Laatste nieuws
loopbaan

Kicks en katers

Plaats een reactie

Werkstressoren en energiebronnen in de praktijk

De KNMG-carrièremonitor is een elektronische vragenlijst over de arbeidsomstandigheden van artsen. De ingevulde gegevens verschaffen een beeld van de factoren die bepalen of artsen arbeidsvreugde dan wel werkstress ervaren. De eerste resultaten zijn nu beschikbaar.

Sinds oktober 2001 is op www.artsennet.nl de KNMG-carrièremonitor operationeel. Met de carrièremonitor kunnen artsen on line nagaan hoe het met hun werkstress en arbeidsvreugde is gesteld. Artsen die deze elektronische vragenlijst invullen, ontvangen persoonlijk advies over hun werkbeleving (stress of arbeidsplezier) en de oorzaken daarvan. Het belangrijkste doel van de carrièremonitor is een antwoord te vinden op de vraag hoe de werkomstandigheden van artsen zijn te verbeteren zodat zij gezond en gemotiveerd blijven en tevreden zijn met hun werk. Bovendien brengt het instrument ontwikkelingen in de arbeidsbeleving van de gehele medische beroepsgroep in beeld, waardoor de KNMG gericht beleid kan ontwikkelen. Eerder zijn in Medisch Contact de uitgangspunten van de carrièremonitor toegelicht1; nu presenteren we de eerste resultaten.

WEB-model


De carrièremonitor is gebaseerd op het WEB-model2 (werkstressoren-energiebronnen-beleving), waarmee de belangrijkste oorzaken en gevolgen van werkstress en arbeidsplezier in kaart zijn te brengen. Het WEB-model onderscheidt werkstressoren (bijvoorbeeld werkdruk) en energiebronnen (bijvoorbeeld steun van collega’s). Werknemers ervaren vooral stress als ze worden geconfronteerd met veel werkstressoren en weinig energiebronnen.3 Deze beleving van het werk kan belangrijke gevolgen hebben voor onder andere het ziekteverzuim, arbeidsprestaties, patiënttevredenheid, betrokkenheid bij het werk en personeelsverloop.


Interventies gericht op preventie of terugdringen van werkstress en verzuim zijn alleen succesvol als ze worden vormgegeven op basis van de belangrijkste stressoren en energiebronnen in het werk. Een goede balans tussen deze twee soorten werkkenmerken resulteert in arbeidsplezier en motivatie. Tijdens een kwalitatief vooronderzoek zijn diverse werkstressoren en energiebronnen geïdentificeerd die een rol kunnen spelen bij de werkbeleving van artsen. Op basis van deze informatie is een betrouwbare en valide vragenlijst geconstrueerd.

niet-representatief
De gegevens voor dit artikel zijn verzameld tussen november 2001 en juli 2002. De onderzoeksgroep bestaat uit 258 mannen (60%) en 173 vrouwen (40%); onder hen waren 336 praktiserende artsen (78%), 14 studenten (3%), 48 basisartsen (11%) en 33 artsen in opleiding (8%). De KNMG-carrièremonitor is nog niet door een representatieve groep artsen ingevuld. De gepresenteerde resultaten zijn daarom niet representatief voor alle artsen in Nederland; de conclusies moeten derhalve met enige terughoudendheid worden geïnterpreteerd.

Arbeidsplezier


‘Gestresste arts werkt met plezier’ kopte de Telegraaf naar aanleiding van het KNMG-onderzoek4 naar motivatie en demotivatie in het artsenvak. Uit dit onderzoek bleek dat het overgrote deel van de artsen met plezier werkt. Er waren echter ook nogal wat factoren die dit werkplezier bedreigen. De eerste resultaten uit het onderzoek met de carrièremonitor komen grotendeels overeen met de bevindingen van het eerdere KNMG-onderzoek. Ook nu blijkt namelijk dat artsen over het geheel genomen met plezier werken. De respondenten zijn over het algemeen tevreden met het werk en zijn niet snel geneigd op zoek te gaan naar een andere baan. Voor wat de energiebronnen betreft, geldt dat de groep artsen redelijk veel autonomie en ontplooiingsmogelijkheden ervaren en aangeven dat hun vaardigheden in balans zijn met de eisen van het werk. In vergelijking met de Nederlandse beroepsbevolking sluiten de vaardigheden van de artsen zelfs beter aan bij de eisen die het werk aan hen stelt en zien ze meer mogelijkheden om hun sterke punten te ontwikkelen.


Ook zijn de scores op de andere energiebronnen, zoals steun van collega’s, coaching door de leiding en feedback redelijk positief. De aanwezigheid van dergelijke energiebronnen is een belangrijke voorspeller van arbeidsplezier (vitaliteit, toewijding en flow, een optimale ervaring die wordt gekenmerkt door gerichte aandacht, volledige controle en intrinsiek plezier5) en indirect van arbeidstevredenheid.

