Tuchtrecht
Sophie Broersen Robinetta de Roode
14 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Gz-psycholoog was terecht voorzichtig in contact met echtgenoot van patiënt

2 reacties

Een gz-psycholoog wil dat de kinderen van een vrouw in een opvanghuis psychologische diagnostiek en behandeling ondergaan. In principe moeten beide ouders daar toestemming voor geven, maar dat is in dit geval lastig. De vrouw is met haar kinderen naar een geheim opvanghuis gegaan, nadat de man is aangehouden vanwege een verdenking op bedreiging van zijn gezin.

Deze zaak wordt geseponeerd, maar de situatie blijft blijkbaar dreigend. De politie adviseert de psycholoog om niet met de man te communiceren, omdat hij dan de verblijfplaats van zijn gezin zou kunnen achterhalen. Dat was al eens gebeurd, waarna het gezin naar een andere plek moest verhuizen.

De psycholoog doet daarom bij de rechtbank een verzoek om vervangende toestemming. Via de rechtbank, waar de vrouw een echtscheidingsverzoek heeft gedaan, bereikt dit verzoek de echtgenoot. De echtgenoot vindt dat de psycholoog in de fout is gegaan door hem niet te informeren over zijn kinderen en door dat verzoek bij de rechtbank.

De klacht wordt afgewezen: de psycholoog heeft de veiligheid van de kinderen zwaarder laten wegen dan de rechten van de vader. Gezien de omstandigheden, waaronder het dringende advies van de politie, valt daar niets op aan te merken. Goed hulpverlenerschap biedt daarvoor ruimte. Ook het verzoek om vervangende toestemming aan de rechter was in juiste bewoordingen opgesteld. Het tuchtcollege merkt nog wel op dat de instelling waar de psycholoog werkt, er goed aan zou doen om een protocol over dergelijke toestanden op te stellen. Dat lijkt ons nuttig. Voor artsen biedt overigens niet alleen de KNMG-meldcode, maar ook de vorig jaar vernieuwde ‘KNMG-wegwijzer informatie en toestemming bij behandeling van minderjarigen’ al het nodige houvast.


Auteurs

Sophie Broersen, arts en journalist

mr. Robinetta de Roode, adviseur gezondheidsrecht


Download de ingekorte versie van dit artikel (PDF)

Voor meer uitspraken zie tuchtrecht.nl.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.012 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. I. Bouma te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft een klacht ingediend die op 15 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag is ingekomen en die door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven is ontvangen op 18 juni 2018 tegen C. – hierna de gz-psycholoog. Bij beslissing van 3 december 2018, onder nummer 1899, heeft dat College de klacht afgewezen en publicatie van de beslissing gelast. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2019 alwaar partijen niet zijn verschenen. Bij beslissing van 10 oktober 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege bepaald dat de behandeling ter terechtzitting op een nader te bepalen datum zal worden heropend en voortgezet en de gz-psycholoog in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke toelichting te geven op de in die beslissing genoemde vraagpunten. Op 30 december 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege van de gz-psycholoog een brief van 23 december 2019 ontvangen.

Vervolgens is de zaak in beroep opnieuw ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege behandeld op 4 februari 2020. Klager is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, zonder kennisgeving vooraf niet verschenen. De gz-psycholoog is met bericht niet ter terechtzitting verschenen. Voor haar is haar gemachtigde, mr. Bouma voornoemd, verschenen.

Mr. Bouma heeft de standpunten van de gz-psycholoog nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

            Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager heeft vier kinderen, geboren in respectievelijk 2001, 2003, 2006 en 2008.

De kinderen zijn omstreeks 2007 een periode uit huis geplaatst geweest op basis van een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, waarvan later is vastgesteld dat het niet deugdelijk is geweest. Hiervoor zijn door de Raad voor de Kinderbescherming en het Ministerie van Veiligheid en Justitie excuses aan klager en zijn toenmalige echtgenote (hierna: de echtgenote) aangeboden.

Op 23 juli 2016 is klager door de politie aangehouden en verhoord, omdat hij zijn echtgenote en kinderen zou hebben bedreigd. Bij brief van 25 juli 2016 heeft het arrondissementsparket klager bericht dat de zaak werd geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.

De echtgenote van klaagster is met de kinderen naar een opvanghuis gegaan, waarvan het adres geheim is. Klager is in de periode september 2016 tot en met oktober 2017 niet in Nederland geweest.

In november 2016 heeft klager contact met zijn echtgenote gehad.

