Laatste nieuws
I.L.E. Lutke Schipholt
7 minuten leestijd

Tewerkgesteld in Duitsland

Plaats een reactie

‘Ik zocht alles op in boeken uit de bibliotheek’

Geneeskundestudent J. Prick werd in de oorlog tewerkgesteld in een psychiatrische kliniek in Duitsland. Een bombardement op het ziekenhuiscomplex vlak voor de bevrijding maakt diepe indruk op de jonge arts.

In het doorgangskamp in Ommen zitten een paar jaar na het begin van de oorlog drie geneeskundestudenten. Het is voor hen het begin van een ongewenste reis. Om hun ouders niet in gevaar te brengen, hebben ze besloten gehoor te geven aan de oproep om in Duitsland te gaan werken.
‘Mijn moeder hielp joden en ik wilde ons gezin niet verdacht maken’, zegt één van hen, de toenmalig student geneeskunde J. Prick (1919). ‘We spraken af dat we probeerden om, eenmaal in Duitsland, bij elkaar te blijven. Dat is niet gelukt. Uiteindelijk is een van ons elders terechtgekomen.’ 

Prick en een vriend komen via omwegen terecht in het plaatsje Hildburghausen, een slordige 50 kilometer ten zuiden van Erfurt. De jonge student wordt tewerkgesteld in een psychiatrische kliniek, zijn vriend komt terecht in een regioziekenhuis. Net als een stel Franse lotgenoten doet Prick aanvankelijk verpleegkundig werk. Ze hebben allen een kamer op de zolder van het ziekenhuis.

Vermoedelijk omdat hij zijn talen goed spreekt, wordt Prick bevorderd tot assistent en verhuist hij naar het huis van de hoofdverpleger aan de overkant van het ziekenhuis. Ook krijgt hij een bediende toegewezen die voor de maaltijden zorgt. ‘Ik kreeg een hompje brood voor de hele week. Dat was gelijk aan een sneetje per dag. Daarnaast was er een hoofdmaaltijd en dessert.’

Prick moet het in die dagen stellen zonder supervisie. ‘Ik zocht veel op in boeken uit de bibliotheek van het ziekenhuis. En ik liet patiënten altijd terugkomen om te kijken of ik het goed had gedaan.’ 

Privileges
Prick werkt samen met twee Duitse vrouwelijke artsen wier echtgenoten arts zijn aan het front. Ook zij zijn in het kliniek tewerkgesteld. ‘Ik had niet zo veel aan deze vrouwen. Eentje had geen verstand van psychiatrie en neurologie. De ander wel, maar die was druk met haar gezin. Ze waren niet erg betrokken. Ook moffen werkten hier verplicht.’ Prick is een aimabele man die zijn woorden welbewust kiest. Als hij praat over de Duitse overheerser dan heeft hij het stelselmatig over ‘moffen’. Maar zodra hij doelt op de oosterburen voor en na de oorlog, spreekt hij over Duitsers.

Bij zijn privileges van assistent horen ook de diensten van een secretaresse. Zij geeft hem een radiootje zodat hij op de hoogte kan blijven van de situatie in Europa. Maar – helaas voor Prick – wordt de uitzending van Radio Oranje, dat uitzond vanuit Engeland, gestoord. Prick verhelpt de storing. ‘Net als eerder in Nederland maakte ik een moffenzeef. Ik timmerde een enorm houten kruis en deed er antennedraad omheen. Eén uiteinde ging in de radio en de andere helft in de antenne. Zo kon ik ongestoord naar de geallieerde zender luisteren.’

De berichten die hij opvangt, speelt hij door aan de Franse verpleegkundigen. ‘Ik had goed contact met hen. Zij vertelden mij dat er verderop Franse krijgsgevangenen woonden. Deze militairen mochten op het terrein rondlopen, maar zij mochten met niemand praten. Vluchten was geen optie; ze zouden niet ver komen. Ik heb wel eens contact met ze gehad, sub rosa. Ik schreef de radioberichten op een papiertje dat ik op een boom prikte. Zodra zij de boodschap hadden gelezen, aten zij het papier op.’

Groeve
Prick doet meer clandestiene acties. Samen met zijn vriend zorgt hij bijvoorbeeld voor de vrijlating van een – eveneens tewerkgestelde – Nederlander. De man is veroordeeld tot werk in een steengroeve nadat hij anti-Duitse informatie in een brief aan vrienden heeft geschreven. Maar het werk in de steengroeve is zwaar en put de man volledig uit.

‘Toen wij hoorden hoe slecht de man eraan toe was, hebben we aan de huisarts in het dorp gevraagd of hij kon helpen. Die tekende een verklaring dat de man niet meer kon werken. Vervolgens hebben wij hem ondergebracht bij een Duitse vrouw wier man vanwege communistische denkbeelden was vermoord.’

Prick en zijn vriend zorgen de rest van de oorlog voor zijn eten dat zij pikken uit de keuken, de moestuin of van patiënten.

