Laatste nieuws
Johan Legemaate
9 minuten leestijd

Vergelijkbaar maar niet hetzelfde

Plaats een reactie

Wetgeving voor euthanasie in Nederland en België

Tot voor kort was Nederland het enige land met een uitgewerkte wettelijke regeling van levensbeëindigend handelen door een arts op verzoek van de patiënt. Onlangs kwam België daarbij. De Belgen namen de hoofdlijnen uit Nederland over, maar maakten ook een aantal eigen keuzen.

In Nederland wordt de op 1 april 2002 in werking getreden Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding gezien als het voorlopige eindpunt van een lange ontwikkeling. Al in 1973 was in de rechtspraak de eerste euthanasiezaak aan de orde, en in 1984 werd in de Tweede Kamer een eerste wetsvoorstel ingediend. Vanwege de politieke verhoudingen was het echter pas vorig jaar mogelijk een permissief wetsvoorstel in het Staatsblad te krijgen. In de tussentijd was in de samenleving en onder artsen het draagvlak voor euthanasie en hulp bij zelfdoding flink toegenomen. Door jurisprudentie en standpunten van de medische professie was er steeds meer duidelijkheid ontstaan over de aard en invulling van de geldende criteria en kwamen de resultaten van empirisch onderzoek beschikbaar. Dit alles met een sterke betrokkenheid van de KNMG.



Hoe anders was de voorgeschiedenis in België. De dit jaar totstandgekomen Belgische euthanasiewet is vooral het gevolg van politieke ontwikkelingen. Ook in België verloren de christen-democraten enkele jaren geleden de regeringsmacht. Het was de in 1999 aangetreden links-liberale coalitie die binnen enkele jaren een euthanasiewet tot stand bracht. Van eerdere jurisprudentie of andere vormen van normontwikkeling was geen sprake, en evenmin van brede steun van artsenorganisaties. Nog in oktober 2002 stemde de Belgische delegatie tijdens de jaarvergadering van de World Medical Assocation voor een resolutie waarin artsen wordt ontraden medewerking te verlenen aan euthanasie of hulp bij zelfdoding, ook in gevallen waarin de nationale wetgeving dat onder bepaalde omstandigheden toestaat.


Kent de Nederlandse wet een uitgebreide voorgeschiedenis, de Belgische wet komt min of meer uit de lucht vallen. Om die reden typeren Belgische juristen de wet wel als een stap in het donker en als een juridisch experiment.

Hoofdlijnen


De Nederlandse en de Belgische wet komen op hoofdlijnen overeen. Beide wettelijke regelingen zijn gebaseerd op de benadering van de bijzondere strafuitsluitingsgrond. Dat betekent dat de arts die overgaat tot euthanasie of hulp bij zelfdoding strafbaar is, tenzij is voldaan aan alle voorwaarden van de euthanasiewet. Beide wetten regelen de eisen waaraan de arts moet voldoen en schrijven voor dat de arts na uitvoering van de levensbeëindiging een meldings- en toetsingsprocedure moet doorlopen.



Toch zijn er ook al op het niveau van de hoofdlijnen enkele belangrijke verschillen tussen de Belgische en de Nederlandse wet. Ten eerste beperkt de Belgische wet zich tot euthanasie, dat wil zeggen ‘het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek’ (artikel 2). Hulp bij zelfdoding, in Nederland wat criteria en procedure betreft op één lijn gesteld met euthanasie, valt buiten de Belgische wet. In België wordt wel verdedigd dat een ruime uitleg van artikel 2 van de wet ook hulp bij zelfdoding mogelijk maakt (de arts overhandigt de dodelijke medicatie, waarna de patiënt het middel zelf inneemt). Dat is een praktische benadering, maar van juridische zijde wordt betoogd dat die op gespannen voet staat met de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever.



