Federatienieuws
Gert van Dijk
2 minuten leestijd
Federatienieuws

Gewetensbezwaren in de zorg?

2 reacties

Niet alleen op het gemeentehuis is discussie over ambtenaren met bezwaar tegen het voltrekken van homohuwelijken, ook in de zorg willen zorgverleners uit geloofsovertuiging soms bepaalde handelingen niet uitvoeren. Naarmate de diversiteit onder zorgverleners groeit, komt dit waarschijnlijk vaker voor. Hoeveel ruimte is er voor dergelijke bezwaren?

Niet ieder gewetensbezwaar is hetzelfde. Er zijn bezwaren tegen het uitvoeren van bepaalde handelingen (abortus, euthanasie, het geven van inentingen) en tegen een specifieke groep mensen (handen geven aan vrouwen, het niet willen behandelen van alcoholisten).

Een gewetensbezwaar kan bij de arts een conflict opleveren tussen zijn privégeloofsovertuiging en zijn professionele verantwoordelijkheid. Deze laatste verantwoordelijkheid is vastgelegd in de WGBO: ‘De hulpverlener handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard’. Hieruit volgt dat een arts geen gewetensbezwaren kan hebben tegen het uitvoeren van handelingen die tot de professionele standaard van zijn vakgebied behoren. Het is allereerst de verantwoordelijkheid van de arts zelf om ervoor te zorgen dat de zorgverlening niet te lijden heeft onder zijn privéopvattingen. Een arts die geen kinderen wil inenten moest maar niet op het consultatiebureau gaan werken – al staat het hem natuurlijk vrij zijn eigen kinderen niet in te enten.

Zo duidelijk is het echter niet altijd. Mag een arts uit geloofsovertuiging weigeren euthanasie uit te voeren? Euthanasie is bijzonder medisch handelen en behoort niet tot de professionele standaard van de arts. Een arts is dus niet verplicht hieraan mee te werken. Wel heeft een gewetensbezwaarde arts de professionele verantwoordelijkheid een patiënt met een euthanasieverzoek te verwijzen naar een andere arts.

Ingewikkelder wordt het als het gaat om een arts met bezwaren tegen het uitvoeren van een bepaalde handeling bij een specifieke groep patiënten. Denk aan een arts die weigert om een alcoholist te behandelen, mannen niet inwendig wil onderzoeken of weigert een vrouwelijke patiënt de hand te schudden. De gedragsregels van de KNMG laten in deze situatie aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘De arts zal patiënten in gelijke gevallen gelijk behandelen. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’. Afgezien daarvan valt moeilijk in te zien hoe een arts die bijvoorbeeld weigert geaccepteerde omgangsvormen te volgen een vertrouwensrelatie met de patiënt zou kunnen opbouwen. Het is van belang dat de opleidingen meer aandacht aan dit punt besteden en de student tijdig wijzen op mogelijke problemen die gewetensbezwaren in de beroepspraktijk kunnen gaan hebben. De student kan dan tijdig een werkveld kiezen waarin zijn geloofsovertuiging of geweten geen obstakels vormen.

Er is in de zorg dus maar beperkt ruimte voor gewetensbezwaren. Toch dwingen we met deze beperkte ruimte artsen niet om mee te werken aan zaken waar ze principiële bezwaren tegen hebben. De arts werkt immers vrijwillig in de zorg. Kan een eenmaal afgestudeerde arts zich toch niet vinden in algemeen geldende gedragsregels, de professionele standaard van het betreffende vakgebied of het non-discriminatiebeginsel, dan doet hij er goed aan zich serieus te bezinnen of dit werkveld wel iets voor hem is.

Gert van Dijk, ethicus KNMG


Deze column is geschreven op persoonlijke titel.

 

Federatienieuws euthanasie abortus provocatus
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • N.M. van Moppes

    huisarts, AMSTERDAM

    Zorg mag niet lijden onder privé-opvattingen van de arts, zo stelt Gert van Dijk geheel terecht in zijn column in MC 18 juli 2013. Zowel onze beroepsethiek als ons juridisch kader verplicht ons tot verlenen van optimale zorg aan iedereen.