De dagelijkse gang van zaken in de kliniek komt overeen met die in Nederlandse psychiatrische ziekenhuizen. ‘Ik behandelde patiënten, stelde diagnoses en schreef ontslagbrieven. Als er een patiënt overleed, deed ik de sectie. Ik werd daarbij geassisteerd door de hoofdverpleger. We ontleedden de overledene en stopten de hersenen in een pot formaline. Het verslag dicteerde ik aan de secretaresse.’
Ook de behandeling van patiënten is vergelijkbaar met die in Nederland. Er is arbeidstherapie en patiënten krijgen medicatie als sulfurpreparaten, morfine of slaapmedicamenten. Er zijn niet veel medicijnen, maar de dokters kunnen zich ermee redden.

 ‘Een van de patiënten, een psychopaat, hield van stelen. Hij gapte voor ons materiaal, eten en bonnen. Dat namen wij allemaal aan. Hij probeerde ons te paaien om uit de kliniek te komen, maar dat lukte hem niet.’

Soms neemt Prick medicijnen mee uit de apotheek voor Russische gevangen in een kamp in de buurt. Hij bekommert zich om deze gevangenen omdat zij zijn verstoken van medische zorg. De ontvreemding van medicijnen valt niet op; het ontbreekt aan een degelijke controle. 

Ondervoed
Op een dag komt een groep zwaar oligofrene patiënten aan bij de kliniek. Zij zijn ernstig ondervoed en vervuild en zijn met hun begeleiders op de vlucht voor oprukkende troepen geallieerden.

‘Niemand wist wat we met hen aan moesten. Op een dag zijn ze op transport gesteld. Dat hoorden wij van de begeleidende verpleegkundigen. Zij hadden orders gekregen hierover te zwijgen. Ik was woedend. Ze zijn in een concentratiekamp vernietigd. Ik was heel boos op de directeur van de kliniek. Hij had ze moeten tegenhouden.’

Vlak voor de bevrijding maakt een bombardement diepe indruk op Prick. Hijzelf ligt ziek op bed als Engelse bommenwerpers een tapijt van bommen laat vallen op het ziekenhuiscomplex. Eén bom valt bovenop het huis naast dat van Prick. Gewapend met een morfinespuit gaat hij buiten kijken. ‘Een postbode lag op de grond met gebroken benen te kermen. Terwijl ik hem morfine wilde toedienen, viel er een muur op hem. Ik kon zelf net wegduiken. De man was op slag dood.’ Op de telefoonmast vlakbij het lijkenhuis vindt Prick een lichaam van een lijk dat hij de vorige dag heeft ontleed. ‘Het lag er helemaal bloot en naakt. Het was walgelijk.’ 

Vrij snel daarna komen de bevrijders en Prick vertelt de commandant wie zich heeft mis­dragen. ‘Ik vertelde de commandant onder meer over de oligofrene patiënten die op transport waren gesteld. Daarop is de directeur opgepakt en verhoord. Ik weet niet wat er met hem is gebeurd.’

Met een opgelapte auto rijden Prick en zijn vriend begin mei 1945 terug naar Nederland. In Winterswijk moeten ze de auto afstaan aan de Binnenlandse Strijdkrachten. Nederland is gedeeltelijk bevrijd. Al liftend en lopend komen ze aan in Amsterdam en enkele dagen later is Prick weer thuis bij zijn ouders in Den Haag. In 1947 haalt hij zijn artsexamen. Drie jaar later is hij specialist in de neurologie/psychiatrie.
De oorlog heeft een diepe indruk gemaakt op Prick.

‘Ik heb mijn emoties gerationaliseerd. Dat was de enige manier om te overleven. Maar dat heeft ook nadelen – en ik bleef het ook doen. Het is iets dat mijn kinderen me later niet in dank hebben afgenomen.’ 


Ingrid Lutke Schipholt


Dokteren bij de vijand 





Het merendeel van de Nederlandse artsen en geneeskundestudenten bleef gedurende de oorlog in Nederland. Maar er gingen er ook naar Duitsland – de meesten niet vrijwillig. Studenten moesten een loyaliteitsverklaring tekenen. Zij die dit weigerden – naar schatting tweederde van de studenten – liepen de kans tewerkgesteld te worden in Duitsland. Sommige studenten doken onder, de rest meldde zich voor transport. Zij wilden hun familie niet in gevaar brengen. Of hun ouders wilden dat. Daarover schrijft Margriet van den Toorn. Haar vader, huisarts Piet van den Toorn, moest van zijn ouders naar Duitsland uit angst dat hij anders het familiebedrijf in gevaar zou brengen.Uiteindelijk zijn er naar schatting circa 340 geneeskundestudenten uit Nederland naar het Duitsland vertrokken. Daar namen zij de plaats in van Duitse mannen die naar het front waren gestuurd. Het kwam geregeld voor dat geneeskunde­studenten als arts aan de slag gingen. 

beeld; De Beeldredaktie, Erik van 't Hullenaar
Margriet van den Toorn, Het verhaal van mijn moeder Sebelia, Uitgeverij Aspekt, 18,95 euro, 139 blz.
PDF van dit artikel
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.