Tuchtrecht
Uitspraak tuchtcollege

Dwangmaatregel vraagt om dossierdrift

Plaats een reactie

Een ingewikkelde zaak deze week, die we vanwege de lengte niet in zijn geheel kunnen afdrukken. Gelukkig kunt u de niet-ingekorte tekst van tuchtzaken op onze website altijd terugvinden. Dat is voor de geïnteresseerden in de finesses van de Wet BOPZ aan te raden.

De zaak draait om een ernstig autistische man die niet meer te handhaven is in de instelling waar hij al jaren op vrijwillige basis verblijft. Vanwege agressie en vernielzucht komt hij terecht in een instelling voor crisisopvang. Daar wordt hij uit veiligheidsoverwegingen meerdere malen langdurig gesepareerd, totdat hij bijna een halfjaar later elders terechtkan. Zijn zus, tevens curator, is het helemaal niet eens met de handelwijze van de psychiater, is boos over de separatie en vindt dat zij niet goed is geïnformeerd.

Het regionaal en het Centraal Tuchtcollege pakken er allebei de wet BOPZ en de WGBO bij, maar komen tot verschillende conclusies. Het eindoordeel van het hoogste college is dat de psychiater veel nauwkeuriger verslag had moeten leggen van de gang van zaken. De separaties zijn uitgevoerd met een beroep op de Wet BOPZ, zonder dat een rechterlijke machtiging voor een onvrijwillige opneming is aangevraagd. De verklaring van de psychiater luidt dat de patiënt wilsbekwaam was en instemde met de separatie. Dat is moeilijk voorstelbaar en juist daarom had de psychiater op zijn minst betere notities moeten maken, bijvoorbeeld over het feit dat hij overleg had gehad met patiënt over de situatie. Zo had de vrijwilligheid achteraf beter getoetst kunnen worden.

De arts wordt gewaarschuwd. Dwangmaatregelen zoals separatie vragen om dossierdrift. Ook als de patient ze vrijwillig ondergaat.

Sophie Broersen, arts

prof. mr. Aart Hendriks

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 10 april 2012

(ingekort door redactie MC)

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.011 van A, psychiater, (…) verweerder in eerste aanleg (…) tegen C, wonende te D, in haar hoedanigheid van curator van E, (…) klaagster in eerste aanleg (…).

1. Verloop van de procedure

(…)

2. Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. Vaststaande feiten, voor zover van belang

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1 Klaagster is curator van E, haar broer, verder te noemen E, die lijdt aan een autistische stoornis. Na eerdere opname en behandeling elders, verbleef E sinds medio 1994 in de Woon Werkgemeenschap voor mensen met Autisme (WWA) in B. Op 25 oktober 2007 werd hij opgenomen in F, een gesloten afdeling van G te B.

2.2 Verweerder was, na de opname van E in F op 25 oktober 2007, hoofdbehandelaar en verantwoordelijk voor de te verlenen zorg. E werd na opname in F gesepareerd door plaatsing in de separeerruimte. Van de separaties werd een melding gedaan aan de inspectie conform het bepaalde in art. 39 Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna BOPZ).

Er is samen met de betrokken behandelaars vanuit de WWA gekeken naar een mogelijke overplaatsing naar een andere instelling.

2.3 Uiteindelijk is op 8 februari 2008 besloten E aan te melden voor een plek bij de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) van het H te I. Op 3 maart 2008 is E overgeplaatst naar afdeling J, eveneens te B.

2.4 Op 13 maart 2008 is door de rechtbank K op grond van artikel 2 BOPZ een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden.

2.5 Op 20 maart 2008 is E overgeplaatst naar de KIB van het H te I. Vanaf het moment waarop de zorg werd overgenomen door de behandelaars verbonden aan de KIB H te I, was verweerder geen hoofdbehandelaar meer.

3. De klacht

De klacht komt er – verkort weergegeven – op neer dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg (hierna Wet BIG), door niet de zorg te betrachten die hij in zijn hoedanigheid van psychiater had behoren te betrachten. Verweerder stond iedere adequate en passende vorm van behandeling in de weg. Hij heeft E daarenboven ongeoorloofd gesepareerd en geïsoleerd. Verweerder heeft ten slotte niet voldaan aan de op hem rustende informatie- en dossierplicht.

