Tuchtrecht
Eva Kneepkens
Eva Kneepkens
9 minuten leestijd
Tuchtrecht

Woninginbraak bij huisarts leidt tot tuchtklacht

Uitspraak: Ongegrond*

1 reactie
Getty Images
Getty Images

Tijdens een woninginbraak bij een huisarts worden juwelen gestolen. De huisarts verdenkt de dochter van een patiënte met wie hij ook een vriendschappelijke relatie heeft naast de arts-patiëntrelatie. De vriendschap met patiënte beëindigt hij als hij de dochter van patiënte verdenkt van de woninginbraak. Patiënte vat dit echter op als een beëindiging van de behandelrelatie en stapt naar het Regionaal Tuchtcollege (RTG) Amsterdam. Ze verwijt de huisarts onder andere dat hij de behandelovereenkomst onjuist en eenzijdig heeft opgezegd en dat hij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden.

Eerst de klacht over het beroepsgeheim. Na de inbraak hebben de partner en dochter van de huisarts patiënte gebeld en haar dochter beschuldigd. Volgens patiënte zouden ze daarbij over medische informatie hebben beschikt die ze alleen met de huisarts had gedeeld.

Volgens de huisarts gaat het echter om informatie die hij niet als huisarts had verkregen. De contacten tussen hem en patiënte ‘waarbij persoonlijke zaken (over familie) werden besproken, vonden plaats buiten praktijkuren. De huisarts had zijn dokterstas dan niet bij zich en hij declareerde die contacten niet’, staat in de uitspraak. Kennelijk was het onderscheid tussen vriendschap en behandelrelatie voor de huisarts wel duidelijk maar voor patiënte niet, schrijft het RTG. Omdat patiënte volgens het college heeft nagelaten om te onderbouwen hoe en wanneer de huisarts het beroepsgeheim heeft geschonden, kan het RTG ‘niet vaststellen dat de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld’.

Ook over het opzeggen van de behandel­relatie bestaat onduidelijkheid bij patiënte. Uit een mailwisseling blijkt dat de huisarts na de inbraak patiënte een aantal keer heeft geadviseerd een andere huisarts te zoeken. Hierover schrijft het RTG: ‘Hoewel begrijpelijk is dat klaagster heeft gevoeld dat de huisarts “haar als patiënt kwijt wil”, zoals zij het zelf schrijft aan hem, kunnen voornoemde e-mails niet worden beschouwd als een opzegging, maar alleen als een advies om een andere huisarts te zoeken, welk advies zij (na enige aarzeling) ook heeft opgevolgd.’

Deze casus wordt ook besproken in:

‘Patiënten die je vrienden worden. We praten elkaar al decennia lang het mantra “nabijheid met behoud van distantie” na’, schrijft huisarts Pieter Barnhoorn in een reactie. ‘Die distantie heeft veel mensen ziek(er) gemaakt. Mooi om te zien dat het ook anders kan. Maar dan wordt het wel oppassen! Is het duidelijk wanneer je als arts langskomt en wanneer als vriend? Als specialist – en voor heel veel dingen dus niet opgeleid – is dat veel duidelijker dan als huisarts. Als huisarts is die nabijheid misschien nog meer nodig – je bent meer dan een medisch probleemoplosser – en zul je vaker voor dit soort dilemma’s komen te staan. Dat maakt het vak zo mooi, maar af en toe ook lastig. En soms moet je dan een patiënt adviseren een andere (huis)arts te zoeken. Dat lijkt de huisarts hier goed te hebben ingezien.’

* Binnen zes weken na de uitspraak is beroep nog mogelijk.

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam d.d. 20 juni 2023

download de ingekorte uitspraak (in pdf)
de volledige uitspraak

Beslissing in de zaak onder nummer van A2023/5254 in raadkamer op de klacht van A, wonende in B, klaagster, gemachtigde E, tegen C, huisarts, werkzaam in B, verweerder, hierna ook: de huisarts.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster, geboren in 1931, was jarenlang patiënt van de huisarts. Sinds 2015 hadden zij – na het overlijden van de echtgenoot van klaagster - ook een persoonlijke, vriendschappelijke relatie met elkaar.