Op 21 november 2016 zijn de echtgenote en de kinderen naar een ander opvanghuis gegaan. Het betreft de instelling waar verweerster als GZ-psycholoog werkzaam is. Sindsdien heeft klager met de echtgenote en/of de kinderen geen contact meer gehad.

Begin 2017 heeft de echtgenote van klager een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank. Het verzoek is gepubliceerd in de Staatscourant, wat impliceert dat klager op dat moment geen bekende woon- of verblijfplaats had in Nederland.

Verweerster heeft een “Verzoek om vervangende toestemming psychologische behandeling en diagnostiek” opgesteld, gedateerd 15 februari 2017. Het verzoek is niet ondertekend. De tekst daarvan luidt:

“Binnen onze instelling verblijft [de echtgenote van klager] met haar vier kinderen vanwege ernstige zorgen over veiligheid van dit gezin.

Gedurende het verblijf wordt duidelijk dat er voor de kinderen meer zorg nodig is dan enkel verblijf. Met name over de oudste twee kinderen bestaan zorgen, waarvoor nadere diagnostiek en behandeling is geïndiceerd. Zoon CC. trekt zich terug, zoekt geen aansluiting met zijn omgeving en gaat steeds meer gamen waarbij verslaving op de loer ligt. Praten over de traumatische ervaringen en de moeilijke situatie waarin hij zich bevindt doet hij niet. Hij laat bijzonderheden zien in de contactname waarbij er zorgen zijn over zijn persoonlijkheidsontwikkeling en complexe traumatisering. Dochter AA. laat veel externaliserend gedrag zien, zoals woede uitbarstingen, ongehoorzaamheid, driftbuien en vernielzucht. Ook bij haar zijn er zorgen over de effecten van de chronische traumatisering in haar kindertijd en de huidige dreiging. Bij de jongste twee kinderen worden minder zorgen gemeld, maar ook voor he willen wij oog hebben gezien de complexe situatie waarin zij zich bevinden en de voorgeschiedenis die is gekenmerkt door dreiging en geweld.

Op dit moment mogen wij de kinderen niet verder zien voor psychologische diagnostiek en behandeling, gezien het twee-ouderlijk gezag. Er loopt een rechtszaak betreffende het gezag, waarbij nog gewacht wordt op de reactie van vader. Omdat de zorgen over de kinderen toenemen, willen wij u verzoeken om een vervangende toestemming te geven voor verdere psychologische behandeling en diagnostiek voor de kinderen.”

Dezelfde brief, maar dan met de datum 5 april 2017 en wel ondertekend, is door de advocaat van de echtgenote op 6 april 2017 ingediend bij de rechtbank, waar een mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek was gepland op 11 april 2017. De mondelinge behandeling is tweemaal aangehouden omdat klager niet juist was opgeroepen en heeft uiteindelijk op 10 januari 2018 plaatsgevonden.

In december 2017 heeft klager voor de echtscheidingsprocedure een advocaat ingeschakeld, die de onderliggende dossierstukken bij de advocaat van de echtgenote heeft opgevraagd. In vervolg op de mondelinge behandeling van 10 januari 2018 heeft de advocaat van de echtgenote klager via zijn advocaat een toestemmingsverklaring voor de psychologische behandeling toegezonden met het verzoek deze te ondertekenen. Klager heeft deze verklaring niet ondertekend en zijn beslissing toegelicht in een brief van

31 januari 2018 met verzoek deze brief – via de advocaten – door te leiden aan de instelling waar zijn kinderen verbleven. De advocaat van de echtgenote heeft op

30 april 2018 bevestigd dat de brief van klager aan de instelling is doorgeleid.

Op 26 maart 2018 heeft verweerster de rechtbank verzocht de vervangende toestemming alsnog te geven.

De rechtbank heeft in de echtscheidingsprocedure een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast.

De bemoeienis van de instelling waar verweerster werkt met de echtgenote en de kinderen is inmiddels geëindigd.

