Bruins: ‘Zorgverzekeraars voeren verstandige boekhouding’

Minister Bruno Bruins (Medische Zorg) vindt dat zorgverzekeraars verstandig handelen door een ruime solvabiliteitsmarge aan te houden. Volgens hem voorkomen ze extreme premieschommelingen voor verzekerden én financiële onstabiliteit voor zichzelf door niet alle reserves en resultaten direct in te zetten voor premiedalingen. Dat zegt Bruins in reactie op kritiek op de financiële huishouding van zorgverzekeraars.

Zorgverzekeraars zeggen verlies te lijden, en achten het daarom onontkoombaar dat zorgpremies de komende jaren moeten stijgen. Want volgens zorgverzekeraars hebben ze de afgelopen jaren al te veel op hun reserves ingeteerd om zorgpremies lager te kunnen houden, en is dat niet langer verantwoord om financieel gezond te blijven. Columnist Marcel Levi kaartte onlangs in Medisch Contact echter aan dat zorgverzekeraars een ‘cosmetisch negatief resultaat’ scheppen in hun jaarcijfers, en er helemaal geen sprake is van verliezen.

Oud-collega van Levi en financieel directeur Frida van den Maagdenberg van het AMC lichtte deze constructie toe in Medisch Contact. Zorgverzekeraars hebben in 2016 voor het eerst wat ingeteerd op hun reserves, maar de jaren daarvoor zijn hun reserves met 3 miljard gestegen, aldus Van den Maagdenberg. Volgens haar maken verzekeraars gewoon winst, omdat ze meer premie-inkomsten binnenkrijgen dan ze zorgkosten maken. En wordt een deel van die winst opzijgezet in een aparte voorziening – een extra reserve eigenlijk – waarmee de verzekeraars zich indekken tegen een mogelijk verlies in een volgend jaar. Daardoor lijkt de winst lager. Volgens Van den Maagdenberg zijn de reserves daardoor 4 miljard hoger dan strikt noodzakelijk en 2 miljard hoger dan de eigen normen.

'Verstandig'

Bruins, die verantwoordelijk is voor de Zorgverzekeringswet, meldt in een Kamerbrief naar aanleiding van Kamervragen dat hij deze kritiek niet deelt. Hij meldt dat de solvabiliteit van de gezamenlijke verzekeraars in 2015 op 160 procent lag en in 2016 op 155 procent – De Nederlandsche Bank hanteert een ondergrens van 100 procent. Bruins noemt een marge boven de 100 procent ‘verstandig’. ‘Zo kunnen zorgverzekeraars namelijk tegenvallers in (geraamde) premieopbrengsten, zorgkosten of veranderingen in verzekerdenportefeuilles opvangen zonder dat zij de premies direct moeten verhogen om weer aan de solvabiliteitseis te voldoen’. Dergelijke fluctuaties kunnen volgens hem ‘aanzienlijk’ zijn.

Bruins noemt het onverstandig om ‘in één keer of een te groot deel van reserves’ terug te geven, omdat dit ‘snel en omvangrijk inzetten van reserves’ kan leiden tot premieschommelingen of financiële onstabiliteit bij de verzekeraars. En dat is beide niet in het belang van verzekerden, aldus de minister. Zouden verzekeraars hun solvabiliteit laten dalen van 155 naar 130 procent en zo 1,5 miljard euro benutten voor premiedaling, dan zou dat eenmalig 55 euro schelen, rekent hij voor. ‘Later stijgt de premie echter weer net zo hard terug, omdat het geld maar één keer kan worden teruggegeven’, waarschuwt hij.

Bruins vindt het aan de zorgverzekeraars om te beslissen ‘of en zo ja hoever’ ze hun solvabiliteit afbouwen, en er wel van uit te gaan dat ze ‘hun beschikbare reserves en resultaten geleidelijk teruggeven aan hun verzekerden’ via een lagere premie. Volgens hem loopt de solvabiliteit van verzekeraars sterk uiteen. Sinds 2014 hebben de zorgverzekeraars de premiestijgingen beperkt weten te houden door bijna 5,5 miljard terug te geven, aldus Bruins.