Laatste nieuws
arts en recht

MC 40 - Verwarrende rolverwisseling

Plaats een reactie

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 29 februari 2000

Beslissing in de zaak van A, anesthesioloog, wonende te B, gem. C, appellant, raadsman mr. D, advocaat te E, tegen F, wonende te G, verweerster in hoger beroep.

1. Verloop van de procedure


Verweerster in hoger beroep - hierna te noemen: klaagster - heeft bij het Tuchtcollege in eerste aanleg te Eindhoven tegen appellant - hierna te noemen: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 juli 1998, nr 97100, heeft dat college de klacht gegrond bevonden en aan de arts de maatregel van berisping opgelegd.


De arts is tijdig bij beroepschrift van die beslissing in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.


De zaak is in hoger beroep behandeld ter terechtzitting van het Centraal College op 14 december 1999, waar zijn verschenen: de arts, vergezeld van zijn raadsman, en klaagster.

2. Standpunten van partijen
In de (niet betwiste) samenvatting van het College in eerste aanleg houdt de klacht in dat de arts zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

Het verweer van de arts is door het College in eerste aanleg als volgt samengevat.
Ter verdediging heeft verweerder aangevoerd dat klaagsters echtgenoot zijn mededeling over de door hem gepleegde incest niet heeft gedaan aan verweerder als arts en ook niet in het kader van een behandelrelatie tussen klaagster en verweerder, maar als particulier persoon, zodat, aldus verweerder, die mededeling niet werd bestreken door zijn geheimhoudingsplicht. Verweerder heeft daarbij nog aangevoerd dat ten tijde van het doen van deze mededeling klaagster niet meer bij hem in behandeling was, maar bij een andere anesthesioloog. Daarbij heeft verweerder ook nog opgemerkt dat hij toen hij de betreffende mededeling doorgaf aan zijn partner niet handelde als arts maar als vader van zijn kind met het oogmerk zijn dochtertje te beschermen.

3. Beslissing in eerste aanleg


Het College in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.


Bij de beoordeling van de wijze waarop verweerder zijn positie jegens klaagster heeft bepaald, valt op dat hij zich daarbij niet heeft weten te onttrekken aan een zekere ambivalentie: enerzijds stonden zij tegenover elkaar als kinderoppas en de vader van het kind waarvoor zij zorgde en anderzijds was verweerder gedurende lange tijd de arts die haar behandelde voor haar chronische pijn.


Klaagster was niet door haar huisarts naar verweerder verwezen, maar verweerder heeft zichzelf, toen bleek dat er bij klaagster sprake was van chronische pijn, als een mogelijke behandelaar bij haar in beeld gebracht. Reeds in deze beginfase heeft verweerder onvoldoende zorg gedragen voor een duidelijke scheiding tussen enerzijds de behandelrelatie en anderzijds de relatie oppas/vader van het te verzorgen kind. Dit blijkt ondermeer uit de wijze waarop verweerder het eerste onderzoek verrichtte: bij hem thuis, in aanwezigheid van zijn partner en van klaagsters echtgenoot en zonder dat er een status werd opgemaakt.


Deze onjuiste werkwijze bracht het gevaar met zich dat voor klaagster en haar echtgenoot niet duidelijk werd wanneer zij stonden tegenover verweerder als arts en wanneer er sprake was van de verhouding met de werkgever en de vader van het kind waarvoor klaagster zorgde. Weliswaar is klaagster later ingevolge verwijzing door verweerder onder behandeling gekomen van een andere anesthesioloog, maar ook toen is verweerder op de achtergrond toch een rol als arts blijven vervullen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in die periode herhaaldelijk aan klaagster en haar echtgenoot heeft gezegd dat het van het grootste belang was dat klaagster in het kader van de cursus ‘De pijn de baas’ haar problemen niet zou opkroppen, maar deze naar buiten zou brengen.


