreeg, heeft het vak van psychiater geen goed gedaan. Toch is demonisering van de beweging niet terecht, vindt historica Gemma Blok.

Psychiater Thomas Szasz, een van de aanvoerders van de ‘antipsychiatrie’ - die gedurende de jaren zeventig de geestelijke gezondheidszorg in haar greep hield - zag zijn vakgenoten als pseudo-wetenschappers. Ze hielden zich bezig met de diagnose en behandeling van geestesziekten en dat was onzinnig, want ‘geestesziekten’ bestonden niet. Het berustte volgens Szasz op mystificatie, op etikettering en stigmatisering, om van lastposten en mensen die de samenleving op de proef stellen af te komen. Zeker, mensen hadden angsten en depressies, maar die behoorden tot het domein van de existentiële levensproblemen. Je moest ze niet wijsmaken dat ze een lichamelijke oorsprong hadden.


De opmars van de niet-medische en paramedische beroepsgroepen in de GGZ (psychologen, sociologen, verpleegkundigen) die dit gedachtegoed met verve uitdroegen, maakte dat de ‘medische’ psychiatrie in die jaren inboette aan macht en gezag. De patiënt werd cliënt. De psychiater was niet langer ‘de baas’.


Sommige psychiaters konden zich vinden in deze visie, anderen bleven hun vak zien als een medisch specialisme dat zich wel degelijk bezighield met echt zieke mensen. Weer anderen hadden, zonder de ‘kritische psychiatrie’ geheel te omarmen, sympathie voor het idee dat de patiënt en zijn verhaal belangrijker waren dan het opstellen van diagnosen. ‘Zeker zolang we niet begrijpen wat er aan de hand is.’


Dit citaat - van de fameuze psychiater P.C. Kuiper -  is te lezen in de studie ‘Baas in eigen brein’ van historicus Gemma Blok, waarop ze vandaag promoveert aan de Universiteit van Amsterdam. Met als ondertitel ‘Antipsychiatrie’ in Nederland, 1965-1985’, is de studie ook in handelseditie verschenen.(1)


‘Ooit’, zegt Gemma Blok, ‘wilde Freud neurotische ellende omzetten in gewone ellende. De kritische psychiatrie was wat dat betreft veel optimistischer. Daarom was de term ‘antipsychiatrie’ ongelukkig gekozen. Ze was bezeten van een enorme genezingsdrang. Ze wilde met psychotherapie blokkades wegnemen en maskers wegrukken, zodat patiënten zich volledig konden ontplooien.’ Dat die therapeutische hoogmoed uiteindelijk ten val kwam, maakt haar geschiedenis tot een verhaal van vervlogen hoop.


Als in de jaren zeventig de psychiatrie zou hebben beschikt over de neurobiologische kennis die ze nu heeft, had zich dan ook zo’n optimistische kritische tegenbeweging kunnen ontwikkelen? Blok denkt van wel: ‘De psychiatrie is altijd vatbaar voor nieuwe hoop, want ondanks alle neurobiologische kennis waarover ze nu beschikt, zijn veel patiënten nog altijd niet te genezen.


Vergeet ook niet dat verpleegkundigen destijds belangrijke dragers van de kritische psychiatrie waren, en die zouden ook onder deze hypothetische omstandigheden beïnvloed zijn geweest door het heersende maatschappijkritische klimaat. Er was rond 1970 een geheel nieuwe generatie verpleegkundigen. Zij wilden meebehandelen en niet langer louter bedienend zijn. Laten we het eens zonder al die medicatie proberen, was hun idee. Nu weten we dat het zo niet werkt. Maar toen was dat veel minder vanzelfsprekend. Achteraf bezien was het misschien een noodzakelijk experiment.’


Op zichzelf niet eens zo vreemd, meent Blok. Psychiatrische hulpverlening is een moeilijk vak, waarin experimenteren een belangrijke rol speelt. Maar dat ging steeds gepaard met  bescheidenheid, een besef van de noodzaak van eclecticisme, een afkeer van pottenkijkers, en schroom in het bekritiseren van collega’s. Ze beschrijft hoe in de jaren zeventig in het psychiatrisch


ziekenhuis Brinkgreven in Deventer werd gebroken met die traditie. ‘Daar werkten radicale vernieuwers. Hun idee was niet om eens te kijken of je iets had aan gezinstherapie of aan het model van de therapeutische gemeenschap, nee, zij zagen zichzelf niet langer als zoekenden, ze wisten zeker dat ze vorm gaven aan de toekomst van de psychiatrie.’


De vraag is waar de grote beduchtheid voor pillen vandaan kwam. Elders in de geneeskunde was medicatie de gewoonste zaak van de wereld. Blok: ‘In de eerste plaats waren de bijwerkingen van de toenmalige middelen vrij heftig en ten tweede was bij fysieke aandoeningen de noodzaak van medicatie duidelijker. Het was bij geestesziekten niet veel meer dan een aanname dat er een neurochemische onbalans in de hersenen was die met farmaca kon worden hersteld. En, zo vonden de vernieuwers, psychofarmaca onderdrukten de emoties die juist moesten worden doorleefd, wilde een patiënt iets leren van een psychische crisis.