Klager heeft op 18 maart 2018 een klacht ingediend bij de instelling waar verweerster werkzaam is. Op 9 mei 2018 heeft hij daarover een gesprek gehad met een bestuurder van die instelling. De bestuurder heeft klager bij brief van 10 juni 2018 schriftelijk geïnformeerd. Strekking van de brief is – kort weergegeven – dat de instelling als uitgangspunt onderschrijft dat een met het gezag belaste ouder recht heeft op informatie over de kinderen, maar dat in de situatie van het gezin van klager zijn recht ondergeschikt is aan de veiligheid voor de echtgenote en de kinderen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerster wordt verweten dat zij:

1.                  klager bij haar verzoek om vervangende toestemming medische behandeling:

-                     ten onrechte niet heeft geïnformeerd in verband met haar intenties;

-                     ten onrechte niet geraadpleegd heeft noch hem om toestemming heeft

gevraagd voor de behandelingen die zij bij zijn kinderen wilde starten. Klager is bewust buitengesloten;

-                     ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het welzijn, de ontwikkeling

                        en het verloop van de hulpverlening van klagers kinderen;

2.                  helemaal niets heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de informatie die ze

gebruikte juist en nauwkeurig was, waarmee zij blijk heeft gegeven andere belangen dan die van klagers kinderen te dienen en geen invulling heeft gegeven aan goed hulpverlenerschap;

3.                  niet begrepen heeft dat de moeder en de instellingen zelf verantwoordelijk zijn

                        voor trauma bij de kinderen;

4.                  de rechter bewust misleidt door haar verzoek om vervangende toestemming te

handhaven terwijl hulpverlening (opvang en/of behandeling) allang afgesloten is;

5.                  heeft verzuimd klager haar contactgegevens te verstrekken en zich niet

                        toetsbaar wil opstellen;

6.                  geen oog heeft voor de impact die de bemoeienis op klagers kinderen heeft die

zonder enige reden, door het hele land van opvang naar opvang en van school naar school worden gesleept;

7.                  de werkelijke gebeurtenissen van klagers leven een extreem perverse draai

                        geeft en van hem een lelijke karikatuur maakt.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Daartoe heeft zij onder meer het navolgende aangevoerd.

De echtgenote en de kinderen van klager zijn opgevangen op de EVA, de Extra Veilige Afdeling van de instelling in verband met signalen van onveiligheid. Er wordt gewerkt vanuit een multidisciplinaire ketenaanpak, waarbij ketenpartners als politie en Veilig Thuis betrokken zijn. Voortdurend zijn in overleg met de ketenpartners afwegingen gemaakt of en in hoeverre informatie ingewonnen dan wel gedeeld kon worden met klager. Verweerster kan (nog steeds) geen informatie delen, waarvan eerder in overleg met ketenpartners is besloten deze niet kenbaar te maken aan klager. Van de politie kwam het dringende advies om op geen enkele wijze direct met klager te communiceren, omdat hij dan alles in het werk zou stellen de verblijfplaats van de echtgenote en de kinderen te achterhalen. Dat was eerder ook al gebeurd, wat de reden was waarom zij binnen de instelling van verweerster werden geplaatst.

Via de advocaat van de echtgenote was er (na verloop van tijd, want eerst kon klager niet worden bereikt) communicatie mogelijk zonder dat de identiteit van verweerster en de instelling en dus een mogelijke link naar de verblijfplaats van het gezin te achterhalen zou zijn. Vanuit de beroepscode NIP bezien, heeft verweerster zorgvuldig gehandeld. Achteraf realiseert verweerster zich dat zij via die advocaat meer informatie had kunnen geven over de intenties bij het verzoek om toestemming. De brief van klager van

31 januari 2018 is niet door verweerster ontvangen, maar door een collega van haar en wel op 30 april 2018.

Voortdurend zijn op basis van de meldcode en de beroepscode, alsmede aan de hand van de vijf vragen bij een Conflict van Plichten, afwegingen gemaakt of klager al dan niet kon worden geïnformeerd en wanneer dat mogelijk wel zou kunnen gebeuren. Hierbij is het belang van de kinderen leidend geweest.

Klager geeft niet aan van welke onjuiste gegevens verweerster bij haar verzoek is uitgegaan. De zorgelijke gedragingen die verweerster en haar collega’s vanaf de opname bij de kinderen hebben gezien geven een indicatie voor psychologisch onderzoek en mogelijke behandeling, zulks in combinatie met gegevens van de politie en het verhaal van de echtgenote en de kinderen. Er is gewerkt met een begeleidingsprogramma, Veerkracht, van waaruit duidelijk is geworden dat er meer dan begeleiding alleen nodig is voor de kinderen. Verweerster is van mening dat nadere diagnostiek nodig is om een volledig beeld te krijgen van de traumabeleving van de kinderen. Er kunnen meerdere oorzaken aan de problematiek ten grondslag liggen. Er is nimmer gestart met enige behandeling van de kinderen, omdat toestemming daarvoor nog steeds ontbreekt.