Een tweede verschil betreft de uitvoerigheid van de Belgische wet. De Belgische regeling is aanzienlijk uitvoeriger en gedetailleerder dan de Nederlandse. Onderwerpen die in de Nederlandse wet niet expliciet zijn geregeld en in de Belgische wel, zijn:


- de behandelend arts voert met de patiënt meerdere gesprekken, over een redelijke periode gespreid;


- de behandelend arts informeert de patiënt over de mening van de onafhankelijk consulent;


- bij regelmatig contact tussen de patiënt en een verplegend team bespreekt de arts het euthanasieverzoek met dit team;


- als de patiënt dit wenst, bespreekt de arts diens euthanasieverzoek met de naasten;


- de arts verzekert zich ervan dat de patiënt de gelegenheid heeft gehad over zijn verzoek te spreken met de personen die hij wenste te ontmoeten.

Het in de wet opnemen en specificeren van deze kwesties heeft als voordeel dat alle relevante aspecten in één regeling zijn te vinden. Het juridische nadeel is echter dat de Belgische arts, wil hij zich op strafuitsluiting kunnen beroepen, aan veel meer voorwaarden moet voldoen dan zijn Nederlandse collega. Alle genoemde aspecten en voorwaarden gelden in Nederland ook, maar in ons land is een onderscheid gemaakt tussen voorwaarden die strafrechtelijk relevant zijn en voorwaarden die alleen tuchtrechtelijk relevant zijn, bijvoorbeeld overleg met naasten en/of verpleging. De Nederlandse wet bevat de strafrechtelijk relevante voorwaarden. Met betrekking tot de kern van de regeling, de inhoudelijke zorgvuldigheidseisen (vrijwillig en weloverwogen verzoek, onaanvaardbaar en uitzichtloos lichamelijk of psychisch lijden, onafhankelijke consultatie vooraf) komen beide wetten overeen. In België moet het verzoek van de patiënt echter altijd (ook) schriftelijk worden gedaan. Een mondeling verzoek alleen volstaat niet.



Nog een verschil is dat de Belgische wet bepaalt dat in het geval van euthanasie met inachtneming van de wet betrokkene voor wat de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst betreft, geacht wordt een natuurlijke dood te zijn gestorven (artikel 15).

Terminale fase


In de Nederlandse rechtspraak is al een aantal jaren geleden duidelijk geworden dat euthanasie en hulp bij zelfdoding ook buiten de terminale of stervensfase geoorloofd kunnen zijn. De Belgische wet sluit daarbij aan, maar maakt wel een procedureel onderscheid tussen de terminale en de niet-terminale fase. Met ‘niet-terminaal’ wordt dan bedoeld dat de patiënt ‘kennelijk niet binnen afzienbare tijd’ zal overlijden. In dat geval gelden twee bijzondere eisen.


De eerste eis is dat de behandelend arts niet één maar twee onafhankelijk consulenten moet raadplegen. De tweede eis is dat er ten minste één maand moet verlopen tussen het schriftelijk verzoek van de patiënt en het toepassen van euthanasie. Nu zal dat laatste in Nederland feitelijk ook vaak het geval zijn, maar door het in de wet opnemen van beide bijzondere eisen maakt de Belgische wet het noodzakelijk dat artsen elke situatie indelen in de categorie ‘terminaal’ of ‘niet-terminaal’.



De onmogelijkheid om dit te doen was in de Nederlandse discussie altijd een van de redenen om het onderscheid als zodanig te verwerpen. De formulering uit de Belgische wet (‘De patiënt zal kennelijk niet binnen afzienbare tijd overlijden’) geeft artsen niet veel houvast. Dit zal naar verwachting in de praktijk problematisch zijn.

Wilsverklaring


Zowel de Nederlandse als de Belgische wet bevat een regeling van de schriftelijke wilsverklaring. Met betrekking tot de rechtskracht van de verklaring komen beide wetten overeen: de arts mag de verklaring volgen, maar is daartoe niet verplicht. Wat de verdere uitwerking betreft is er tussen beide wetten een belangrijk verschil. In de Nederlandse wet vervangt de schriftelijke wilsverklaring het actuele verzoek van de patiënt. De andere criteria voor levensbeëindigend handelen, waaronder uitzichtloos en ondraaglijk lijden, blijven gelden.



