Laatste nieuws
H. Maassen
7 minuten leestijd
jeugdgezondheidszorg

Wel en niet de baas

Plaats een reactie

Marc Sprenger over het vernieuwde RIVM



De directeur-generaal van het RIVM is ook voorzitter van de Raad van Bestuur van het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Het eerste instituut kreeg onlangs een nieuw takenpakket, het tweede is kersvers. Marc Sprenger: ‘Als het tot een pandemie komt, kunnen we de schade zoveel mogelijk beperken, maar we kunnen haar niet tegenhouden.’



De afgelopen twee jaar is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Bilthoven flink in beweging. In het verleden beperkte het instituut zich tot onderzoek. Nu worden de taken veel breder en vormen ook coördinatie, interventie en informatievoorziening onderdeel van het werkterrein. Het RIVM krijgt een meer centrale rol in de aansturing van de openbare gezondheidszorg en moet concentratie en samenwerking tussen bestaande kennisinstituten bevorderen. Reden waarom bijvoorbeeld onder de paraplu van het RIVM het Centrum Infectieziekten­bestrijding (CIb) is opgericht, onder leiding van epidemioloog Roel Coutinho. Reden ook waarom het Rijksinstituut de regie gaat voeren over screenings­programma’s (zoals screening op borst- en baarmoederhals­kanker) en de jeugdgezondheidszorg. Al die taken zullen zo dicht mogelijk bij de burger worden uitgevoerd, meestal door de GGD’s. De jaarlijkse ‘Staat van de Gezondheidszorg’ van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die deze maand verscheen, onderstreept de noodzaak van deze veranderingen. Zo vindt de IGZ bijvoorbeeld dat de integratie van de jeugdgezondheidszorg stagneert: het opheffen van het onderscheid tussen de JGZ voor 0- tot 4-jarigen en zorg voor 4-19-jarigen heeft nog geen adequate visie en ondersteunende organisatie opgeleverd. Het rapport acht Nederland verder onvoldoende voorbereid op epidemieën. Want terwijl de kans daarop toeneemt, laat de ‘effectieve opschaling’ van de infectieziektenbestrijding te wensen over. GGD’s kunnen kleinere epidemieën wel aan, maar zijn niet goed voorbereid op grootschaliger gebeurtenissen. Ook heeft maar de helft van alle GGD’s zicht op de gezondheidstoestand en de omvang van risicogroepen binnen de gemeentegrenzen.


Bij de aanpak van dit soort vraagstukken kan het RIVM een belangrijke rol spelen, heeft het ministerie van VWS bedacht. Directeur-generaal dr. Marc Sprenger is het daarmee eens. ‘We krijgen andere klanten. Onze voornaamste klant was de overheid - die blijft klant, maar minstens zo belangrijk worden de professional in het land en de burger.’


In zijn ruime werkkamer bij het RIVM zegt hij dat zijn instituut zich zal ontwikkelen tot een instelling naar het voorbeeld van de Amerikaanse Centers for Disease Control (CDC), dat specifieke kenniscentra bundelt in één organisatie.

Wordt het RIVM nu de baas van de GGD’s, of krijgt het alleen een ondersteunende functies?


Marc Sprenger: ‘Laat ik beginnen met een eenvoudig voorbeeld: de GGD’s maken allemaal verschillende voorlichtingsfolders. Wat meer eenvormigheid zou best kunnen en zou ook efficiënter zijn. Daar zouden we aan moeten werken. Maar de GGD’s vormen een moeilijke constructie. Ze worden aangestuurd door de gemeenten en hebben een eigen wettelijke verantwoordelijkheid. Dat is op zichzelf niet verkeerd, want er zijn verschillen in samenstelling en gezondheidstoestand van de bevolking tussen de gemeenten. Maar er kan best het een en ander veranderen. Het plan is dat er 25 GGD’s komen - nu zijn er nog 39 - en 5 regionale samenwerkingsverbanden van GGD’s. Het RIVM fungeert als nationaal ondersteunend centrum. We zijn dus niet de baas.


