Laatste nieuws
11 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 11 - Bestuurders en managers niet meer tuchtrechtelijk aansprakelijk

Plaats een reactie

Het Centraal Tuchtcollege neemt met zijn uitspraak in onderstaande zaak afscheid van de sedert 1990 gehanteerde opvatting dat directeuren patiëntenzorg/leden van de Raad van Bestuur die tevens arts zijn, een bijzondere tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid hebben voor de kwaliteit van zorg binnen hun instelling. Zo werd in 1990 voor het eerst een directeur patiëntenzorg tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden voor het ontbreken van een ziekenhuisprotocol waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van arts-assistenten waren vastgelegd (MT Zwolle 3 november 1990), en achtte het Centraal Tuchtcollege in 1992 een medisch directeur van een ziekenhuis verantwoordelijk voor de wijze van werken op de afdeling Eerste Hulp (CMT 7 mei 1992). Ook in 1996 was het Centraal Tuchtcollege nog van oordeel  dat een directeur patiëntenzorg verantwoordelijk was voor het bevorderen van een behoorlijke verslaglegging door de medisch specialisten in het ziekenhuis.

Nu echter, zes jaar later, stelt het Centraal Tuchtcollege in een zaak tegen de voorzitter van een Raad van Bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis - tevens psychiater - dat het handelen van een voorzitter van een Raad van Bestuur of van een directeur patiëntenzorg niet kan worden aangemerkt als een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg, en daarmee ook niet valt onder de werkingssfeer van het tuchtrecht. Een manager, ook al is hij arts, schept slechts de voorwaarden waaronder de individuele zorg wordt verleend, aldus het College, en taken op het gebied van de organisatie en het management vallen buiten de reikwijdte van het tuchtrecht. De vraag zou kunnen worden opgeworpen of voor het organisatorisch handelen van instellingsmanagers niet eerder de Kwaliteitswet Zorginstellingen het geëigende toetsingskader zou moeten vormen in plaats van het tuchtrecht op grond van de Wet BIG. Al was dat alleen al om een eind te maken aan de onrechtvaardigheid dat een directeur patiëntenzorg-arts wél en zijn collega die niet als arts is geregistreerd, níet tuchtrechtelijk ter verantwoording kan worden geroepen. Feit is echter dat de totstandkoming van het huidige tuchtrecht in de Wet BIG wel degelijk is bedoeld om artsen ook voor de tekortkomingen in de structuur en het functioneren van de zorgverlening tuchtrechtelijk aansprakelijk te houden. ‘Voor de goede orde zij voorts opgemerkt dat degene die zich - vrijwillig - in het register heeft laten inschrijven, niet daadwerkelijk zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg hoeft uit te oefenen. Hij is in dat opzicht geheel vrij, maar hij dient wel te beseffen dat hij in zijn hoedanigheid van ingeschrevene aan tuchtrechtspraak is onderworpen ( ... ). Dit laatste is dus ook van belang indien de betrokkene ( ... ) strikt genomen geen gezondheidszorg verleent aan individuele personen, maar door zijn optreden in strijd handelt met het algemeen belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg’ (TK 19522, nr. 3, p. 74).  Een ruime interpretatie van het begrip ‘individuele gezondheidszorg’ lijkt aangewezen om de kwaliteit van de zorg in brede zin genoegzaam te kunnen bewaken. Daarom vallen klachten als die over het onjuist declareren bij een ziektekostenverzekeraar, over het onzorgvuldig optreden in de media, en over het niet opnemen van een collega in een waarneemregeling ook onder het tuchtrecht. De vraag is of het Centraal Tuchtcollege in deze zaak de begrippen ‘geneeskunst’ en ‘individuele gezondheidszorg’ niet te veel met elkaar vermengt.

B.V.M. Crul, huisarts

mr. W.P. Rijksen

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 18 december 2001

Beslissing in de zaak van A, thans wonende te B, appellant, tegen C, psychiater, voorzitster van de Raad van Bestuur van het algemeen psychiatrisch ziekenhuis D te E, verweerster in hoger beroep.

1. Verloop van de procedure

A - hierna te noemen klager - heeft op 8 mei 2000 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 maart 2001, nr. 00 O 56, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Op 5 juli 2001 is nog een faxbericht van de arts ingekomen. Op 1 november 2001 is een brief van klager ontvangen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Voor de weergave van de in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer, alsmede voor de overwegingen die het Regionaal Tuchtcollege aan zijn voormelde beslissing ten grondslag heeft gelegd, verwijst het Centraal College naar die beslissing.

