Tuchtrecht
6 minuten leestijd

Milde straf voor seksuele relatie

Plaats een reactie
Zaaknummer RTC ’s-Gravenhage 2010-102, uitspraak 7 juni 2011
Specialisme Homeopathisch arts
Uitspraak Schorsing voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar
Klager Patiënte
Relevantie volgens de inspectie Een seksuele relatie aangaan tijdens een behandelrelatie mag gewoon niet en zou altijd een schorsing op moeten leveren. Ook wanneer je achteraf erkent dat je fout bent geweest. De vraag rijst wat de maatregel was geweest wanneer de arts geen alcohol met de patiënt had genuttigd en hij wel duidelijk had geschreven. Er is inmiddels al zoveel over geschreven en er zijn al zoveel vergelijkbare tuchtzaken geweest dat deze tuchtnorm bij alle artsen uitgebreid bekend is. Het college is dus nog mild geweest.
Feiten Patiënte heeft zich tot de arts gewend in verband met psychische klachten. Daarbij is onder meer aan de orde gekomen dat patiënte vond dat zij te veel dronk. Anderhalve maand later heeft een controleconsult plaatsgevonden. Enige tijd hierna heeft de arts telefonisch contact met patiënte opgenomen en geïnformeerd naar haar ervaringen met het door hem voorgeschreven homeopathische medicijn. Vervolgens hebben diverse telefonische contacten en ook ontmoetingen plaatsgevonden en is tussen patiënte en de arts een affectieve en seksuele relatie ontstaan. Gedurende deze relatie bleef patiënte onder behandeling van de arts en heeft hij medicijnen voorgeschreven. Een aantal maanden later is de relatie tussen patiënte en de arts beëindigd.
Overwegingen tuchtcollege Het aangaan van een seksuele relatie is onder alle omstandigheden ontoelaatbaar in de professionele behandelrelatie tussen arts en patiënt. Er ontstaat immers een onaanvaardbare vermenging tussen behandeldoelen en gevoelens van verliefdheid. De arts had de behandelrelatie moeten verbreken toen hij niet-professionele gevoelens van genegenheid voor patiënte kreeg en nadien in ieder geval een afkoelingsperiode van aanzienlijke duur in acht moeten nemen alvorens een relatie met patiënte aan te gaan.<br> <br>Wat betreft het verwijt dat de arts alcohol met patiënte heeft genuttigd geldt evenzeer dat de arts geen professionele afstand ten aanzien van patiënte heeft bewaard. De arts heeft immers samen met patiënte bij diverse gelegenheden in ieder geval één á twee glazen alcohol genuttigd, terwijl klaagster reeds bij het eerste consult aan de arts had voorgelegd dat zij een alcoholprobleem had<br>,<br>De arts heeft weliswaar een dossier bijgehouden, maar zijn handschrift is zeer slecht leesbaar. Of de inhoud van het dossier voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld, kan dan ook niet worden nagegaan. Het dossier is door de slechte leesbaarheid in ieder geval niet geschikt voor overdracht.

Beslissing in de zaak onder nummer van: 2010-102
Datum uitspraak: 7 juni 2011

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:


A wonende te B, klaagster,
tegen:
C, homeopathisch arts, wonende te D, praktijkhoudende te E de persoon over wie wordt geklaagd, hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 11 juni 2010. Namens de arts is een verweerschrift ingediend door mr. J. Wind, advocaat te Middelburg. Vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 april 2011. Klaagster en de
arts zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. A. van Veen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch en de arts werd bijgestaan door mr. Wind voornoemd. Mr. Van Veen heeft een pleitnota overgelegd.

2. De feiten
Klaagster heeft zich op 16 mei 2008 tot de arts gewend in verband met psychische klachten. Daarbij is onder meer aan de orde gekomen dat klaagster vond dat zij teveel alcohol dronk. De arts heeft naar aanleiding van dit consult een homeopathisch medicijn voorgeschreven. Op 30 juni 2008 heeft een controle consult plaatsgevonden. In verband met aanhoudende klachten heeft de arts toen een ander medicijn voorgeschreven. Enige tijd hierna heeft de arts telefonisch contact met klaagster opgenomen en geïnformeerd naar de ervaringen van klaagster met het voorgeschreven medicijn. Vervolgens hebben diverse telefonische contacten en ook ontmoetingen plaatsgevonden en is tussen klaagster en de arts een affectieve en seksuele relatie ontstaan. Gedurende deze relatie bleef klaagster onder behandeling van de arts en heeft de arts medicijnen voorgeschreven. In april/mei 2009 is de relatie tussen klaagster en de arts beëindigd.

3. De klacht
Klaagster verwijt de arts het volgende:
1) De arts is een affectieve en seksuele relatie met klaagster aangegaan. Dit is temeer kwalijk omdat klaagster psychische klachten met de arts besprak. Gedurende de relatie heeft de arts bovendien veelvuldig alcohol geschonken, terwijl klaagster zich onder meer in verband met alcoholproblemen tot de arts had gewend.
2) De dossiervorming is uiterst chaotisch. De aantekeningen zijn slecht leesbaar en
heel kort. Er is geen professionele analyse, beoordeling of diagnose in het medisch dossier te vinden en voorts ontbreekt een behandelplan.
3) De arts heeft nagelaten klaagster door te verwijzen terwijl klaagster psychiatrische hulp nodig had.