(…)

3.1 Informatieplicht en dossierplicht

Klaagster klaagt over het feit dat zij niet is geïnformeerd over de ingezette behandeling waaronder het herhaaldelijk separeren en de voorgeschreven medicatie. Behandelbesprekingen vonden niet plaats en klaagster werd ook anderszins niet geïnformeerd over de behandeling van E. Het gehele dossier werd door verweerder aan klaagster in april 2008 verstrekt, meer dan drie maanden nadat klaagster daarom had verzocht. Meldingen van separaties ontbreken in het dossier.

3.2 Behandeling en separatie

E werd vanaf 25 oktober 2007 onafgebroken gesepareerd. Afgezien van het toedienen van medicijnen was er geen sprake van behandeling of begeleiding.

Vanaf 13 november 2007 mocht E een uur naar buiten onder begeleiding van medewerkers van de Workhome voor autisten (hierna WAA) die tevens een beperkte begeleiding aan E boden. Deze begeleiding resulteerde niet in een wijziging van aanpak. Ook na 13 november 2007 werd E veelvuldig en langdurig gesepareerd. Op 7 januari 2008 krijgt klaagster een behandelbrief onder ogen gedateerd 10 december 2007, welke brief door verweerder aan de binnenkant van de deur van de separeer is opgehangen, waarin verweerder onder meer het volgende schrijft:

‘Momenteel verblijft u in de separeerruimte.De bedoeling is echter dat u binnen afzienbare tijd een kamer krijgt. Dit laatste zal te realiseren zijn als u niet om de haverklap vernielingen aanricht, dan wel zich agressief opstelt jegens het personeel. Ik vraag u nogmaals met klem om uw agressieve impulsen te beheersen, zodat u uiteindelijk niet meer in de separeer hoeft te verblijven en er op een veilige manier toegewerkt kan worden naar ontslag van de afdeling richting woonverblijf elders.’

4. Het verweer

Het verweer, strekkende tot ongegrond-verklaring van de klachten, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Informatieplicht en dossierplicht

Verweerder betwist dat hij klaagster niet zou hebben geïnformeerd over de noodzaak tot separatie, de ingezette behandeling en de medicatie. Voorts ontkent verweerder dat de meldingen van de separaties ontbreken. Het verwijt dat het gevraagde dossier pas na drie maanden zou zijn verstrekt wordt eveneens door verweerder weersproken. Zodra het verzoek van het verstrekken van het medisch dossier binnenkwam, heeft verweerder dit doorgeleid, waarna een en ander is gekopieerd en naar klaagster is verzonden.

4.2 Behandeling en separatie

Verweerder betwist uitdrukkelijk dat
– zoals min of meer wordt gesuggereerd –
lichtvaardig zou zijn besloten tot separatie. Steeds is er sprake geweest van een noodmaatregel waarbij zowel de proportionaliteit als de subsidiariteit in acht is genomen. Volgens verweerder waren er geen andere mogelijkheden. Anders dan klaagster stelt is er, wanneer er sprake is van een noodsituatie, geen toestemming nodig van de curator.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het college als volgt.

Nu er een behandelrelatie tussen partijen heeft bestaan vanaf 25 oktober 2007 tot 20 maart 2008, zal het college moeten beoordelen of er in die periode sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerder. Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of het handelen beter had gekund maar of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening rekening houdende met de stand van de wetenschap en de wettelijke voorschriften ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen.

5.2 Informatieplicht en dossierplicht

Gelet op het feit dat er van 25 oktober 2007 tot 20 maart 2008 een behandelrelatie tussen partijen bestond, had verweerder de plicht om klaagster, in haar hoedanigheid van curator, te informeren over de voorgenomen behandeling en het verstrekken van inlichtingen. Verweerder is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij aan die plicht naar behoren heeft voldaan. Voorts is er sprake van onvoldoende dossiervoering en ontbrak het behandelplan. Gelet op bovenstaande is verweerder tekortgeschoten in zorgvuldigheid ten opzichte van de patiënt en zijn naaste betrekkingen en acht het College de klacht met betrekking tot de informatieplicht en dossierplicht gegrond.