Psychiaters als Foudraine beschreven hoe het gangbare medische model moest plaatsmaken voor een sociaal model. Veel hing af van een goede verstandhouding met de cliënt. Bejegeningskwesties waren - en zijn misschien nog altijd -  belangrijker in de psychiatrie dan in andere takken van de geneeskunde.’


Szasz, Ronald Laing, Jan Foudraine en andere voortrekkers van de antipsychiatrie genoten een goeroe-achtige cultstatus. Dat had alles te maken met het feit dat ze ook geduchte maatschappijkritici waren. Ze verzetten zich tegen religieuze inperking, waren voor een vrijere beleving van de seksualiteit. Laing bijvoorbeeld pleitte voor meer acceptatie van ‘bewustzijnsverruimend’ drugsgebruik - dat soort pillen kon kennelijk wel door de beugel. Ze haakten daarmee aan bij een brede culturele en sociale beweging. Het was de tijd van de tweede feministische golf, het studentenprotest en de anti-autoritaire opvoeding. Maatschappijhervorming en vernieuwingen in de klinische psychiatrie gingen hand in hand in het streven naar meer vrijheid en zelfontplooiing, gelijkheid en openheid over emoties. Veel kritische psychiaters richtten hun pijlen daarbij vooral op de minisamenleving van het gezin: die was burgerlijk en ziekmakend.


De ideologie van deze idolen bleek achteraf niet zonder paradoxen. Sommige hulpverleners (en publicisten) maakten zich schuldig aan precies datgene wat ze wilden bestrijden: paternalisme en vooringenomenheid. Ze schoten door ‘en’, zegt Blok, ‘deels hebben ze zo hun eigen graf gegraven’. Want officieel mocht het ‘demokraties’ heten wat ze voorstonden, eigenlijk maakten ze zich net als hun ‘niet-kritiese’ beroepsgenoten schuldig aan moralisme. Die laatsten brachten onaangepaste mensen met pillen in een versufte toestand en probeerden ze aldus weer in het gareel te krijgen, vonden de nieuwlichters. Zelf beschouwden ze een cliënt als ‘genezen’, als hij zichzelf als het ware had bevrijd, opener en bewuster omging met zijn gevoelens, verantwoordelijk en zelfstandig was geworden en wist wat hij wilde in het leven. Geen geringe eisen, en - zo bleek alras - lang niet voor iedere patiënt een haalbare kaart.


Toch waren kritische psychiaters niet het slachtoffer van een vlaag van verstandsverbijstering, vindt Blok. ‘Ze gingen


naar de maatstaven van die dagen niet onwetenschappelijk te werk. De onderzoeksmores en de standaarden van wetenschappelijkheid waren anders. Hoewel er wel pogingen waren om de effecten van behandelingen te meten, vaak over de wat kortere termijn, had je niet de geprononceerde onderzoekscultuur zoals we die nu kennen. De fenomenologische of hermeneutische methodiek gold bijvoorbeeld als ‘wetenschappelijk’: het proberen je in te leven in de ervaringswereld van de patiënt. En de psychoanalytische methode was voor menigeen nog het summum van wetenschap.


Onderzoek werd vooral gedaan naar communicatiepatronen. Gevalsbeschrijvingen gingen vergezeld van uitgebreide analyses van de wijze waarop patiënten met bijvoorbeeld hun gezinsleden communiceerden. Van controlegroepen was geen sprake. Men keek niet naar een gezin waar niemand schizofreen was geworden en waar je toch diezelfde rare communicatiepatronen zag.’


Als interne hervormingsbeweging was de antipsychiatrie geen uitzonderlijke maar wel een  ‘heftige periode’ in de geschiedenis van de psychiatrie. ‘Vooral ook’, zegt Blok, ‘omdat de beweging zo sterk door de werkvloer werd gedragen. De psychiatrie pendelt al gedurende haar hele geschiedenis tussen een meer menswetenschappelijke en een meer natuurwetenschappelijke oriëntatie. En ze beweegt zich ook steeds van periodes van enorme genezingsdrang naar periodes met een meer pragmatische houding.’ Zolang de vraag ‘Wat is waanzin?’ onbeantwoord blijft, zal dat niet veranderen, denkt Blok. ‘Zo nu en dan komt er iets nieuws dat breed wordt uitgeprobeerd, vaak op min of meer experimentele basis. Zie destijds de therapeutische gemeenschap, de gezinstherapie. Zie nu de antidepressiva, die voor een uitdijend scala van klachten worden voorgeschreven. Nieuwe inzichten kunnen in die experimentele fase leiden tot excessen, maar blijken op den duur in afgezwakte vorm vaak waardevolle aanwinsten voor het behandelarsenaal.’