Bij bevolkingsonderzoek, zoals borstkankerscreening, is dat anders, daar is meer landelijke sturing mogelijk. Daar kunnen we wel de landelijke standaarden bepalen en opleggen. Nu worden gegevens nog vastgelegd met behulp van analoge beeldverwerkende apparatuur, maar de behoefte aan digitalisering groeit, zeker nu men beelden wil opslaan in een landelijke database. Ook dat vereist regie en dan is het niet toelaatbaar dat er verschillende standaarden zijn. Verder moeten we erop toezien dat screening goed blijft aansluiten op de curatieve zorg.’

De Wet collectieve preventie volkgezond-heid (WCPV) regelt ook dat infectie­ziektenbestrijding een taak is van de lokale overheid. Toch is er nu een Centrum Infectieziektenbestrijding.
‘Ze gaan onder andere protocollen ontwikkelen. De beroepsgroep spreekt dus met zichzelf af hoe ze infectieziekten gaat aanpakken. In dat opzicht is er geen vrijheid, blijheid. Maar wettelijk houden gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid. Toch kan het niet zo zijn dat bijvoorbeeld bij een influenzapandemie elke gemeente zijn eigen regie gaat voeren. Ik verwacht dat het CIb en Roel Coutinho zoveel gezag zullen krijgen dat iedereen die protocollen zal gaan volgen. Het CIb stelt kwaliteitseisen waaraan de GGD’s moeten voldoen. De Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten (LCI) is en was een belangrijk knooppunt van activiteiten op het gebied van de infectieziektenbestrijding, bijvoorbeeld als onmisbare vraagbaak voor GGD’s in de praktijk van de infectie­ziektenbestrijding. Maar qua omvang was het te klein en het stond buiten het RIVM. Nu is het deel van dat nieuwe CIb.’

Twee jaar geleden zei Coutinho over het RIVM: ‘Daar werkt een goede groep epidemiologen, maar ze opereren op veel te grote afstand van de alledaagse praktijk.’
‘Ik denk dat hij deels wel gelijk had met zijn kritiek. Zijn komst is een manier om die buitenwereld van GGD’s, microbiologische laboratoria en ziekenhuislaboratoria binnen de muren van het RIVM te halen. Maar de eigenlijke problematiek tref je uiteraard aan in de binnensteden van bijvoorbeeld Amsterdam of Rotterdam.

Wat je wel hoort is: we hebben een structuur nodig van echt verantwoordelijke personen die beschikken over geld en een centraal geleide infectieziektenbestrijding.
‘We hebben ijs, maar het is dun. Dat was ongeveer de conclusie van een rapport dat de Raad voor het Gezondheidsonderzoek onder mijn voorzitterschap twee jaar geleden uitbracht. In Nederland is voldoende expertise en kwaliteit, maar het schort aan coördinatie. Dat zijn we met de komst van bijvoorbeeld het CIb volop aan het verbeteren. Alle schakels: ziekenhuizen, huisartsen, GGD’s, laboratoria, moeten weten waar ze aan toe zijn en alert zijn. Iedereen moet de noodzaak zien van draaiboeken om bijvoorbeeld een grootschalige griep­uitbraak te beheersen en daar mee te oefenen. De emergencyresponse function van het RIVM in het geval van een ongeval of een ramp waarbij straling of giftige stoffen vrijkomen, is overigens uit­stekend: we behoren in dat opzicht tot de topinstituten in Europa, zo blijkt uit een recente internationale audit.’

Maar stel dat die vogelgriep een pandemie wordt. Is het niet zo dat de signalen in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten toch meer op rood staan dan hier?
‘Nee, we zijn even alert; in vergelijking met veel andere landen hebben we hier in Nederland de zaak redelijk goed voor elkaar. Maar ook hier, aldus het rapport ‘Staat van de gezondheidszorg’ van de IGZ, zijn verbeteringen nood­zakelijk.’

