Vroeger zou hij een kluizenaar genoemd zijn. Misschien nu wel nog. In ieder geval was hij alleen, ‘maar niet eenzaam!’, verzekerde hij me met een waterige glimlach. Ik was al wel vaker bij hem thuis geweest. Hij had een kleine benedenwoning helemaal vol met spullen. Als je naar binnen wilde, moest je niet te dik zijn want de voordeur ging niet helemaal open. En overal waar je keek, lag wel wat. Boekjes, beeldjes, plastic bloemen en planten, kleding (al dan niet gewassen). En in de woonkamer een bank met tijdschriften en kranten en de stoelen ook vol met kleding of andere spullen. Alleen zijn stoel was leeg, maar ja, daar zat hij.