Rond 1980 ontstond een schisma in de psychiatrische tegenbeweging toen een deel zich afsplitste en verder radicaliseerde, geïnspireerd door ontwikkelingen in Italië. Niet langer ging het deze groep om humanisering van de klinische psychiatrie, maar om totale afschaffing ervan. De kwestie was niet meer ‘pillen of praten’, het devies luidde nu: ‘Vrijheid is therapeutisch’. Dit resulteerde onder andere in de tumultueuze afbraak van het psychiatrisch ziekenhuis Santpoort. In diezelfde tijd begon in de klinische psychiatrie echter het therapeutisch klimaat te veranderen: de neurobiologische benadering boekte in toenemende mate succes. Het uiteindelijke gevolg was dat de kritische psychiatrie schipbreuk leed.


De terugkeer van het invaliditeitsmodel van geestesziekte in de jaren tachtig ging gepaard met een demonisering van de periode van de antipsychiatrie. Voor een genuanceerde terugblik is nog altijd weinig ruimte, meent Blok. ‘Het tijdvak is een gemakkelijke kop van Jut gebleken: de problematiek van de zwervers, het toenemend aantal zelfmoorden - het is allemaal ten onrechte aan de antipsychiatrie toegeschreven.’


Maar heeft de kritische psychiatrie dan helemaal geen slachtoffers gemaakt? Het was per slot van rekening bijna een dogma dat schizofrenie het gevolg was van een jeugdtrauma of verstoorde gezinsverhoudingen en geen fysieke aandoening. Blok: ‘Waarschijnlijk is bepaalde patiënten wel wat onthouden. Veel schizofreniepatiënten blijken nu erg tevreden met structuur, met rust en medicijnen. Toen werd er veel van patiënten gevraagd: ze moesten niet vluchten voor hun emoties. Ook onder familieleden is zeker schade aangericht. Zij hebben er uiteindelijk ook toe bijgedragen dat de antipsychiatrische goeroes van hun voetstuk vielen. Ouders voelden zich, vaak terecht, zeer onheus en aanmatigende bejegend. Maar we moeten oppassen voor overdrijving. Ik heb vooral afdelingen voor het voetlicht willen brengen waar men iets anders probeerde. Maar op de gemiddelde PAAZ (psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis,

red

.) zullen de veranderingen veel minder ingrijpend zijn geweest - als er al iets veranderde.’

Erfenis


Gevraagd naar de erfenis van de antipsychiatrie, antwoordt Blok: ‘De omgangsvormen tussen cliënt, verpleegkundige en psychiater zijn informeler geworden en de omgangsvormen tussen hulpverleners onderling gelijkwaardiger. Er is meer aandacht voor de emotionele ervaring van cliënten, en voor hun familie en omgeving. Sinds 1981 is psychotherapie officieel een hoofdvak in de opleiding van psychiaters. En sommige behandelaars en cliënten vinden het idee van de ‘zin in de waanzin’ nog


altijd waardevol. Zo achten sommige psychiaters het niet vruchtbaar om gehoorshallucinaties louter te zien als een pathologisch verschijnsel. Ze vinden het nodig om deze ‘stemmen’ een zinvolle plaats te geven in de ervaringswereld van de patiënt om serieus in te gaan op wat ze inhoudelijk te melden hebben.’     


Een van de negatieve gevolgen van het tijdvak was een zeker dédain ten opzichte van de kennis en kunde van psychiaters. Blok: ‘De profielschets van de psychiater uit 1996 heeft dan ook een onmiskenbaar verdedigende toon: diagnoses zijn niet


zomaar etiketten en psychiatrische patiënten zijn echt ziek. En toch onderscheiden psychiaters zich van de meeste andere medisch specialisten. Zingevingsvraagstukken zijn nu eenmaal niet weg te denken uit hun vak en het therapeutisch vermogen is nog altijd beperkt.’


De les van de jaren zeventig moet volgens Blok zijn: denk niet meteen dat alleen de nieuwste, biologische inzichten naar het licht voeren. ‘Het is belangrijk dat cliënten voldoende te kiezen hebben. Zorg op maat staat terecht voorop, maar dat kan uit het zicht raken bij psychiaters die er wel erg op zijn gebrand zich te afficheren als een gewone dokter. Te grote nadruk op medicatie en diagnostiek, zonder oog te hebben voor de belevingswereld van patiënten en hun omgeving, kan resulteren in geringe


therapietrouw.’ 


Ondertussen, zegt ze, hebben de patiënten buiten de inrichtingen zich ‘biologisch bevrijd’. ‘De ironie wil dat in de jaren negentig het idee van de zelfontplooiing in de publieke beeldvorming op een heel slimme manier is verbonden met het gebruik van pillen - zeker bij de introductie van Prozac. Die zouden blokkades opheffen, maskers afrukken, en  zelfvertrouwen geven.’


Referentie


1.

Blok G. Baas in eigen brein. ‘Antipsychiatrie’ in Nederland, 1965-1985. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds, 2004

.

psychiatrie hersenen
  • Henk Maassen

    Henk Maassen is sinds 1999 journalist bij Medisch Contact, met speciale belangstelling voor psychiatrie en neurowetenschappen, sociale geneeskunde en economie van de gezondheidszorg. Hij stelt wekelijks de Media & Cultuur-pagina’s samen.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.