Laatste nieuws
cartoons

U snapt de hele grap niet

Plaats een reactie

Tot op de dag van vandaag zijn medici het object van spotzucht in cartoons die variëren van zachtaardig tot zwartgallig. Een tour d’horizon.

Schrijver Kees van Kooten belandde een paar jaar geleden in het ziekenhuis na een hartaanval. Op een dag laat zijn (verzonnen?) kamergenoot meneer Hartman hem bovenstaande cartoon zien.

Van Kooten ziet de grap niet, nou ja hij begrijpt het plaatje wel maar kwalificeert het als ‘de flauwste mop die ik ooit heb gezien! Het is geeneens een mop.’ Maar lees dan wat er op dat bord naast de deur staat, riposteert de kamergenoot. En kijk wat die man onder zijn arm houdt. Van Kooten: ‘Bedoelt u soms dat dat de grap is, dat die man met zijn hart naar de hartspecialist komt, zoals iemand met een gipsen been naar de botspecialist of iemand met een enorme bril naar de oogarts en een man met krankzinnig grote oren naar de hoorspecialist?!’

‘U snapt de hele grap niet!’, roept de kamergenoot hem toe. Die man dat is de hartspecialist zelf, ‘kijk dan naar dat sigarettenpijpje!’ Maar Van Kooten gelooft het niet: ‘Jaja. Een rokende hartspecialist!’

Nee, dit is humor uit het jaar nul, ‘minder dan driemaal niks’.

Ze verwijten elkaar geen gevoel voor humor te hebben. En geen gevoel voor humor hebben is een ernstige zaak, al kan de mens veel hebben:

Van zacht naar zwart

Het verwijt van humorloosheid lijkt Van Kooten des te meer te raken omdat hij zelf een groot cartoonkenner en -liefhebber is met bovendien een brede smaak, die reikt van bijvoorbeeld de soms wat melancholieke, observerende humor van Peter van Straaten (1935-2016), tot de absurditeiten en lichamelijke deformaties kenmerkend voor de tekeningen van de Vlaming Kamagurka (1956).

Peter van Straaten
Peter van Straaten
Kamagurka
Kamagurka

Beide geven de uitersten weer waartussen de meeste cartoons zich tegenwoordig bewegen. Aan de ene kant de mild-satirische humor die alledaagse, herkenbare situaties becommentarieert, aan de andere kant de groteske die grotendeels in tegenspraak is met de wetten van de logica (en vaak ook met die van het fatsoen). Dat continuüm van zachte naar harde, soms zelfs zwartgallige humor was er van meet af aan, dus al sinds de zeventiende eeuw en achttiende eeuw toen de eerste cartoons het licht zagen.

Dokters werden gezien als types die je belachelijk mocht maken

Al heel snel ook was de gezondheidszorg en waren vooral de (heren) medici het mikpunt van satire, spot en lachlust. Dokters werden gezien als types die je belachelijk mocht maken, omdat ze – net als autoriteiten van ander slag zoals de rechterlijke macht en de clerus – niet te vertrouwen waren en niet zelden tot het gilde der charlatans gerekend konden worden.

In ieder geval moet de Britse kunstenaar William Hogarth (1697-1764) – sowieso gewapend met een scherp satirisch oog voor wat er mis was in de Engelse samenleving van die dagen – er zo over hebben gedacht. Hij zette medici vaak weg als kwakzalvers en niksnutten, maar toonde zich ook een kind van zijn tijd door ziekteverschijnselen soms te duiden als een straf voor zonden begaan in het verleden of als een karakterfout. Hogarth is te beschouwen als een van de oervaders van de medische cartoon.

Hierboven tekent hij anno 1736 de tronies van een handvol geneesheren en één dame: Madame Mapp – bovenste rij in het midden, de vroegste satirische weergave van een vrouwelijke arts – en kwalificeert ze als een gezelschap ‘doodgravers’.

Zoals een kenner schreef: het populaire beeld van de medicus was lange tijd dat van een ijdele, hebzuchtige, arrogante, ambitieuze, vaak wellustige en onkundige man, die weinig of niets gaf om het lot van zijn patiënten. Van die opsomming komen een paar ‘eigenschappen’ door de jaren heen steeds terug, uiteraard in varianten. We noemen er drie: seks, geldzucht en ruziënde artsen die de patiënt – soms letterlijk – niet zien staan.

Seks

Wellust, of misschien beter nog seks, is een thema dat de laatste jaren – ongetwijfeld ook onder invloed van #MeToo – enigszins op de terugtocht lijkt in de ‘gewone’ cartoon (er is ongetwijfeld ook veel getekende pornografie, die al dan niet vrolijk bedoeld is, maar daar gaat het hier niet over).

Lange tijd gold de spreekkamer van de dokter als een plaats waar de dokter zijn wellust kon botvieren. Ontuchtige handelingen die in het geniep werden gepleegd, dat spreekt vanzelf. Een vroeg voorbeeld is afkomstig van de Britse cartoonist Thomas Rowlandson (1756-1827) die een hele reeks medische karikaturen maakte tussen 1810 en 1813. Net als voor hem Hogarth schilderde ook hij artsen af als kwakzalvers, dronkaards, bodysnatchers en geldbeluste lieden. Op deze ets uit 1810 zien we hoe een dokter de pols voelt van een oude vrouw en zich tegelijk, letterlijk achter haar rug om, handtastelijkheden veroorlooft met een jongedame – het soort pikanterie waarop in de loop der tijd vaak is gevarieerd.