Hoe zit dat op Europees niveau? De vergelijking tussen het in mei opgerichte European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) waarvan u de komende twee jaar bestuursvoorzitter bent en zijn Amerikaanse pendant de CDC valt wat omvang en financiering betreft ver in het nadeel van de eerste uit.
‘De CDC heeft een centralistische rol, terwijl in Europa het ECDC fungeert in een netwerk van nationale RIVM-­achtige instituten, laboratoria en universiteiten. We beschikken daarom ook als het ECDC niet zelf over laboratoria. Het ECDC is gelokaliseerd op het terrein van het Karolinska Instituut in Stockholm, waar nog geen honderdvijftig meter verderop een BSL 4 lab is te vinden.(Biosafety Level 4: een lab met een zeer hoog veiligheidsniveau voor bijvoorbeeld onderzoek aan zeer gevaarlijke virussen, HM). Ik bedoel: dan is het toch nergens voor nodig om zelf zo’n lab op te zetten. Of neem surveillance. De Europese Commissie had al tien jaar lang een goed beleid om bepaalde traditionele expertisecentra tot middelpunt te maken van zogenaamde diseasespecific networks. Engeland is het referentienetwerk van legionella, Frankrijk voor TB en aids, Nederland is dat op het gebied van antibioticaresistentie. Op die infrastructuur bouwen we in Stockholm voort: we wisselen best practices uit en - uiterst belangrijk - hebben de beste mensen binnengehaald.’

En zo coördineert het ECDC de infectieziektenbestrijding op Europese schaal.
‘Voor de komende twee jaar ligt de focus van het ECDC inderdaad op infectieziekten. We streven daarbij naar harmonisering en uniformiteit in de opsporing en bestrijding van deze ziekten. Maar infectieziektenbestrijding blijft wel een nationale bevoegdheid, geen EU-bevoegdheid. Wij willen ook niet aan de leiband lopen van Europese ambtenaren. We moeten als ECDC onafhankelijk en betrouwbaar zijn en zo gezag krijgen. Onze adviezen mogen geen mix zijn van wetenschappelijke inzichten en onderhandelingen met de Europese Commissie. Wij werken louter op basis van wetenschappelijke argumentaties. Zo zeggen we nu bijvoorbeeld dat vogelgriep vooral een gevaar vormt voor mensen die omgaan met geïnfecteerde dieren. Als de commissie niettemin zou besluiten om iedere burger te vaccineren, is dat haar politieke verantwoordelijkheid.’

Is dat niet een beetje gemakkelijk? Je wilt als wetenschappelijk instituut toch niet dat de politiek gaat sjoemelen met je adviezen?


‘Sommige landen hebben het gevoel dat ze een epidemie kunnen tegenhouden door passagiers op vliegvelden over matjes met desinfecterende vloeistof te laten lopen. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is het effect daarvan zeer twijfelachtig. Waarom doen ze het dan toch? Omdat onder de autoriteiten het legitieme gevoel heerst dat ze íets moeten doen.’


 


Maar krijgt het publiek zo niet een vertekend beeld van ziekterisico’s en van de meest effectieve maatregelen?


‘Dat is een belangrijk punt. Bij het RIVM en het ECDC willen we steeds laten zien wat de echte risico’s zijn. Per dag zijn er wereldwijd 14.000 nieuwe gevallen van aids. Door de blootstelling aan fijn stof in de lucht overlijden in Nederland jaarlijks waarschijnlijk 3000 tot 5000 mensen. Dat is wel van een andere orde dan enige tientallen doden ten gevolge van vogelgriep. We moeten de dingen steeds in perspectief blijven zetten en ons niet gek laten maken. Bovendien, we kunnen niet alles uitsluiten. Dat geldt ook voor vogelgriep: als het tot een pandemie komt, kunnen we de schade zoveel mogelijk trachten te beperken, maar we kunnen haar niet tegenhouden. We moeten de verwachtingen die het publiek van ons heeft goed managen. We moeten de burger eerlijke informatie geven, we moeten hem bijna beschouwen als een professional.’



Henk Maassen

jeugdgezondheidszorg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.