Laatste nieuws
Ben Crul
8 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Operateur niet vervangen zonder toestemming van de patiënt

Plaats een reactie

Als u als chirurg met een patiënt afspreekt dat u hem opereert, kunt u zich vervolgens niet zomaar door een collega laten vervangen zonder dat expliciet met de patiënt te bespreken. Dat uw vervanger zich vlak voor een niet-spoedeisende operatie netjes aan de patiënt voorstelt als de operateur, doet daar niets aan af.

Het regionale tuchtcollege nam de overdracht van het lancet voor de varicesoperatie in onderstaande zaak niet zo zwaar op. Het hoogste tuchtcollege oordeelde echter veel strenger: de patiënt moet gewezen worden op de mogelijkheid – indien aan de orde – dat iemand anders hem behandelt en moet daarvoor ook toestemming geven. Dat kan niet onder narcose of premedicatie.

Een verzuim dat ons inziens veelvuldig plaatsvindt. Het gaat volgens het CTG om het juiste inzicht in de fundamentele aspecten van de relatie patiënt-hulpverlener. Een stevige uitspraak met – niet alleen logistiek – wellicht soms verstrekkende gevolgen, maar wel passend in het huidige tijdsbeeld.

B.V.M. Crul, arts
mr. W.P. Rijksen

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 13 april 2010 - (ingekort door redactie MC)

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/018 van A, wonende te B, appellant, klager in eerste aanleg, tegen C, chirurg, wonende te D, verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. D. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden.

1. Verloop van de procedure
A, hierna klager, heeft op 23 november 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C, hierna verweerder, een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2008, onder nummer G2007/76 heeft dat college de klacht afgewezen.

(…)

2. Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft
aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

‘(…)

5.6 Het college kan tot hier toe geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder vaststellen. Evenmin valt dan ook vast te stellen dat verweerder op enig punt zijn verantwoordelijkheid zou ontlopen.

5.7 Al met al heeft het college geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder kunnen constateren, zodat de klacht dient te worden afgewezen.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1 Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden.

3.2 Klager is op 13 april 2005 onderzocht door verweerder, die op grond van zijn diagnostische bevindingen de indicatie heeft gesteld voor een vaatoperatie. Op 2 mei 2005 heeft
klager een zodanige operatie ondergaan. De ingreep is uitgevoerd door de aios heelkunde E. Vaststaat dat het in deze niet ging om een spoedoperatie. Verweerder heeft met betrekking tot de operatie aanwijzingen gegeven die zijn neergelegd in het door hem ondertekende (voor intern gebruik
bestemde) formulier ‘Aanvraag daghospitaal’, te weten: ‘10 cm strip li VSP + korte strip VSM re; geen convoluten’.

Op genoemd formulier staat voorts verweerder vermeld als specialist, zijn onder de rubriek ‘Operatie’ de vakjes ‘chirurg, indiff. chirurg, assistent’ omcirkeld, en is aangetekend ‘G ass’. Het was aan een van de chirurgen die als opleider fungeerde om te bepalen welke aios de operatie zou uitvoeren. Bij schrijven van 20 april 2005 is klager vanwege het Zorg- en Behandelcentrum K te G medegedeeld dat hij in verband met een behandeling op de afdeling daghospitaal van dit centrum werd verwacht op 2 mei 2005. In deze brief is verweerder vermeld als behandelend specialist.

4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat op de eerste plaats in op het klachtonderdeel dat – samengevat weergegeven – inhoudt dat verweerder het aan klager heeft doen voorkomen dat hij klager zou opereren en dat hij zonder toestemming van klager de operatie door een andere arts heeft laten uitvoeren, alsmede op de grieven die klager heeft aangevoerd tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel door het regionaal tuchtcollege.

4.2 Vaststaat dat de behandeling van klager in het I is ingezet door verweerder. Deze heeft klager onderzocht, een diagnose gesteld en de indicatie voor een operatie gegeven. Dat betekent dat tussen klager en verweerder een relatie tot stand is gekomen van patiënt-medisch hulpverlener. Die relatie vindt zijn grondslag in een door klager en verweerder aangegane behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW. Artikel 7:450 lid 1 BW bepaalt: ‘Voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst is de toestemming van de patiënt vereist’. Ingevolge artikel 7:450 lid 1 BW
mogen handelingen in het kader van deze overeenkomst dus alleen worden verricht met toestemming van klager.

4.3 Uit het door klager gestelde blijkt dat hij ermee had ingestemd dat de door verweerder geïndiceerde operatie door hem, verweerder, zou worden uitgevoerd. Daaruit kan niet worden afgeleid dat hij er ook mee had ingestemd dat een andere arts dan verweerder de operatie zou verrichten. Derhalve dient thans de vraag te worden beantwoord of verweerder uit het door partijen in het kader van de behandelingsovereenkomst verklaarde heeft kunnen en mogen begrijpen dat klager toestemming gaf voor het laten uitvoeren van de operatie door een ander dan verweerder.

4.4 Aangaande het verschaffen van informatie aan klager over de mogelijkheid dat klager door een ander dan verweerder zou worden geopereerd, heeft verweerder zowel ten overstaan van het regionaal tuchtcollege als van het Centraal Tuchtcollege te kennen gegeven dat zulks waarschijnlijk gebeurd is, daar het zijn vaste gewoonte is dit mede te delen, maar dat hij daarvan niet zeker is. Evenmin is verweerder er zeker van dat het secretariaat van het ziekenhuis klager een patiëntenfolder heeft uitgereikt waarin evengenoemde mogelijkheid staat vermeld.