4. Het standpunt van de arts
De arts erkent dat hij een affectieve en seksuele relatie met klaagster heeft gehad. Hij heeft zich destijds niet gerealiseerd dat hij de behandelrelatie met klaagster had moeten beëindigen en een afkoelingsperiode in acht had moeten nemen, alvorens een relatie met klaagster aan te gaan. De arts had klaagster eerder, in 2003, met succes behandeld en wilde haar problemen ook dit keer oplossen. Hij betreurt dat hij de behandelrelatie niet heeft beëindigd toen hij gevoelens van genegenheid voor klaagster voelde. De arts
bestrijdt dat hij misbruik heeft gemaakt van de aan hem als arts verstrekte informatie en dat sprake was van een afhankelijke relatie. Evenmin is juist dat gedurende de relatie veel alcohol is genuttigd; de alcoholconsumptie is steeds beperkt gebleven tot 1 á 2 glazen. Voorts bestrijdt de arts dat het dossier chaotisch is en dat hij klaagster voor psychiatrische hulp had moeten verwijzen.

5. De beoordeling
5.1 Partijen verschillen van mening ten aanzien van de wijze waarop hun relatie is ontstaan en beëindigd. Vast staat wel dat zij gedurende langere periode een affectieve en seksuele relatie hebben gehad en dat deze is ontstaan nadat klaagster zich in verband met psychische problemen tot de arts had gewend. Gedurende deze relatie heeft de arts de behandelrelatie voortgezet en is hij medicatie blijven voorschrijven.

5.2 Het aangaan van een seksuele relatie is onder alle omstandigheden ontoelaatbaar in de professionele behandelrelatie tussen arts en patiënt. Er ontstaat immers een onaanvaardbare vermenging tussen behandeldoelen en gevoelens van verliefdheid.

Dit is volstrekt ongewenst, met name gelet op de omstandigheid dat de patiënt van de behandeling afhankelijk is en de behandelend arts hierdoor de noodzakelijke professionele distantie kwijtraakt. De arts had de behandelrelatie met klaagster moeten verbreken toen hij niet-professionele gevoelens van genegenheid voor klaagster kreeg, en nadien in ieder geval een afkoelingsperiode van aanzienlijke duur in acht moeten nemen alvorens een relatie met klaagster aan te gaan. Door dat na te laten heeft de arts in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) had behoren te betrachten. Wat betreft het eveneens in het eerste klachtonderdeel begrepen verwijt dat de arts alcohol met klaagster heeft genuttigd geldt evenzeer dat de arts geen professionele afstand ten aanzien van klaagster heeft bewaard. Vast staat immers dat de arts samen met klaagster bij diverse gelegenheden in ieder geval 1 á 2 glazen alcohol heeft genuttigd,
zulks terwijl klaagster reeds bij het eerste consult op 16 mei 2008 aan de arts had voorgelegd dat zij een alcoholprobleem had. Gelet op het voorgaande is het eerste onderdeel van de klacht gegrond.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2, dat betrekking heeft op het medisch dossier, stelt het College vast dat de arts weliswaar een dossier heeft bijgehouden, doch dat zijn handschrift zeer slecht leesbaar is. Of de inhoud van het dossier voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, kan dan ook niet worden nagegaan. Het dossier is door de slechte leesbaarheid in ieder geval niet geschikt voor overdracht.
Ook het tweede onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

5.4 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel, waarin klaagster de arts verwijt dat hij haar voor psychiatrische hulp had moeten verwijzen, overweegt het College dat niet is gebleken dat een dergelijke verwijzing destijds noodzakelijk was. De psychische gesteldheid van klaagster was in ieder geval niet zodanig dat zij haar werk niet meer kon uitoefenen.. Zij heeft ter zitting aangegeven dat zij zich niet ziek heeft gemeld in de periode dat zij onder behandeling van de arts stond. Ook uit het in 2010 opgestelde en door klaagster overgelegde “Verslag psychologisch onderzoek” met betrekking tot klaagster volgt niet dat de arts klaagster in 2008/2009 had moeten verwijzen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.5 Uit hetgeen ten aanzien van klachtonderdelen 1 en 2 is overwogen volgt dat de arts niet de zorg heeft betracht die van hem mocht worden gevergd. Wat betreft de op te leggen maatregel neemt het College in aanmerking dat de arts thans inzicht heeft getoond in de (ernstige) verwijtbaarheid van zijn gedrag en dit volmondig heeft erkend.

Niettemin is het College van oordeel dat oplegging van een vergaande, in vergelijkbare gevallen gebruikelijke, maatregel passend is, nu het de arts al van het begin af aan volstrekt helder had moeten zijn dat het aangaan van een intieme en seksuele relatie met een patiënte absoluut ontoelaatbaar is. Deze relatie heeft bovendien geruime tijd geduurd - in ieder geval aanzienlijk langer dan een half jaar - en al die tijd heeft de arts de behandelrelatie laten voortbestaan. Na te melden maatregel wordt daarom passend en geboden geacht.

6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
Legt op de maatregel van schorsing van de inschrijving van de arts in het BIG-register voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de arts zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag en bepaalt dat deze schorsing zal ingaan op de datum dat deze beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, drs. M. Keus, drs. A.J.M.F. Janssen en dr. J.W. van ‘t Wout, ledenartsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2011.

  • Meer medisch recht

<b>PDF van de uitspraak</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.