Klaagsters echtgenoot, die wist dat klaagster het niet kon opbrengen over het incestverhaal te spreken, heeft gemeend haar een dienst te bewijzen door dit te melden aan verweerder. Hij deed dit in de verwachting dat verweerder het weer zou doorgeven aan de anesthesioloog die de cursus begeleidde. Verweerder heeft deze mededeling en al hetgeen klaagsters echtgenoot daarbij met betrekking tot de feitelijke omstandigheden van deze aangelegenheid nog meer vertelde, aangehoord; verweerder heeft ook aangehoord het verzoek van klaagsters echtgenoot over deze kwestie niet te spreken met zijn partner. Zeker op dat ogenblik moet aan verweerder duidelijk zijn geworden dat klaagsters echtgenoot zijn verhaal niet deed aan verweerder als de vader van het meisje waarvoor klaagster zorgde, maar aan verweerder als arts. Inderdaad was er, zoals verweerder heeft opgemerkt, toen geen behandelrelatie meer tussen hem en klaagster, maar op bepaalde ogenblikken, namelijk wanneer hij klaagster adviseerde de grootst mogelijke openheid te betrachten bij het volgen van de cursus, nam verweerder weer de rol van arts op zich. De mededeling van klaagsters echtgenoot was een uitvoering van dit advies en lag in het verlengde daarvan en werd dan ook bestreken door verweerders geheimhoudings- plicht.


Verweerder kan zich niet beroepen op de plicht die hij als vader had om het eventueel voor zijn dochtertje dreigende gevaar te bespreken met zijn partner en dus op een conflict van plichten als grond voor de schending van de plicht tot geheimhouding, want er kon nauwelijks worden gesproken van een dreiging en er bestonden middelen om deze dreiging (zo deze bestond) af te wenden. Dit verweer is zeker niet valide ten aanzien van de door verweerder gedane mededeling aan de politie.


Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er bij het doen van die mededeling enige aanwijzing bestond dat klaagsters echtgenoot zich jegens zijn dochtertje had misdragen. Hij heeft hem en klaagster door die mededeling ernstig beschadigd.

Uit het vorenstaande volgt de gegrondheid van de klacht. Door zijn geheimhoudingsplicht tot tweemaal toe te schenden, heeft verweerder het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnd en wel in zodanige mate dat niet kan worden volstaan met de lichtste tuchtrechtelijke maatregel, doch dat een berisping moet worden opgelegd.

4. Beroepschrift en verweerschrift in hoger beroep
In zijn beroepschrift voert de arts bezwaren aan zowel tegen de door het College in eerste aanleg vastgestelde feiten als tegen de overwegingen en de beslissing van dat college.

Blijkens haar verweerschrift in hoger beroep stelt klaagster zich op het standpunt dat de beslissing moet worden bevestigd.

5.Beoordeling van de zaak in hoger beroep


5.1.  Bij de beoordeling van de zaak in hoger beroep gaat het College uit van de volgende vaststaande feiten, die voor een deel zijn ontleend aan het medisch dossier betreffende klaagster:


Klaagster was sedert einde 1994 de vaste oppas van het dochtertje van de arts en diens partner, mw. H. De arts was toen als anesthesioloog werkzaam in het Ziekenhuis I te J.


Klaagster leed in die tijd aan ernstige chronische pijn, waarvoor zij onder behandeling was bij K, neuroloog te G. Op verzoek van klaagster heeft de arts haar eenmaal onderzocht. Dit vond plaats in zijn woning, in het bijzijn van de echtgenoot van klaagster terwijl tevens mw. H aanwezig was. Op voorstel van de arts heeft klaagster in februari 1995 in het ziekenhuis waarin de arts werkzaam was, een behandeling ondergaan om haar pijnklachten te verminderen. Deze behandeling had niet het gewenste resultaat. De arts heeft hierop klaagster verwezen naar de behandelend chirurg en heeft niet een nieuwe afspraak met haar gemaakt. Hij heeft van zijn behandeling verslag uitgebracht in zijn brief aan de huisarts van klaagster d.d. 22 mei 1995.

