Pre-eclampsie bij eerste en volgende zwangerschap

De hogere incidentie van pre-eclampsie bij eerste zwangerschappen kan niet worden verklaard doordat vrouwen die de ziekte hebben doorgemaakt minder vaak een tweede of derde kind krijgen. Dat is een van de conclusies die Amerikaanse en Zweedse epidemiologen trekken uit een prospectieve cohortstudie. De resultaten staan in een online artikel van BMJ.

De auteurs gebruiken het Zweedse medische geboorteregister, waarin meer dan 98 procent van alle geboortes in Zweden zijn opgenomen. Daarin staat alle informatie over moeder en kind, die vanaf het eerste consult (rond acht tot twaalf weken zwangerschap) tot en met de geboorte wordt vastgelegd.

De onderzoekers keken naar bijna anderhalf miljoen zwangerschappen van vrouwen die hun eerste kind kregen op of na 1 januari 1987. Bij 4,1 procent van de eerste zwangerschappen kwam pre-eclampsie voor en bij 1,7 procent van de latere zwangerschappen. Vrouwen die de eerste keer ziek werden, kregen iets minder vaak een volgend kind dan vrouwen die gezond bleven (62 versus 66%). Maar als hiervoor wordt gecorrigeerd, blijft het geschatte percentage pre-eclampsie bij latere zwangerschappen vrijwel gelijk (rond de 1,7%).

Vrouwen die al eens zwangerschapsvergiftiging hebben gehad, lopen een groot risico om de ziekte opnieuw te krijgen: 14,7 procent bij de tweede zwangerschap en zelfs 31,9 procent bij de derde als ze al twee keer eerder de klos waren. Bij ernstige pre-eclampsie nemen de percentages nog meer toe. Bij een probleemloze eerste zwangerschap is het risico de tweede keer nog maar 1,1 procent. Hoe sneller het tweede kind volgt, hoe lager het risico. SB

BMJ, online publicatie 23 juni 2009