Federatienieuws
Denise Hilhorst
6 minuten leestijd
Federatienieuws

‘Euthanasie is vaak een vraag om een goed einde’

Twintig jaar euthanasiewet

Plaats een reactie
Egbert Hartman/ANP
Egbert Hartman/ANP

Waar de één zich in de beginjaren nog ongelooflijk eenzaam voelde als hij euthanasie uitvoerde, voelt de ander zich nu goed geholpen en gesteund. Huisartsen Flip Sutorius (70) en Marloes Tack (40) blikken samen terug op wat de euthanasiewet – die op 1 april 20 jaar bestaat – heeft veranderd.

De naam Flip Sutorius is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de euthanasiewet. Vier jaar voor de euthanasiewet in werking trad – in 1998 – hielp Sutorius ex-senator Edward Brongersma bij zelfdoding. Brongersma had geen ernstige lichamelijke of mentale kwalen, maar hij leed aan een voor hem te lang geworden leven. Sutorius werd daarvoor strafrechtelijk vervolgd. De zaak speelde tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en beïnvloedde dat. ‘De zaak hing als een donkere wolk boven die wet,’ vertelt Sutorius. ‘Men wilde die wet erdoor hebben, maar wat ik had gedaan ging een heleboel mensen te ver.’

Het is fantastisch dat we de euthanasiewet hebben bereikt, vindt Sutorius. ‘Met onze dokters, onze KNMG. De dokters liepen vooraan. Dat begon in 1971 in Friesland, met de zaak Postma. De KNMG heeft dat toen opgepakt (zie kader). Daarna heeft mijn zaak mede bepaald hoe de wet eruit is komen te zien. Er is duidelijk gezegd, ook in de politiek, dat een zaak als “lijden aan het leven” niet onder de wet zou vallen.’

Met zware benen

Sutorius voerde dus euthanasie uit voordat er überhaupt een wet was. ‘Ik ging er altijd met zware benen naartoe. Ik wist dat er artsen waren die na het uitvoeren van euthanasie de politie op bezoek hadden gehad. Dat was geen prettig vooruitzicht; ik wist niet wat me te wachten stond. Maar waar ik vooral bang voor was, was of het wel goed zou gaan. Wij hadden bijna niets, alleen het A4’tje van de inmiddels overleden dokter Admiraal. Dat was een anesthesioloog die zich inzette voor euthanasie en die wist dat artsen worstelden met hoe je dat moest uitvoeren. Ik heb meerdere keren meegemaakt dat het niet ging zoals ik wilde. En dan stond ik daar in mijn eentje; ik moest het zelf zien op te lossen. Ik was altijd blij als het gebeurd was, dan voelde ik me tien kilo lichter.’

‘Ik moet er niet aan denken dat je zo moet ploeteren in je eentje om je patiënt te helpen’

Geholpen en gesteund

Huisarts Marloes Tack kan zich dat in het huidige tijdperk niet meer voorstellen. ‘Ik moet er niet aan denken dat je in dit soort grote beslissingen, waar je ook nog een gebrek aan kennis hebt, zo moet ploeteren in je eentje om je patiënt te kunnen helpen. Dat lijkt me echt heel moeilijk. Nu, een generatie later, zijn mijn ervaringen gelukkig heel veel beter. Ik heb wet­­geving, richtlijnen over de uitvoering en duidelijkheid over zorgvuldigheidseisen. Ik heb me altijd heel goed geholpen en gesteund gevoeld door de SCEN-arts. Daarom ben ik zelf ook vrij snel de aanvullende opleiding voor SCEN-arts gaan doen. Want euthanasie hakt er emotioneel gezien toch wel in, en dan helpt het ontzettend als er een collega is die het allemaal al eens heeft meegemaakt en die je kunt geruststellen. Ik ben tien jaar verder na mijn eerste euthanasie en ik heb er niet één gedaan waar ik een minuut korter van heb geslapen.’

Vrees niet nodig

Tack ziet de vraag naar euthanasie in verschillende situaties breder worden dan de bereidheid van de uitvoerende dokters. ‘De wet is niet veranderd, maar de interpretatie ervan beweegt een beetje mee met de bredere wens in de maatschappij. Daar is op zichzelf niks mis mee, maar het wordt wel een probleem als degenen die die wet moeten uitvoeren daar andere ideeën over hebben. Hoe groter die discrepantie wordt, hoe meer druk dokters ervaren.’ Het valt haar op dat met name haar jongere collega’s soms huiverig zijn om aan euthanasie te beginnen, ook voor de ‘minder complexe’ gevallen, die het meeste voorkomen. Een zorgelijke ontwikkeling, vindt ze. ‘Ik denk dat we in Nederland de euthanasie goed hebben geregeld en dat die vrees dus niet nodig is.’