5.3 Behandeling en separatie

Vaststaat dat E tijdens zijn verblijf op F diverse malen werd gesepareerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende vast komen te staan dat deze separaties werden uitgevoerd met een beroep op artikel 39 wet BOPZ terwijl er geen sprake was van een rechterlijke machtiging zo als bedoeld in hoofdstuk II van de wet BOPZ.

(…)

5.3.4

Het college (…), dat niet is voldaan aan de informatieplicht en het opstellen van een overeengekomen behandelingsplan waaruit blijkt dat separatie volstrekt noodzakelijk was om het gevaar, voortkomende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden. Ook mist het college de behandelplan evaluaties zoals bedoeld de wet BOPZ. Het college is van oordeel dat E zonder recht of titel zeer langdurig en ononderbroken is gesepareerd.

Het toepassen van deze dwangmaatregel komt derhalve neer op onrechtmatige vrijheidsberoving. Het feit dat E, naar verweerder stelt, gedurende die periode zo nu en dan wel even uit de separeer mocht om te wandelen doet daaraan niet af, nu als onweersproken vaststaat dat hij daarna direct weer werd ingesloten.

6. Slotsom

Het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het college tot het oordeel dat er sprake is van ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar en laakbaar handelen aan de zijde van verweerder. Door het langdurig separeren van E. heeft verweerder niet alleen een van de pijlers van een behoorlijke individuele gezondheidszorg aangetast, maar eveneens een van de grondbeginselen van ons recht, namelijk dat niemand zonder recht of titel van zijn vrijheid mag worden beroofd, geschonden. Een maatregel als een waarschuwing zou hiervoor te licht zijn, een berisping is hiervoor passend en op zijn plaats. (…).’

3. Vaststaande feiten en omstandig-heden

(…)

4. Beoordeling van het principaal beroep

(…)

4.1 In principaal beroep is de psychiater opgekomen tegen het oordeel van het regionaal tuchtcollege dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is en dat er sprake is van ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar en laakbaar handelen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het regionaal tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat a) de psychiater er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan, b) er sprake was van onvoldoende dossiervorming en c) er in het onderhavige geval sprake was van een BOPZ-situatie. Voorts stelt de psychiater dat het regionaal tuchtcollege er in de beslissing ten onrechte aan voorbij is gegaan dat d) klaagster expliciet tegen het vragen van een rechterlijke machtiging was en e) er gedurende de gehele opnameperiode in F sprake is geweest van inspanningen gericht op deseparatie van de patiënt. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing. Klaagster heeft in het principaal beroep gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

4.2 Voor wat betreft het in 4.1 onder a) gestelde oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Aan de hand van de inhoud van de stukken en hetgeen ter zitting is gebleken stelt het Centraal Tuchtcollege, anders dan het regionaal tuchtcollege, vast dat er aan klaagster voldoende informatie is verstrekt over de situatie van patiënt. Er is in de periode van opname in F op verschillende momenten en voldoende contact geweest, tussen hetzij klaagster en de psychiater, hetzij klaagster en de teamleider in F, de heer L. Deze grief slaagt derhalve.

4.3 Vanwege de verwevenheid van de principale grieven b) t/m d) zullen deze in het navolgende gezamenlijk worden besproken.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat er in de onderhavige situatie sprake was van een patiënt met een zware handicap die vanwege toenemende agressie en vernielzucht niet langer te handhaven was in de instelling (Woon Werkgemeenschap voor mensen met Autisme, WWA) waar
hij sinds 1994 met tussenpozen
verbleef. Op 25 oktober 2007 is patiënt overgebracht naar F, een nabijgelegen instelling voor crisisopvang, alwaar patiënt na opname is gesepareerd. De separatie was een noodzakelijke veiligheidsmaatregel en daarmee niet aan te merken als behandeling. Dat impliceert dat voor het opstellen van een behandelplan door de psychiater geen aanleiding bestond.