1.2 In de zomer van 2022 heeft een inbraak plaatsgevonden in de woning van de huisarts. Vanwege zijn vermoeden dat de dochter van klaagster de inbraak had gepleegd, heeft de huisarts de vriendschap met klaagster verbroken. Klaagster maakt de huisarts meerdere verwijten ten aanzien van de gang van zaken rond het beëindigen van de behandelrelatie.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 januari 2023;
- het verweerschrift met de bijlage;
- een e-mailbericht van de gemachtigde van klaagster van 9 maart 2023.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt. Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij:

a) het medisch beroepsgeheim heeft overtreden;
b) de overeenkomst tot zorgverlening onjuist eenzijdig heeft opgezegd;
c) na beëindiging van de zorgverlening (ten onrechte) nog vergoedingen heeft gedeclareerd.

3.2 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling
4.1
De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) schending medisch beroepsgeheim
4.2
Op 13 juni 2022 werd klaagster gebeld door de partner van de huisarts en diens dochter. In dat gesprek uitten zij de beschuldiging dat de dochter van klaagster had ingebroken in de woning van de huisarts en juwelen had ontvreemd. Volgens klaagster gaven zij er in dat gesprek blijk van, over vertrouwelijke informatie te beschikken over de dochter van klaagster. Aangezien klaagster die informatie alleen met de huisarts had gedeeld, stelt zij dat hij zijn medisch beroepsgeheim heeft overtreden door die kennis in zijn huiselijke kring te delen.

4.3 In een brief aan de huisarts in augustus 2022 heeft klaagster geschreven: “Gebleken is dat je het inhoudelijke verhaal van wat mij zeven jaar geleden is overkomen én wat bij mij tot psychische en lichamelijke schade heeft geleid, dat je dit gedeeld hebt met je parter. Dat je partner dit vervolgens met haar kinderen heeft gedeeld. (Of jij hebt het rechtstreeks met haar kinderen gedeeld) En dat haar kinderen het hebben ‘ingezet’ om mij (en niet D, de vermeende dader in dit verhaal) onder druk te zetten.”
De huisarts heeft deze brief beantwoord bij brief van 10 september 2022 en daarin geschreven dat, voor zover hij kennis over (de familie van) klaagster met anderen had gedeeld, dit geen kennis was die hij als huisarts had gekregen. De contacten tussen de huisarts en klaagster waarbij persoonlijke zaken (over familie) werden besproken, vonden plaats buiten praktijkuren. De huisarts had zijn dokterstas dan niet bij zich en hij declareerde die contacten niet. In zijn verweerschrift heeft de huisarts verder nog toegelicht dat hij en zijn partner tijdens privébezoeken aan klaagster ermee bekend zijn geraakt dat de dochter van klaagster voortdurend in financiële nood verkeerde en dat zij criminele contacten had.

4.4 Het college stelt vast dat een arts op grond van de KNMG-gedragscode voor artsen gehouden is aan een respectvolle omgang met een patiënt en dat hij professionele grenzen in acht dient te nemen. Onderdeel van die professionele grenzen is onder andere dat een arts in principe geen vrienden behandelt. De onder 4.3 weergegeven briefwisseling illustreert waarom een huisarts beter geen vrienden kan behandelen. Hoewel de huisarts zegt de behandelrelatie altijd goed te hebben kunnen scheiden van de vriendschap, is dat onderscheid voor klaagster kennelijk niet steeds duidelijk geweest. De huisarts heeft verklaard dat hij – mede door deze klacht - zich dat inmiddels realiseert, en hij betreurt de (aldus, onbedoeld) ontstane onduidelijkheid. Dat neemt niet weg dat als klaagster stelt dat de huisarts zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden, zij ook duidelijk dient te stellen en vervolgens te onderbouwen wanneer en hoe hij dat heeft gedaan. Het had op de weg van klaagster gelegen om toe te lichten welke informatie door de huisarts met anderen is besproken. Nu zij dat heeft nagelaten, kan het college niet vaststellen dat de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door informatie (die hij in zijn functie als huisarts heeft verkregen) over klaagster en haar familie te delen met zijn partner en haar kinderen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) onjuiste eenzijdige opzegging overeenkomst
4.5 Klaagster neemt het de huisarts kwalijk dat hij de behandelovereenkomst zonder brief of gesprek heeft opgezegd.
De huisarts ontkent dat hij de zorgovereenkomst (eenzijdig) heeft opgezegd. Hij heeft erop gewezen dat hij juist heeft toegezegd de huisarts van klaagster te zullen blijven, zij het dat dat niet zijn voorkeur had.