In augustus 1995 is de arts hoofd van het pijnkenniscentrum van het Ziekenhuis G geworden.
In oktober 1995 heeft klaagster zich, op verwijzing van haar huisarts, gemeld bij de polikliniek Pijnbestrijding van het Ziekenhuis G. Na het intake-gesprek is zij daar onder behandeling gekomen van mw. L, anesthesiologe. Deze arts heeft klaagster op 6 maart 1996 voorgesteld om deel te nemen aan de cursus ‘De pijn de baas’, welke door de afdeling Revalidatiegeneeskunde van het ziekenhuis werd georganiseerd. Klaagster heeft deze cursus gevolgd van 2 september 1996 tot 14 november 1996.

In mei 1996 is door de echtgenoot van klaagster aan de arts medegedeeld dat hij in het verleden incest had gepleegd met de uit zijn huwelijk met klaagster geboren dochter. Deze mededeling werd gedaan in het huis van klaagster, toen de arts en mw. H hun dochtertje kwamen ophalen.


De arts heeft mw. H op de hoogte gesteld van wat de man van klaagster hem had verteld.


Eind augustus 1996 is aan de oppasrelatie een einde gekomen.

In 1997 zijn de arts en mw. H gewezen op de mogelijkheid dat hun dochtertje seksueel was misbruikt.
In augustus 1997 heeft mw. H, al dan niet samen met de arts, aan de politie inlichtingen verschaft over mogelijk seksueel misbruik van hun dochtertje. Daarop is de man van klaagster door de politie hierover gehoord. Er zijn door de politie geen verdere handelingen jegens de man van klaagster verricht.

5.2.  Met betrekking tot de klacht dat de arts zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, oordeelt het College als volgt:


Dat aan een arts vertrouwelijk gedane mededelingen geheim blijven, is in het maatschappelijk verkeer van belang. Een, rechtens afdwingbare, plicht tot geheimhouding (met een daaraan verbonden recht om zich te verschonen van het afleggen van een getuigenverklaring in een proces) dient echter alleen in strikt omlijnde gevallen te worden aangenomen.


Rechtens is de geheimhoudingsplicht van een arts onlosmakelijk verbonden met een behandelrelatie die bestaat tussen een arts en een patiënt.


Deze sinds lang aanvaarde rechtsregel is ook neergelegd in art. 1 van de Wet BIG, welke wet overigens niet rechtstreeks van toepassing is op de onderhavige zaak in verband met de datum van de klacht.


Art. 1 Wet BIG houdt in dat voor toepassing van die wet, en dus ook van het in art. 88 neergelegde gebod tot geheimhouding, vereist is dat er een rechtstreekse relatie bestaat tussen de beroepsbeoefenaar en een persoon.

Naar het oordeel van het College volgt uit hetgeen in deze zaak vaststaat niet dat de arts, ten tijde dat hem de mededeling van de incest werd gedaan, in enige behandelrelatie stond, hetzij tot de man van klaagster, die hem die mededeling deed, hetzij tot klaagster.


Dat leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is.


Het College voegt daaraan toe dat het, gezien de bestaande oppasrelatie, beter ware geweest indien de arts in februari 1995 niet tot behandeling van klaagster zou zijn overgegaan. Door dit wel te doen, heeft hij bij klaagster kennelijk een beeld opgeroepen dat hij nadien niet voldoende heeft gecorrigeerd.


Het bezwaar dat het College tegen deze handelwijze heeft, is echter niet van dien aard dat oplegging van een tuchtmaatregel geboden zou zijn.

5.3.  Uit het bovenstaande volgt dat de beslissing, waarvan beroep, moet worden vernietigd en dat de klacht moet worden afgewezen als zijnde ongegrond.


6. Bekendmaking


Het College acht termen aanwezig om deze beslissing publiekelijk bekend te maken in voege als na te melden.

7. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep, en, opnieuw recht doende, wijst de klacht af;

bepaalt dat deze beslissing, met inachtneming van het bepaalde in art. 13b van de Medische Tuchtwet, zal worden bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant en door aanbieding aan de redacties van Medisch Contact en het Tijdschrift voor Ge-zondheidsrecht met het verzoek tot plaatsing.
Aldus beslist door mr. I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam, voorzitter, dr. J.G.M. Jordans, prof. dr. A.H.M. Taminiau, J.S. Pöll, dr. R.A. Verweij, leden-geneeskundigen; mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2000, door mr. I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris. <<

seksueel misbruik
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.