    Echter ...in zijn column misbruikt de KNMG-ethicus deze stelling om aan te tonen dat de toenemende diversiteit onder zorgverleners een obstakel is. Immers, aldus van Dijk, geven sommigen onder ons uit geloofsovertuiging vrouwen geen hand, anderen vaccineren niet uit geloofsovertuiging en weer anderen voeren geen euthanasie uit. Van Dijk stelt daarbij dat een arts die uit geloofsovertuiging vrouwen niet begroet met een handdruk, de gedragsregels voor artsen overtreedt op grond van discriminatie. (Gedragsregels voor artsen KNMG 2002: art. II.2). Dit onderbouwt hij door te stellen dat de handdruk behoort tot algemene omgangsvormen, zonder welke het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de patiënt niet mogelijk is.

    Een belangrijke factor waaraan Gert van Dijk geheel voorbij gaat, is het feit dat met toenemende diversiteit van de bevolking, niet alleen diversiteit onder de hulpverleners, maar ook diversiteit onder de hulpvragers stijgt. Wat ‘geaccepteerde’ omgangsvormen zijn, is in onze huidige diverse samenleving minder duidelijk dan voorheen. In een samenleving waarin steeds minder duidelijk is welke omgangsvormen tot een goede vertrouwensrelatie leiden, moeten artsen beter getraind worden om samen met de patiënt af te tasten op welke wijze een vertrouwensrelatie opgebouwd kan worden als basis voor adequate behandeling. Reeds eind 20e eeuw beschreef David Pinto een model om respectvol cultuurverschillen in een diverse samenleving te overbruggen. Ook tegenwoordig buigen filosofen van naam zich over dit onderwerp. (Martha Nussbaum 2012: ‘The new religious Intolerance’; Russell Blackford 2012: ‘Freedom of Religion in the secular State’)

    Inderdaad, waar het behandelingen betreft, die behoren tot de professionele standaard van de arts, kan sprake zijn van een conflict tussen geloofsovertuiging en professionele verantwoordelijkheid. (Gedragsregels voor artsen KNMG 2002: art. II.1 Hoofddoel wordt gevormd door adequate hulpverlening) Het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de patiënt behoort tot de professionele standaard van de arts. Wereldwijd en door de eeuwen heen is deze professionele standaard voor ons allen in grote lijnen gelijk gebleven. Echter de wijze van begroeten is dynamisch en onderhevig aan tijd en persoon. Het geven van handen is slechts één van de vele (cultuurbepaalde) omgangsvormen om op gepaste manier een respectvolle ontvangst te betuigen met als doel die professionele standaard te bereiken. Immers, de goede vertrouwensrelatie moet het doel zijn, de omgangsvorm slechts een middel.

    De conclusie van Gert van Dijk dat artsen beter een ander werkveld kunnen kiezen als zij zich principieel niet kunnen conformeren aan alle algemeen geldende gedragsregels, is ondoordacht, te kort door de bocht en een ethicus niet waardig.

    Het zou passender zijn te concluderen dat opleidingen in een diverse samenleving artsen (in spé) moeten scholen in interculturele communicatie. Alleen met die vaardigheid kunnen artsen de vertrouwensrelatie opbouwen die voorwaarde is om te voldoen aan de gedragsregels van de KNMG. Dit geldt overigens voor alle artsen, niet slechts voor artsen die geen hand geven aan vrouwen.

    N.M. van Moppes, huisarts, M. van den Muijsenbergh, huisarts, S. Nouhi, huisarts i.o.

    [Reactie gewijzigd door op 07-08-2013 02:00]

  • S. Veersema

    gynaecoloog, UTRECHT

    Kan een arts gedwongen worden in een situatie te geraken, waarbij noodzakelijk bloedtransfusie geweigerd wordt door patiënt(e) en/of familie? Kan je iemand vooraf aan een narcose, tegen het eigen geloof in, een verklaring laten tekenen dat bij noodz...aak een bloedtransfusie mag plaats vinden? Is een en ander mede afhankelijk van de kans op ernstig bloedverlies tijdens de operatie al dan niet met gebruik van autotransfusie? Wie heeft het laatste woord: de anesthesist of de chirurg?

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.