4.5 Op grond van hetgeen partijen hebben verklaard, is dus niet aannemelijk geworden dat verweerder klager de uitdrukkelijke toestemming heeft gevraagd en van hem heeft verkregen voor het laten verrichten van meerbedoelde operatie door een andere (vooraf niet met name genoemde) arts.

4.6 De omstandigheid dat niet vaststaat dat aan klager een patiëntenfolder als hiervoor vermeld is uitgereikt, brengt reeds mee dat geoordeeld moet worden dat klager ook niet via deze folder ervan in kennis is gesteld dat hij door een ander dan verweerder geopereerd zou kunnen worden, daargelaten nog tot welke gevolgtrekkingen in dit geval het ter hand stellen van die folder zou hebben geleid.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder de op hem rustende verplichting inzake het verkrijgen van toestemming in meerbedoelde betekenis heeft verzaakt. Dit verzuim is niet hersteld door het optreden van E voornoemd, de arts die de operatie heeft uitgevoerd.
Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft deze arts verklaard dat hij zich aan klager heeft voorgesteld als de arts die de operatie zou uitvoeren. Bij die gelegenheid is klager niet om toestemming gevraagd voor het verrichten van de operatie door deze arts. Gesteld noch gebleken is dat klager aan deze arts toestemming heeft verleend tot het verrichten van de litigieuze operatie. Die toestemming kan niet worden afgeleid uit het feit dat klager, toen hij vlak voor de operatie, die ruim van tevoren was gepland en geen spoedoperatie was, ervan op de hoogte werd gesteld dat verweerder de operatie niet zou uitvoeren, daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.

4.8 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat vorenomschreven verzuim verweerder tuchtrechtelijk is aan te rekenen. In dit verband moet in aanmerking worden genomen dat voor het besef dat het onjuist is aldus met een patiënt om te gaan, het niet alleen gaat om kennis van voorschriften van burgerlijk recht, maar ook om het juiste inzicht in de fundamentele aspecten van de relatie patiënt-hulpverlener. Gelet op de gangbare opvattingen hieromtrent in de beroepsgroep, mag van een hulpverlener als verweerder worden geëist dat hij beschikt over een dergelijk inzicht.

4.9 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de hiervoor in onderdeel 4.1 bedoelde grieven doel treffen en dat het daar omschreven klachtonderdeel alsnog gegrond dient te worden verklaard. Dit betekent dat de beslissing in eerste aanleg voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel, niet in stand kan blijven.

4.10 Het Centraal Tuchtcollege gaat vervolgens in op het klachtonderdeel dat verweerder met zijn doorverwijzing heeft veroorzaakt dat de door hem geïndiceerde ingreep is verricht door een aios. Klager acht dit onjuist, omdat naar zijn mening deze ingreep dermate complex was dat deze door een (meer) ervaren behandelaar op het gebied van de vaatchirurgie had moeten worden verricht. Klager is van mening dat de aios die de operatie heeft verricht, daarvoor onvoldoende gekwalificeerd was en dat zulks tot gevolg heeft gehad dat de operatie onjuist is uitgevoerd.

4.11 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hieromtrent dat uit de gedingstukken blijkt dat klager bij verweerder bekend was in verband met insufficiëntie van de vena saphena magna rechts en insufficiëntie van de vena saphena parva links. Met betrekking tot de bij klager uit te voeren operatie heeft verweerder op eerdervermeld formulier ‘Aanvraag daghospitaal’ vermeld ‘10 cm strip li VSP + korte strip VSM re; geen convoluten’.

4.12 Het Centraal Tuchtcollege is, gezien de beschikbare medische gegevens, van oordeel dat verweerder in geneeskundig opzicht niet onjuist heeft gehandeld door, onder vermelding van deze aanwijzing, aan te geven dat de operatie door een aios zou kunnen worden uitgevoerd. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de beslissing omtrent de inschakeling van een aios in handen was van een chirurg die als opleider fungeerde.

4.13 Uit het voorafgaande volgt dat

de grieven die zijn gericht tegen de ongegrondverklaring van evengenoemd klachtonderdeel, geen doel treffen.

4.14 Het vorenstaande brengt tevens mee dat ook de grieven die zijn ingebracht tegen de thans bestreden beslissing en betrekking hebben op de uitvoering van de meergenoemde operatie, alsmede op het, naar de mening van klager, ontbreken van een toereikende supervisie op deze verrichting, evenmin kunnen slagen.

4.15-16 (…)

4.17 Het Centraal Tuchtcollege acht, wat betreft het verbinden van consequenties aan hetgeen hiervoor onder 4.8 en 4.9 is geoordeeld omtrent het handelen van verweerder, het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel aan verweerder geboden. Alle ter zake dienende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is een waarschuwing passend.

4.18 Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

- vernietigt de beslissing in eerste aanleg, voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het in onderdeel 4.1 omschreven klachtonderdeel;

- verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond;

- legt verweerder de maatregel op van een waarschuwing;

- bevestigt de beslissing in eerste aanleg voor het overige.

Bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan-geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. H.C. Cusell en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen, dr. J.A. Zonnevylle en J.S. Pöll, leden-beroepsgenoten, en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2010, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

<Integrale tekst van dit artikel</strong>

  • Meer tuchtzaken

<strong>PDF van dit artikel</strong>
aios
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.