In het verzoek vervangende toestemming wordt gesproken over complexe, chronische traumatisering en een voorgeschiedenis met dreiging en geweld, zonder specificatie hoe of door wie dat is veroorzaakt. In de tekst wordt in algemene bewoordingen gesproken en niet over klager specifiek.

Op het moment van het laatste verzoek om vervangende toestemming was verweerster nog betrokken bij het gezin.

Verweerster heeft haar identiteit voor klager enige tijd geheimgehouden, omdat via die gegevens de verblijfplaats van het gezin achterhaald zou kunnen worden. Omdat klager inmiddels bekend is met de gegevens van de instelling heeft verweerster daarna haar contactgegevens alsnog gegeven.

5. De overwegingen van het college

De klacht van klager komt er in de kern op neer, ten eerste dat klager van verweerster geen informatie over de kinderen en de gevraagde vervangende toestemming heeft ontvangen en ten tweede dat klager bezwaren heeft tegen de inhoud en de tekst van de gevraagde vervangende toestemming. Het college oordeelt als volgt.

De instelling waar verweerster werkzaam is had de zorg voor de echtgenote van klager en de kinderen. Zij verbleven in een opvanghuis op een geheim adres en de politie had geadviseerd geen rechtstreeks contact met klager te leggen of te onderhouden. Klager is bovendien geruime tijd buiten beeld geweest en heeft kennelijk voor het eerst in of omstreeks december 2017 kennisgenomen van zowel het (door de echtgenote) tegen hem ingediende echtscheidingsverzoek als het verzoek om vervangende toestemming van verweerster. Verweerster was en is van mening dat de kinderen van klager gedrag vertoonden dat aanleiding was voor psychologisch onderzoek en mogelijk behandeling. Omdat klager in eerste instantie buiten beeld was en alleen al daarom geen toestemming kon geven, is het verzoek via de advocaat van de echtgenote bij de rechtbank ingediend. Dat is niet ongebruikelijk, in die zin dat het in vergelijkbare gevallen meestal de moeder is die zelf de vervangende toestemming vraagt in plaats van de instelling. Verweerster heeft niet onzorgvuldig gehandeld door het verzoek via de advocaat van de echtgenote in te dienen, nu de instelling waar zij werkte immers de zorg voor moeder en kinderen had.

Dat de instelling voor dit soort situaties geen protocol kent, zoals verweerster ter zitting heeft bevestigd, is te betreuren, omdat zo’n protocol naar alle betrokkenen meer helderheid kan geven over de te nemen stappen en de te bewaken onafhankelijkheid. Dit betekent evenwel niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De overwegingen die verweerster heeft gemaakt en die zij het college heeft geschetst, komen het college correct en zorgvuldig voor. In het bijzonder heeft verweerster, vanaf het moment dat klager wel weer in beeld kwam, steeds zorgvuldig en doordacht afgewogen wat zij wel en niet aan informatie kon prijsgeven aan klager. Zij heeft daarover ook steeds overleg gevoerd met andere betrokkenen en in haar afwegingen de vragen betrokken van de meldcode, alsmede van de code van Conflict van Plichten. Dat de communicatie over het verzoek vervangende toestemming via de advocaat van de echtgenote is blijven lopen omdat rechtstreekse communicatie tot kennis omtrent de verblijfplaats van de echtgenote en de kinderen had kunnen leiden, acht het college eveneens begrijpelijk. Wel ziet verweerster net als het college dat dit proces kan worden verbeterd, onder meer door protocollering, maar ook door duidelijker en concreter met de advocaat af te stemmen welke informatie over de achtergrond en bedoelingen van het verzoek vervangende toestemming nog kan of dient te worden verstrekt. Voor zover de klacht ziet op het niet verstrekken van informatie aan klager, is de klacht ongegrond.

Voor zover de klacht ziet op de inhoud van het verzoek vervangende toestemming, is het college van oordeel dat de bewoordingen van het verzoek neutraal en algemeen zijn, geen waardeoordelen inhouden en op geen enkele wijze melding maken van (de persoon van of verwijten aan) klager. Mogelijke oorzaken van de problematiek bij de kinderen worden evenmin genoemd, volstaan is met een feitelijke beschrijving van de gedragingen van de kinderen die aanleiding hebben gegeven tot de opstelling en indiening van het verzoek. Ook in deze zin acht het college de klacht ongegrond, hetgeen betekent dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

Omdat het college aanleiding ziet tot verbetering van procedures als waarvan hier sprake is, ten behoeve van betrokken ouders en kinderen, maar ook ten behoeve van hulpverleners, onder meer door daarvoor een protocol op te stellen, zal het college bepalen dat deze uitspraak ter publicatie wordt aangeboden aan de hierna te vermelden tijdschriften.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – het beroep gegrond te verklaren.

