Blogs & columns
Blog

De vraag die ik niet mocht stellen

15 reacties

Vorig jaar, op een avond in mei. Om kwart over twaalf gaat mijn mobiel. Ik zit nog wat te lezen. Wie belt er nou zo laat? Mijn schoonzus Irma, overstuur, vanuit het umc. Mijn jongste broer Tjerk is daar per ambulance naartoe gebracht. Het is helemaal mis.

Mijn broertje, 48 jaar oud, met zoon van 11 en dochter van 9. Een hersenbloeding. Dat kan toch niet? Hij mankeerde niks. Irma is in gesprek met de dokters over operatie-of-niet en ze komt er alleen niet uit. Ze wil weten wat ik ervan vind.  

Het drong op dat moment helemaal niet tot mij door dat opereren hem waarschijnlijk net zo fataal zou worden als niet opereren. Het gesprek ging heen en weer over de vraag hoe hij uit die operatie zou komen, en of dat sowieso wel de moeite waard zou zijn. Hoe kon ik dat weten? Beslissen om níet te opereren: geen reële keuze.

Er passeerden gedachten over wat ons en vooral hém te wachten stond. Over waar hij nog plezier aan zou kunnen beleven. We moesten er maar van maken wat ervan te maken viel. De tijd stond stil, leek even opgeschort, terwijl hij toch genadeloos doortikte.   

Wacht, zei Irma, ik geef je de arts zelf.

Ik kreeg een jong klinkende dokter aan de lijn. De hersenschade was al groot, moesten we ons realiseren.

‘U moet u proberen te verplaatsen in de wens van uw broer. Wat is het voor iemand, wat zou hij willen, wat zou hij zelf nog de moeite waard vinden?’

Nooit met ‘m over gehad. Een vrolijke broer die best met kleine genoegens tevreden zou kunnen zijn. Dit schoot niet op. Ineens, zonder nadenken, ontglipte mij de vraag:

‘Wat zou u doen als het uw broer was?’

Het antwoord voelde als een messteek: ‘Die vraag mag u mij niet stellen.’ Afgemeten en streng, een reprimande. Ik voelde mij beschaamd, omdat ik het de dokter moeilijk had gemaakt. Het gesprek stokte meteen. Ik kreeg Irma weer terug aan de lijn.

Ik, van de weeromstuit: ‘Wat een ijspegel, zeg.’

Terwijl ik het zei, realiseerde ik me dat we op speakerphone stonden. Te laat. Ik praatte er snel overheen. Wat we verder tegen elkaar hebben gezegd, ik weet het niet meer. Het ging allemaal razendsnel. Niet veel later kwam de mededeling:

‘Er is opnieuw gekeken, de neurochirurg begint er niet aan.’

Boem! Einde van deze oefening. Einde Tjerk.

Ik vertel dit alles met enige schroom. Want in de rollercoaster van deze eerste minuten aan de lijn en de erop volgende 36-uursbivak in het umc waren dit de enige twee valse noten. In de vroege ochtend kregen we de hersenscan te zien. Wat later werd op serene wijze de orgaandonatievraag gesteld. De gesprekken daarover, de begeleiding in de uren aan het bed die we wachtten tot het zelfstandig ademen zou stoppen, het moment in de vroege middag dat de ic-verpleegkundige dat constateerde, het vaststellen van de hersendood, de uren daarna waarin het lichaam geschikt werd gehouden voor de transplantatie, de werkers op de ic-afdeling van het umc en het transplantatie-coördinatieteam: alles en iedereen even zorgvuldig en zorgzaam.

De totale zinloosheid van de situatie kreeg een welkom perspectief. Het perspectief op orgaandonatie. Op leven door dood. Woensdagochtend tegen elven kregen we het bericht ‘operatie geslaagd’. We keerden huiswaarts.

Zes weken later een brief: vijf mensen een nieuwe kans door een nieuw hart, een nier of oogweefsel.  

Maar tot op de dag van vandaag houdt mij die vraag bezig: ‘Wat zou u doen als het uw broer was?’ Mocht ik die vraag niet aan haar stellen? Ook niet per ongeluk? En is er eigenlijk een goed antwoord?

Meer blogs van Jim Faas

orgaandonatie
  • Jim Faas

    Jim Faas is verzekeringsarts, jurist, docent en onderzoeker.  

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.