3. De klacht in hoger beroep

Ter zitting van het Centraal Tuchtcollege is de klacht van klager aldus samengevat:

- valsheid in geschrifte; het onbeantwoord laten van 80-100 brieven van klager aan de arts;

- het zoekmaken van het dossier van klager door de arts;

- het toe-eigenen van de eigendommen van medepatiënten, zoals tandenborstels en pyjama’s.

4. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Klager is van 1995 in behandeling geweest bij D. Sinds zijn verhuizing naar B, in de zomer van 2001, is hij in behandeling bij F. Hij heeft vele klachten ingediend bij verschillende instanties en tegen verschillende artsen. De arts is niet de behandelend arts van klager. Zij heeft een groot aantal brieven van klager ontvangen, die zij beoordeeld heeft als voortkomend uit zijn psychiatrisch ziektebeeld en daarom ter hand heeft gesteld aan de behandelend arts van klager ter verdere afhandeling.

5. Beoordeling van het hoger beroep

5.1. De arts is werkzaam als voorzitster van de Raad van Bestuur van de D en was niet de behandelend arts van klager. De functie van voorzitter van de Raad van Bestuur is niet voorbehouden aan personen die tevens de hoedanigheid van arts bezitten. Een functionaris als een voorzitter van een Raad van Bestuur heeft evenals bijvoorbeeld een directeur patiëntenzorg in een ziekenhuis voornamelijk taken op het gebied van de organisatie en het management. In de uitoefening van die taken is deze functionaris in beginsel niet onderworpen aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

De begripsomschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg in artikel 1 van die wet doet onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (lid 2) verstaan:

a. alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen - rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel verloskundige bijstand te verlenen;

b. het bij een persoon afnemen van bloed of wegnemen van weefsel voor andere doeleinden dan die, bedoeld onder a;

c. het wegnemen van weefsel bij een overledene en het verrichten van

sectie.

Artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet BIG houdt, voor zover hier van belang, in:

1. Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van:

a. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van:

1. degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen;

2. degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand behoeft;

3. de naaste betrekkingen van de onder 1 en 2 bedoelde personen;

b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt:

De taken van een voorzitter van de Raad van Bestuur of een directeur patiëntenzorg van een ziekenhuis op het gebied van organisatie en management vallen derhalve in beginsel noch onder de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, noch onder de werkingssfeer van de tuchtnormen. Zij vallen in beginsel onder het scheppen van voorwaarden waaronder individuele zorg wordt verleend.

De Memorie van Toelichting (MvT, TK 19 522, nr 3, p. 86) bij artikel 1 van de Wet BIG vermeldt dat niet onder geneeskunst valt het scheppen van voorwaarden daartoe, zoals het beschikbaar stellen van een bed in een ziekenhuis.

5.2. In casu is de arts echter niet functioneel als organisator of manager opgetreden. Zij heeft brieven van klager ontvangen en  heeft ter rechtvaardiging van haar handelwijze met die brieven aangevoerd dat naar haar inzicht deze brieven pasten in het ziektebeeld van klager en beter ter afhandeling konden worden overgelaten aan de behandelend arts. Op grond hiervan acht het Centraal Tuchtcollege de klacht niettemin ontvankelijk, omdat het beoordelen van die brieven een handeling is, die rechtstreeks betrekking had op de persoon van klager, welke beoordeling de arts heeft gegeven in haar hoedanigheid van psychiater.

Ook de overige klachtonderdelen moeten in dat licht worden bezien.

Het dossier over de procedure in eerste aanleg bij het Regionaal Tuchtcollege behoort tot de stukken. Niet is aangetoond dat stukken uit het dossier zijn zoekgeraakt.

De beslissing dient derhalve te luiden als volgt.

5.4. Het Centraal Tuchtcollege bepaalt om redenen aan het algemeen belang ontleend dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact almede het Tijdschrift voor de psychiatrie met het verzoek tot plaatsing.

Hermans, leden-juristen; dr. G. Derksen-Lubsen, prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten; mr. F.A. Arnbak-d’Aulnis de Bourouill, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2001, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.