4.5 Bij het toepassen van separatie als noodzakelijke veiligheidsmaatregel moet, wanneer sprake is van dwang, worden voldaan aan het vereiste van een rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ. Wanneer de separatie op vrijwillige basis plaatsvindt, dient een nauwkeurige verslaglegging van de gang van zaken rondom de separatie bijgehouden te worden, zodat achteraf toetsbaar is of de vereiste vrijwilligheid ten tijde van de separatie aanwezig was. Dit laatste geldt eens te meer wanneer de separatie niet langer incidenteel is maar een meer structureel karakter krijgt, zoals in het onderhavige geval aan de orde was.

4.6 In het onderhavige geval was geen rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ aanwezig. De psychiater heeft geen rechterlijke machtiging aangevraagd omdat de patiënt naar zijn oordeel wilsbekwaam was en er sprake was van vrijwillige separatie.

Desalniettemin is er geen nauwkeurige verslaglegging van de gang van zaken gemaakt. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychiater daardoor niet voldaan aan de, bij het ontbreken van een rechterlijke machtiging, op hem rustende verplichting van nauwkeurige verslaglegging van de gang van zaken rondom de separatie. De verplichting van nauwkeurige verslaglegging geldt temeer in een situatie als de onderhavige, waarin een ernstig autistische volwassene, van wie niet onomstotelijk vaststaat dat er sprake is van wilsbekwaamheid, wordt gesepareerd en waar de wilsuiting dus moet worden afgeleid uit het gedrag van de patiënt zoals uit de omstandigheid dat patiënt kennelijk begreep wat er tegen hem werd gezegd en geen verzet toonde. Het feit dat de psychiater geen rechterlijke machtiging heeft aangevraagd en ook geen nauwkeurige verslaglegging heeft bijgehouden, acht het Centraal Tuchtcollege tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.7 Met betrekking tot hetgeen in 4.1 onder e) is gesteld oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat uit de stukken en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, is gebleken dat er tijdens het verblijf van patiënt in F adequate pogingen gericht op de-separatie zijn ondernomen, maar dat de aard van een instelling als F, zijnde een instelling voor crisisopvang, meebrengt dat de mogelijkheden aldaar tot deseparatie beperkt zijn. Toen terugkeer op korte termijn naar de WWA geen optie bleek is gezocht naar een alternatieve verblijfplaats voor patiënt en dat heeft uiteindelijk geleid tot overplaatsing naar de Kliniek Intensieve Behandeling van het H in I. Het heeft weliswaar lang geduurd voordat een geschikte verblijfplaats voor patiënt is gevonden, maar het is niet aannemelijk geworden dat er voor de psychiater reële mogelijkheden zijn geweest om op een eerder moment een geschikte verblijfplaats te regelen. Deze grief treft derhalve doel.

4.8 Uit het voorgaande volgt dat het principaal beroep slaagt voor wat betreft de onderdelen a) en e) en faalt voor wat betreft de overige onderdelen.

5. Beoordeling van het incidenteel beroep

(…)

6. Conclusie

(…)

Het Centraal Tuchtcollege concludeert dat de psychiater een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt nu hij noch een rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ heeft aangevraagd, noch een uitgebreide verslaglegging met betrekking tot de separatie van patiënt bij heeft gehouden. Waar het regionaal tuchtcollege de maatregel van berisping heeft opgelegd acht het Centraal Tuchtcollege de maatregel van waarschuwing op zijn plaats.

(…)

7. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

- vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

-verklaart de klachtonderdelen informatieplicht, behandeling en separatie ongegrond;

- verklaart het klachtonderdeel dossierplicht gegrond;

- legt de psychiater dienaangaande de maatregel van waarschuwing op;

(…).

Deze beslissing is gegeven door mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M. Zandbergen en mr. M. Wigleven, leden-juristen, prof. dr. P.P.G. Hodiamont en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten, en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2012.

<b>Integrale tekst van de uitspraak</b> <b>PDF van deze uitspraak</b>
autisme wet bopz
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.