4.6 Terecht heeft klaagster in haar (onder 4.3 vermelde) brief aan de huisarts geschreven dat hij, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen (artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek). Het college stelt echter vast dat de huisarts de behandelingsovereenkomst niet heeft opgezegd. Hij heeft klaagster en haar gemachtigde (die destijds als bemiddelaar heeft opgetreden) wel bij meerdere gelegenheden geadviseerd een andere huisarts te zoeken. Zo heeft de huisarts in een e-mailbericht van 22 juni 2022 aan de gemachtigde geschreven: “Ik heb haar vorige week zelf geadviseerd een ander te nemen” en in een e-mailbericht van 24 juni 2022: “Natuurlijk zal ik, totdat ze een andere arts gevonden heeft, optreden in noodgevallen, maar het lijkt me voor haar echt beter een andere huisarts te zoeken”. Op 22 augustus 2022 heeft de huisarts de gemachtigde van klaagster gemaild: “Het advies blijft dat A een andere huisarts zoekt”.
Uit een e-mailbericht van 19 september 2022 van de gemachtigde van klaagster aan de huisarts blijkt dat klaagster een andere huisarts had gevonden; verzocht werd om aan de nieuwe huisarts het medisch dossier van klaagster te verstrekken.

4.7 Hoewel begrijpelijk is dat klaagster heeft gevoeld dat de huisarts ‘haar als patiënt kwijt wil’, zoals zij het zelf schrijft aan hem, kunnen voornoemde e-mails niet worden beschouwd als een opzegging, maar alleen als een advies om een andere huisarts te zoeken welk advies zij (na enige aarzeling) ook heeft opgevolgd. Ook dit onderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c) declaraties
4.8 Klaagster stelt dat de huisarts kosten heeft gedeclareerd bij de zorgverzekeraar die hij niet heeft gemaakt aangezien zijn zorgverlening aan haar toen al was beëindigd. Zo zou de huisarts in november 2022 onder andere een griepprik hebben gedeclareerd die zij niet van hem heeft gekregen. Klaagster heeft verwezen naar een overzicht van haar zorgverzekeraar waaruit verschillende declaraties over de periode van 13 juni 2022 tot en met 21 november 2022 blijken.

4.9 De huisarts heeft uitgelegd dat declaraties kunnen worden onderscheiden in die voor inschrijftarieven en die voor daadwerkelijke verrichtingen (consulten/visites). Inschrijftarieven worden op de eerste dag van ieder kwartaal gedeclareerd door de huisartsenpraktijk waar de patiënt op dat moment staat ingeschreven. Dat er door de huisarts dus nog kosten zijn gedeclareerd zolang klaagster nog niet bij haar nieuwe huisarts was ingeschreven (en als gevolg daarvan automatisch werd uitgeschreven bij de huisarts), betekent dus niet dat sprake was van oneigenlijke declaraties. Verder heeft de huisarts opgemerkt dat de data die de zorgverzekeraar noemt in het door klaagster overgelegde overzicht niet de data van de declaraties zijn, maar de data van verwerking in het systeem. Tot slot heeft de huisarts ontkend dat door hem een griepvaccinatie is gedeclareerd.

4.10 Mede gelet op het onderbouwde verweer van de huisarts, is het college van oordeel dat klaagster haar stelling dat de huisarts onterechte declaraties heeft ingediend onvoldoende heeft onderbouwd. Niet gebleken is dat sprake is geweest van oneigenlijke declaraties. De verklaring van de huisarts dat de declaraties onder andere inschrijftarieven betroffen die per de eerste dag van het kwartaal werden geheven, vindt steun in het door hem bij zijn verweerschrift overgelegde overzicht. Ook dit onderdeel is ongegrond.

Slotsom
4.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

5. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 20 juni 2023 door A.M.J.G van Amsterdam, voorzitter, R.E. van Hellemondt, lid-jurist, G.J. Dogterom, V.M. Schijf en D.E. de Jong, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris.

Lees ook:
recht Tuchtrecht
  • Eva Kneepkens

    Eva Kneepkens is arts en promoveerde binnen de reumatologie. Na een postacademische cursus wetenschapsjournalistiek en een stage bij de Volkskrant koos ze voor het journalistieke pad. Ze schrijft voor Medisch Contact onder andere over wetenschap, tuchtzaken en inrichting van zorg.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • N. Glaser

    Huisarts, Noordwijkerhout

    Wat een makkelijke stok om mee te slaan is het tuchtrecht toch weer. Verkwanselen wederom van maatschappelijk geld, tijd en energie van de huisarts...

    [Reactie gewijzigd door Glaser, Nick op 23-09-2023 19:57]

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.