De spreekkamer gold als een plaats waar de dokter zijn wellust kon botvieren

Bijvoorbeeld door de zaak helemaal om te draaien, ruim een eeuw na Rowlandson het ‘specialisme’ van de Franse cartoonist Bernard Aldebert (1909-1974) – getuige bijvoorbeeld deze cover van het Franse blad Le Rire: patiënt verleidt de dokter.

Aldebert was een merkwaardig man: hij werd in de Tweede Wereldoorlog vanwege een mogelijke spotprent van Hitler gedeporteerd, verbleef in verschillende concentratiekampen, maar overleefde. Het wonderlijke is dat hij na de oorlog ‘gewoon’ weer doorging met zijn wulpse tekeningen. Pas in 1964 maakte Aldebert voor een postzegel één tekening die herinnerde aan zijn kampverleden.

Geld

Nog een evergreen in de geschiedenis van de cartoon, en wel tot op de dag van vandaag, is geldzucht. Hierboven een vroeg voorbeeld door de Fransman Honoré Victorien Daumier (1808-1879): terwijl de dokter de pols van zijn patiënt voelt, maakt hij vast de rekening op.

Geldzucht is een evergreen in de geschiedenis van de cartoon

Daumier is, aldus cartoonkenner Kees van Kooten, ‘de held en beschermheilige van alle cartoonisten’. Hij geldt als een zeer vaardig tekenaar die vrijheid en recht hoog in het vaandel had staan en in die in zijn zedenschetsen op een vaak dodelijk ironische manier de spot dreef met de gegoede burgerij, notabelen, autoriteiten en hoogwaardigheidsbekleders en de waarden van de kapitalistische economie. Daarbij moesten artsen, apothekers en patiënten het gelijkelijk ontgelden. Zoals het in de inleiding van een compilatie van zijn litho’s heet: ‘De sluwheid van de artsen en de goedgelovigheid van hun patiënten spruiten uit dezelfde begripsverwarring voort.’

Hieronder een variant op het thema ‘geld’: een typische cartoon zoals er velen zijn verschenen in het Amerikaanse cartoonwalhalla The New Yorker – de tekenaar heet Mick Stevens:

Mick Stevens/New Yorker
Mick Stevens/New Yorker

Roz Chast (1954), een van de weinige vrouwelijke cartoonisten en ook een ‘New Yorker’, maar met een afwijkende tekenstijl, want schetsmatig en bijna onbeholpen, ziet het zo: ‘het cafetariamodel’.

Roz Chast/New Yorker
Roz Chast/New Yorker

Patiënt vergeten

Een derde, telkens terugkerend thema is ruziënde artsen. Ze zijn het niet eens over de juiste diagnose en vergeten ondertussen de patiënt terwijl ze staan te delibereren, of ze beschouwen de patiënt louter als een interessant object. Een fraai voorbeeld is deze vroege plaat van de Schot Isaac Cruikshank (1764-1811) uit 1794:

Ruziënde artsen beschouwen de patiënt louter als een interessant object

Uit de klassieke, volkomen tekstloze cartoonbundel Zwarte humor en mannen in wit (1972) van de Franse tekenaar Claude Serre (1938-1998) komt onderstaande prent, waarop de patiënt door een team van dokters wordt geobjectiveerd als betrof het een soort vivisectie.

Claude Serre
Claude Serre

Serre werd beroemd om zijn bittere, soms pikzwarte spot. Hij maakte technisch perfecte pentekeningen, en zet daarin bewust de traditie voort van de fameuze Engelse cartoonisten uit de achttiende en negentiende eeuw zoals Hogarth en Cruikshank, door wie hij ook is beïnvloed. Maar zijn werk is toch vooral een genre op zichzelf, in de wijze waarop hij zowel oog heeft voor het drama, als voor de humor: een apotheek houdt opruimingsuitverkoop, een blindegeleidehond past brillen bij een oogarts. Serre ontlokt een pijnlijke lach. ‘Terror is to humor what coolness is to the neurosurgeon’, heeft iemand eens gezegd. Hoe angstaanjagender een medisch onderwerp, hoe lachwekkender. Niemand heeft dat beter begrepen dan Serre, getuige deze tekening:

Claude Serre
Claude Serre

De andere kant is dan weer dat de patiënt overal bij betrokken wordt: shared decision making. Kees van Kooten zette deze tekening van Alexander S. Graham (1913-1991) op de cover van zijn prachtige boek Leve het welwezen:

Hij schrijft erover: ‘Wie moet lachen om Grahams cartoon (…) erkent dat de getekende situatie door menig ziekenhuis gewenst wordt, maar dat deze opblotemaargelijkevoetendroom nu eenmaal niet valt te verwezenlijken.’

Het is de vraag of dat een adequate interpretatie is: je kunt ook volhouden dat de heren medici zo verdiept zijn in hun patiëntbespreking dat ze niet eens in de gaten hebben dat de patiënt zich bij hen heeft gevoegd.

Zou Van Kooten de grap niet hebben gesnapt? 

download dit artikel in pdf

lees ook

geschiedenis humor
  • Henk Maassen

    Henk Maassen is journalist bij Medisch Contact, met speciale belangstelling voor psychiatrie en neurowetenschappen, sociale geneeskunde en economie van de gezondheidszorg.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.