De Belgische wet geeft daarentegen in het geval van een inmiddels wilsonbekwame patiënt wiens verzoek om euthanasie is neergelegd in een wilsverklaring, specifieke criteria die anders luiden dan de criteria voor euthanasie op basis van een actueel verzoek. In het geval van een inmiddels wilsonbekwame patiënt die een eerder opgemaakte schriftelijke wilsverklaring heeft, laat de Belgische wet euthanasie toe indien


- de patiënt lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening;


- de patiënt niet meer bij bewustzijn is; en


- deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is.


Dit onderdeel van de Belgische wet haalt de Nederlandse discussie en regelgeving links in. Sommige juristen in België lezen het eerste van de drie cumulatieve criteria zo, dat het hebben van een bepaalde aandoening, bijvoorbeeld een onomkeerbaar coma, voldoende is om tot actieve levensbeëindiging te kunnen overgaan. In Nederland is dat niet onomstreden. Hier bestaat nog steeds de neiging te redeneren vanuit een ander perspectief, namelijk het beëindigen van een medisch zinloos geworden behandeling, bijvoorbeeld het staken van de kunstmatige toediening van voedsel of vocht. Dit is een opmerkelijk onderdeel van de Belgische wet.

Minderjarigen
Met betrekking tot minderjarigen is de Belgische wet iets anders ingericht dan de Nederlandse. De Nederlandse wet is, onder bepaalde voorwaarden, van toepassing met betrekking tot minderjarigen van 12 jaar of ouder. De Belgische wet heeft betrekking op meerderjarigen en op ‘ontvoogde minderjarigen’. Dit zijn minderjarigen die in een juridische procedure door de rechter bevoegd zijn verklaard om zelf rechtshandelingen te verrichten, waaronder het doen van een verzoek om euthanasie. Is de minderjarige ‘ontvoogd’, dan mag hij zelf beslissingen nemen en is er, anders dan de Nederlandse wet bepaalt bij minderjarigen tot 18 jaar, geen rol voor ouders of voogd.

Palliatieve zorg


In Nederland én in België is euthanasie een uiterst middel, alleen toelaatbaar als er geen minder ingrijpende mogelijkheden meer zijn om het lijden van de patiënt weg te nemen of te verminderen. De Nederlandse wet formuleert dat in algemene zin (de overtuiging dat er ‘geen redelijke andere oplossing’ is).



De Belgische wet is ook hier iets uitvoeriger, door onder meer te bepalen dat de arts met de patiënt ‘de eventueel nog resterende therapeutische mogelijkheden, evenals die van palliatieve zorg, [bespreekt]’. De Belgische wet noemt hier expliciet de palliatieve zorg. Hier moet worden vermeld dat ongeveer tegelijkertijd met de Belgische euthanasiewet ook een wet is aangenomen die ertoe strekt het recht op palliatieve zorg in te voeren en de palliatieve zorgverlening te verbeteren.

Toetsingsprocedure


De Nederlandse arts behoort na de euthanasie of hulp bij zelfdoding het modelverslag in te vullen en dat toe te zenden aan de gemeentelijk lijkschouwer. Deze geleidt het verslag door naar een van vijf regionale toetsingscommissies. Hiervan maken deel uit een jurist-voorzitter, een arts en een ethicus.



De Belgische wet kiest voor een landelijke toetsingscommissie. Deze Federale Controle- en Evaluatiecommissie bestaat uit zestien leden. De arts moet de euthanasie bij deze commissie melden in een document dat uit twee delen bestaat. Het eerste deel bevat de persoonsgegevens van de patiënt en de betrokken hulpverleners (handelend arts, consulent, eventuele andere geraadpleegde hulpverleners). Het tweede deel bevat geslacht, geboorteplaats en geboortedatum van de patiënt, alsmede alle gegevens over de uitgevoerde euthanasie. De commissie opent in beginsel alleen het tweede deel en beoordeelt op basis daarvan of de arts zorgvuldig heeft gehandeld. Alleen als de commissie daarover twijfelt, wordt besloten het eerste deel te openen, de identiteit van de handelend arts te onthullen en deze nader te ondervragen. Als de commissie geen aanleiding ziet om het eerste deel van het document te openen, wordt de naam van de handelend arts pas bekend nadat de beslissing (i.c. zorgvuldig handelen) is genomen, en dan mogelijk alleen bij het secretariaat van de commissie. Het eerste deel wordt dan geopend om te weten aan welke arts het commissieoordeel moet worden gezonden. De commissie oordeelt binnen twee maanden. Meent de commissie dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, dan is daarmee de kous af. Alleen als tweederde van de commissie meent dat de arts een of meer wettelijke voorwaarden niet heeft nageleefd, stuurt de commissie de zaak door naar de procureur des konings (het Openbaar Ministerie).