4.2              De gz-psycholoog voert hiertegen verweer en verzoekt het Centraal

Tuchtcollege het beroep te verwerpen.

4.3       In beroep liggen opnieuw ter beoordeling voor de vraag of de gz-psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen informatie over de kinderen en de gevraagde vervangende toestemming aan klager te geven en de vraag of haar een verwijt kan worden gemaakt over de inhoud en de tekst van die gevraagde toestemming. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt beide vragen ontkennend en stelt het volgende voorop.

4.4       Artikel 450 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) bepaalt in lid 1 en 2 dat voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst de toestemming van de patiënt vereist is en dat, indien de patiënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens de toestemming van de ouders die het gezag over hem uitoefenen is vereist.

Artikel 457, lid 1 WGBO bepaalt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over die patiënt worden verstrekt. In het derde lid van dit artikel wordt hierop een uitzondering gemaakt voor degenen van wie de toestemming voor het uitvoeren van de behandelingsovereenkomst op grond van voornoemd artikel 450 WGBO is vereist.

Verder bepaalt artikel 457, lid 3 WGBO:

“Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier te verstrekken niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege.”

Soortgelijke bepalingen zijn te vinden in artikel 7.3.11 van de Jeugdwet.

4.5       Uit voorgaande wetsbepalingen volgt dat aan klager toestemming voor de behandeling van de kinderen gevraagd moest worden. Verder volgt hieruit ook dat klager recht had op informatie over zijn kinderen, maar dat de gz-psycholoog het informeren van klager achterwege kon laten wanneer zij daarmee niet geacht kon worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen.

4.6       Met betrekking tot het niet verstrekken van informatie over de kinderen aan klager en het niet rechtstreeks aan hem (laten) vragen van toestemming voor behandeling en verder het niet informeren over de gevraagde vervangende toestemming, heeft de gz-psycholoog ook in beroep betoogd dat zij bij haar afwegingen hierover de veiligheid van de kinderen voorop heeft laten staan. Ter terechtzitting in beroep is namens de gz-psycholoog verder nog verduidelijkt dat haar door de ketenpartners (waaronder de politie) is geadviseerd geen enkele informatie over de kinderen aan klager te (laten) verstrekken, nu gevreesd werd dat elk contact over de kinderen, daaronder begrepen het vragen van toestemming voor behandeling, voor klager een stimulans zou zijn om zijn zoektocht naar de kinderen te intensiveren, waarmee de veiligheid van de kinderen in het gedrang zou kunnen komen.

4.7       Gelet op voornoemde dringende adviezen van de ketenpartners acht het Centraal Tuchtcollege het verdedigbaar dat de gz-psycholoog heeft gemeend dat het informeren van klager strijd opleverde met de zorg die zij als hulpverlener van de kinderen in acht behoorde te nemen. Van het feit dat zij klager geen (enkele) informatie over zijn kinderen heeft willen verstrekken kan haar daarom in dit specifieke geval geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Voor zover het beroep van klager hierop betrekking heeft faalt het.

4.8       Voor wat betreft de bezwaren van klager tegen de inhoud en de tekst van de gevraagde vervangende toestemming heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep ook op dit punt moet worden verworpen.

4.9       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en aan de tijdschriften Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en het Tijdschrift voor GZ-psychologie, ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; B.J.M. Frederiks en A.R.O. Mooy, leden-juristen en L.C. Mulder en R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.

    Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.

  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Gadellaa

    Huisarts, Nagele

    Helemaal mee eens.
    In India krijg je stokslagenvof push-ups als je agent zijn goede intentie in twijfel trekt.
    Rationeel zouden we het wel weten en de juiste keuzes maken. Als mensen boos of gefrustreerd zijn....
    Homo sapiens blijkt veel minder r...ationeel te zijn dan we zelf wel eens wensen.
    Zeker de 'vrij' van elke blaam gesproken collega's, bij wie hun handelen onder een vergrootglas heeft gelegen zouden een staande ovatie moeten krijgen. Als respect voor de hele medische wereld en in bijzonder de beklaagde.
    En dit zou doorde rechter moeten worden opgelegd aan de klager.

  • Thomas Müller

    Uroloog, Drachten

    zucht. De collega heeft uitstekend gehandeld in een moeijlijke situatie. En alsnog het hele circus door: repliek dupliek en vier jaar later dan nog er mee bezig. Dat moet toch eens veranderen ?

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.