Levenseindevragen

Tack vindt het belangrijk om te voorkomen dat euthanasie een doel op zich wordt. ‘Wat mij betreft is euthanasie de meest extreme vorm van palliatieve zorg. Er zijn ook patiënten voor wie andere oplossingen net zo passend of nog passender zijn. Ik pleit er absoluut niet voor dat je met alternatieven euthanasie moet zien te voorkomen, maar door euthanasie te plaatsen in het bredere spectrum van palliatieve zorg en levenseindevragen, deelt de dokter de verantwoordelijkheid met de patiënt. Daarmee wordt de druk voor de dokter kleiner en de keuze­mogelijk­heden voor de patiënt groter.’ Mensen vragen om euthanasie, maar willen vaak eigenlijk iets anders, is de ervaring van Sutorius. Het is vaak een vraag om een goed einde, merkt ook Tack. ‘Maar dat kan op verschillende manieren worden ingevuld. Het eerste wat je doet als iemand om euthanasie vraagt, is ofwel uitleggen wat het is, ofwel vragen wat diegene daarmee bedoelt. Dan blijkt dat lang niet altijd euthanasie te zijn.’

We moeten antwoorden vinden op deze complexe vragen

Ervaringen delen

Volgens Sutorius zou er meer nagedacht moeten worden over hoe we artsen meer vertrouwd kunnen maken met euthanasie, en dan met name met de ‘minder complexe’ situaties. ‘Bij het Expertisecentrum Euthanasie, waar ik in de raad van toezicht zit, zien we een enorme toename van gevallen die in mijn ogen de behandelend arts prima zelf had kunnen uitvoeren. Wat zou helpen is het delen van ervaringen uit de praktijk. Als de SCEN-groepen hun dokters in hun regio nóg meer zouden informeren zou je volgens mij een hoop angst weghalen.’

Niet stil blijven staan

De KNMG heeft de behandelend artsen enorm geholpen, vindt Sutorius. ‘Ze hebben er samen met anderen voor gezorgd dat die wet er kwam en we hebben SCEN gekregen. Maar de maatschappij verandert, denk bijvoorbeeld aan de voltooid-leven­discussie. Wij moeten daarin niet stil blijven staan en vooral met de maatschappij antwoorden vinden op deze complexe vragen. De KNMG kan dokters daarin meenemen. Zodat we grip houden op de discussie.’ 

Waar de één zich in de beginjaren nog ongelooflijk eenzaam voelde als hij euthanasie uitvoerde, voelt de ander zich nu goed geholpen en gesteund. Huisartsen Flip Sutorius (70) en Marloes Tack (40) blikken samen terug op wat de euthanasiewet – die op 1 april 20 jaar bestaat – heeft veranderd.

Wat ging aan de euthanasiewet vooraf en wat was de rol van de KNMG?

1973 De KNMG start naar aanleiding van de zaak Postma een werkgroep. Deze concludeert dat artsen de discussie over euthanasie moeten voortzetten. Een standpuntbepaling vindt men nog onverstandig: ‘zoveel verschillende meningen als artsen’.

1984 De KNMG neemt een standpunt over euthanasie in. Ze wil hiermee artsen een basis bieden voor een verantwoorde afweging en besluitvorming bij een euthanasievraag. De KNMG stelt de toelaatbaarheid van euthanasie niet ter discussie. Euthanasie wordt in de medische praktijk al toegepast, zoals blijkt uit artikelen en rechtszaken. De KNMG vindt het belangrijk dat er zo snel mogelijk een eind komt aan de grote rechtsonzekerheid voor artsen. Ook om patiënten en samenleving te beschermen tegen misbruik.

1991 De overheidscommissie (Remmelink) wordt ingesteld, ze doen voor het eerst onderzoek naar kwantiteit en kwaliteit van de medische beslissingen rond het levenseinde. De KNMG maakt hierover afspraken met de regering. De KNMG adviseert artsen aan het onderzoek mee te werken. Deze artsen zullen – ondanks de strafbaarheid van euthanasie – niet worden vervolgd. Ook komt de KNMG overeen dat de regering een regeling zal opstellen over het melden van euthanasie door artsen. Dat leidt ertoe dat artsen euthanasie niet meer bij de politie hoeven te melden, maar bij een lijkschouwer: een collega arts die aan de hand van een aandachtspuntenlijst controleert of een gerechtelijk onderzoek noodzakelijk is en daarover rapporteert aan het Openbaar Ministerie. De aandachtspunten op deze lijst komen overeen met de zorgvuldigheidseisen zoals de KNMG die verwoordde in het standpunt uit 1984.

1995 De regeling uit 1991 wordt in de wet verankerd en geldt totdat de euthanasiewet van kracht wordt. Dit draagt enorm bij aan het vertrouwen dat artsen moeten hebben om euthanasie te melden. En dát zorgt ervoor dat er een goed inzicht kan ontstaan in de medische praktijk. Met als gevolg een gefundeerd vertrouwen van de samenleving ín deze praktijk. Het Remmelink-onderzoek toont ook aan dat niet alle artsen handelen volgens de zorgvuldigheidseisen. Dat is voor de KNMG aanleiding om in te zetten op het verbeteren van de kwaliteit van de consultatie en de medische beslissing voorafgaand aan het uitvoeren van het verzoek. Onder de vlag van Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland (SCEN) werkt de KNMG sinds 1997 daaraan samen met vele (SCEN)artsen, patiënten- en ouderenorganisaties, de toetsingscommissies euthanasie, VWS, Justitie & Veiligheid, IGJ en OM.

2002 Inwerkingtreding euthanasiewet.

Federatienieuws KNMG euthanasie levenseinde
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.