Opvallend in de Belgische regeling zijn de keuze voor een landelijke commissie met een nogal grote omvang, en het voorschrift om de aangemelde zaken in beginsel geanonimiseerd te behandelen. Hiervoor zou, zowel vanwege het beroepsgeheim als in het kader van de vergroting van de meldingsbereidheid, ook in Nederland wat te zeggen zijn.

Weigerende artsen


Bij de parlementaire behandeling van de Nederlandse wet is ervoor gepleit daarin ook het recht van de arts om euthanasie te weigeren op te nemen. De regering wees dit af, omdat de wet daarvoor geen logische plaats zou zijn en het recht om te weigeren algemeen was erkend.



De Belgische wet behandelt de positie van de weigerende arts wel. ‘Geen arts kan gedwongen worden euthanasie toe te passen’, aldus artikel 14. Interessanter is wat de wet vervolgens over de weigerende arts zegt:


- Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon (die kan worden genoemd in een wilsverklaring, JL) tijdig laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. Berust zijn weigering op een medische grond, dan wordt die in het medisch dossier van de patiënt opgetekend.



- De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek, moet op verzoek van de patiënt of zijn vertrouwenspersoon, het medisch dossier van de patiënt meedelen aan de arts die is aangewezen door de patiënt, of de vertrouwenspersoon.

Dit zijn overigens bepalingen die naar mijn mening stroken met de gangbare Nederlandse opvattingen. n

prof. mr. J. Legemaate,
hoogleraar gezondheidsrecht, Erasmus MC Rotterdam, en juridisch adviseur/beleidscoördinator gezondheidsrecht KNMG Utrecht

 Correspondentieadres: j.legemaate@fed.knmg.nl

Dit artikel is gebaseerd op de inleiding die de auteur hield tijdens een symposium dat de Vlaamse Vereniging voor Gezondheidsrecht op 12 oktober 2002 over de Belgische euthanasiewet organiseerde. Tijdens dit symposium ging een aantal Belgische juristen en artsen nader op de wet in. De weergegeven meningen van Belgische juristen zijn gebaseerd op de inleidingen en discussies tijdens deze dag.

Links:

Wetten:

Artikelen over euthanasie verschenen in Medisch Contact:

Het lijden beoordeeld, Een voorstel voor een conceptueel kader, 8 november 2000


Brieven:

Kijk voor links naar interessante websites en een discussieforum in het 'Dossier Euthanasie'

SAMENVATTING


 l In vergelijking met de lange politieke en maatschappelijke voorgeschiedenis van de Nederlandse wet komt de Belgische euthanasiewet enigszins uit de lucht vallen.


 l In vergelijking met Nederland


ontbreekt in België een aantal faciliterende randvoorwaarden (waaronder in jurisprudentie reeds uitgekristalliseerde criteria en steun van artsenorganisaties).


 l Met betrekking tot de inhoud valt in het algemeen een aanzienlijke


gelijkenis op met de Nederlandse


regeling.


 l Op een aantal punten heeft de Belgische wetgever duidelijk eigen keuzen gemaakt.


 l Intrigerend is de Belgische keuze om de toetsingsprocedure in beginsel geanonimiseerd te laten verlopen.


 l Vanwege het beroepsgeheim en in het kader van een grotere meldingsbereidheid zou hier ook in Nederland wat voor te zeggen zijn.

KNMG
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.