Werkstress


Uit de resultaten van de carrièremonitor blijkt eveneens dat het werk in mentaal opzicht een fors beroep doet op de onderzochte groep artsen. Hoewel de score iets lager ligt dan die van de Nederlandse beroepsbevolking, is de mate van mentale belasting de belangrijkste werkstressor. Daarnaast zijn er andere stressoren die in ogenschouw moeten worden genomen. Artsen rapporteren bijvoorbeeld relatief meer emotionele taakeisen en werk-thuisinterferentie dan de Nederlandse beroepsbevolking. Deze relatief ongunstige scores zijn mogelijk te verklaren door de aard van het werk van artsen. Het is inherent aan het werk dat artsen met het leed van anderen worden geconfronteerd en door onregelmatige werktijden kunnen privé-verplichtingen in het gedrang komen. Desondanks verdient het aanbeveling aandacht te besteden aan deze en andere werkstressoren, aangezien het belangrijke voorspellers zijn van werkstress (uitputting en cynisme).


Overigens is in een afzonderlijke analyse nagegaan hoeveel procent van de onderzochte artsen last heeft van zeer veel werkstress en kan worden aangeduid als burn-out. Hierbij is gebruikgemaakt van klinisch gevalideerde normen. Het niveau van burn-outklachten van de op grond van dit criterium geïdentificeerde groep artsen komt overeen met ten minste het gemiddelde niveau van een groep cliënten die professionele behandeling geniet. Van de 431 artsen die tot nu toe hebben deelgenomen aan het onderzoek, zijn er 55 daadwerkelijk opgebrand (12,8%). Dit percentage ligt duidelijk hoger dan het deel van de beroepsbevolking in Nederland dat is opgebrand (naar schatting 4 à 7%).6


Tot slot zijn we nagegaan in hoeverre geslacht, leeftijd, functie-omvang en dergelijke van invloed zijn op de werkbeleving van artsen. In het algemeen is de invloed van deze algemene kenmerken heel beperkt. Wel bleek dat er een samenhang is tussen sekse en werkbeleving: mannen voelen zich over het algemeen iets vitaler dan vrouwen. Een feit dat zich overigens bij de gehele Nederlandse beroepsbevolking voordoet.7 Wellicht is dit te verklaren doordat vooral vrouwen belast zijn met de combinatie van arbeid en zorg.

Bureaucratie


Om de verschillen tussen artsen met verschillende opleidingsrichtingen in kaart te brengen hebben we de scores op alle variabelen uit het WEB-model vergeleken. Daarbij hebben we onderscheid gemaakt tussen basisartsen, artsen in opleiding en specialisten (zie figuur 2 en 3). Er zijn weinig verschillen tussen de drie groepen voor wat betreft de werkstressoren. Alleen de score van de basisartsen op ‘bureaucratie’ ligt duidelijk lager dan die van de artsen in opleiding en de specialisten. Basisartsen ervaren dus minder belasting als gevolg van administratieve handelingen en bureaucratische regels.


Bij de energiebronnen zijn er meer verschillen. Artsen in opleiding scoren relatief ongunstig op verschillende energiebronnen, hetgeen ook tot uiting komt in hun (minder positieve) gevoelens van vitaliteit en arbeidssatisfactie. De groep artsen in opleiding ervaart de minste autonomie in het werk en daarnaast blijken de vaardigheden niet altijd in balans te zijn met de eisen die het werk aan hen stelt. Ook scoren zij het laagst op ‘patiëntintelligentie’ (omgang met patiënten).


Voorts blijkt dat de specialisten gunstiger scoren dan basisartsen en artsen in opleiding op ‘autonomie’, ‘balans’, ‘coaching’ en ‘feedback’ en ‘steun collega’s’. Specialisten hebben blijkbaar veel regelmogelijkheden en hun vaardigheden zijn over het algemeen goed in balans met de eisen die het werk aan hen stelt. Daarnaast worden zij over het algemeen goed gecoacht en ontvangen ze informatie over het resultaat van hun werk. Tot slot en consistent hiermee blijkt dat specialisten het meest tevreden zijn over hun werk en niet snel geneigd zijn om uit te kijken naar een andere functie.

Analyse
De groep praktiserende artsen is in een afzonderlijke analyse verder uitgesplitst in vier groepen, te weten huisartsen (41%), verpleeghuisartsen (8%), medisch specialisten (36%) en sociaal-geneeskundigen (14%). Deze analyse toont dat huisartsen relatief gunstig scoren op ‘autonomie’ en ‘coaching’. De huisartsen blijken tevreden te zijn met hun werk en zullen niet snel een andere baan zoeken. De verpleeghuisartsen ontvangen relatief gezien de meeste steun van hun collega’s en zien vaak mogelijkheden om nieuwe dingen te leren. Over het algemeen zijn zij dan ook toegewijd aan hun werk. Voorts blijkt dat de medisch specialisten én de meeste werk-thuisinterferentie én, samen met de sociaal-geneeskundigen, de meeste werkdruk rapporteren. In overeenstemming hiermee voelen de medisch specialisten zich relatief gezien het vaakst vermoeid. Tot slot scoren de sociaal-geneeskundigen relatief ongunstig op de energiebronnen. Zij rapporteren de laagste scores op ‘autonomie’, ‘steun van collega’s’, ‘coaching’ en ‘ontplooiing’. Ook zijn zij het minst tevreden met hun werk en hebben ze regelmatig de intentie een andere baan te zoeken.

Beleid


Het overgrote deel van de artsen die tot nu toe de carrièremonitor hebben ingevuld, werkt met plezier. Toch zijn er nogal wat factoren die dit werkplezier bedreigen. Het betreft vooral de combinatie van een hoge werkdruk, bureaucratie, de emotionele belasting en de invloed van het werk op het privé-leven. Daar staat tegenover dat de artsen voldoende vrijheid van handelen hebben en mogelijkheden zien hun sterke punten te ontwikkelen. De bevindingen tot nu toe impliceren dat het beleid van de federatie KNMG zich met name moet richten op het terugdringen van de werkstressoren en het mobiliseren van de energiebronnen. Het is daarbij wenselijk om interventies op maat vorm te geven en om voor verschillende (sub)groepen artsen de specifieke werkstressoren en energiebronnen aan te pakken. Aangezien het goed toerusten van de arts op zijn beroepsuitoefening tijdens de opleiding begint, heeft de KNMG vorig jaar al het initiatief genomen om de medische opleidingen aan te passen.


Overigens is bij verdere interventies niet alleen een rol voor de federatie KNMG weggelegd. Goede organisaties investeren in hun medewerkers. Het overgrote deel van de artsen werkt in een samenwerkingsverband, zoals een gezondheidscentrum, huisartsengroep, maatschap of een medische staf van een ziekenhuis. Door regelmatig functioneringsgesprekken te voeren of door samenwerking tussen artsen te stimuleren wordt de arts in zijn ontwikkeling als professional ondersteund. Uit het onderzoek met het WEB-model is gebleken dat dit de werkbeleving van de arts ten goede komt en zijn motivatie verhoogt. Daarmee dragen naast de federatie KNMG ook andere partijen bij aan een belangrijk maatschappelijk doel: het artsenvak aantrekkelijk houden. n


drs. Arno P.N. van Rooijen,


beleidsmedewerker opleidingen en artsenloopbaan KNMG


drs. Annemieke J. Bulters,


consultant HCMG Human Capital Management Group


dr. Arnold B. Bakker,


directeur HCMG Human Capital Management Group en Universiteit Utrecht


Correspondentieadres: Drs. A.P.N. van Rooijen, KNMG, Postbus 20051, 3502 LB Utrecht; e-mail:

a.van.rooijen@fed.knmg.nl

SAMENVATTING


l Sinds oktober 2001 is de KNMG-carrièremonitor operationeel. Met de carrièremonitor kunnen artsen on line nagaan hoe het met hun werkstress en arbeidsvreugde is gesteld.


l Verrreweg de meeste artsen die tot nu toe de carrièremonitor hebben ingevuld, werken met plezier. Toch zijn er factoren die dit werkplezier bedreigen. Het betreft vooral de combinatie van een hoge werkdruk, bureaucratie, de emotionele belasting en de invloed van het werk op het privé-leven.


l De bevindingen tot nu toe impliceren dat het beleid van de federatie KNMG zich met name moet richten op het terugdringen van de werkstressoren en het mobiliseren van de energiebronnen voor artsen. Het is daarbij wenselijk om interventies op maat vorm te geven en om voor verschillende (sub)groepen artsen de specifieke werkstressoren en energiebronnen aan te pakken.


l Daarmee dragen naast de federatie KNMG ook andere partijen bij aan een belangrijk maatschappelijk doel: het artsenvak aantrekkelijk houden.

Referenties
1. Bakker AB, Schaufeli WB, Bulters A, Rooijen APN van, Ten Broek E. Carrière-counseling via internet. KNMG-project brengt werkstress en arbeidsvreugde van artsen in beeld. Medisch Contact 2002; 57: 454-6.  2. Bakker AB. Hoe werkomstandigheden van invloed zijn op werkstress en burn-out: Het WEB-model. In: C. Hoogduin, Schaufeli WB, Schaap C, Bakker AB (red.), Behandelingsstrategieën bij burnout. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2001.  3. Demerouti E, Bakker AB, Nachreiner F, Schaufeli WB. The Job Demands - Resources model of burnout. Journal of Applied Psychology 2001; 86: 499-512.  4. Rooijen APN van. Plezier in je werk. Onderzoek naar motivatie en demotivatie in het artsenvak. Medisch Contact 2002; 57: 452-3.  5. Csikszentmihalyi M. (1990). Flow: The psychology of optimal experience. New York: Harper Collins Publishers.  6. Houtman ILD, Schaufeli WB, Taris T. Psychische vermoeidheid en werk: Cijfers, trends en analyses. Alphen a/d Rijn: Samsom, 2000.  7. Breedveld K, Broek A van den. De veeleisende samenleving. Psychische vermoeidheid in een veranderende sociaal-culturele context. Essay in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Den Haag, SCP, 2002.

KNMG professionele autonomie
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.