Tuchtrecht
Katrien Zetsma
7 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Arts trok wél lering, vindt Centraal Tuchtcollege

Plaats een reactie

Een bedrijfsarts is in zijn lange loopbaan nooit eerder met het tuchtrecht in aanraking geweest. Dan deelt hij met een werkgever informatie die hem ter ore is gekomen over een expertiserapport opgesteld door een polikliniek.

De betrokken werknemer heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Die heeft dan al ruim een halfjaar een andere bedrijfsarts. ‘Daar komt nog bij dat verweerder op de zitting er geen blijk van heeft gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien’, zegt het regionaal tuchtcollege en legt een berisping op. Dat raakt de arts. Hij vecht in hoger beroep de zwaarte van de maatregel aan en stelt dat hij op de zitting wel had onderbouwd dat hij lering heeft getrokken. Zo heeft hij de casus in zijn intercollegiale toetsingsgroep besproken. Dat gegeven en de verder tuchtklachtvrije carrière van de arts zijn aanleiding voor het Centraal Tuchtcollege om de berisping bij te stellen naar een waarschuwing.

Eva Nyst, journalist

mr. Katrien Zetsma, adviseur gezondheidsrecht

Download dit artikel

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 7 augustus 2020

(ingekort door redactie Medisch Contact)

Uitspraak

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.167 van A, bedrijfsarts, destijds werkzaam te B, appellant, verweerder in eerste aanleg, (…), tegen C, wonende te D, E, verweerder in beroep, klager in eerste aanleg.

01 Verloop van de procedure

C, hierna klager, heeft op 3 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A, hierna de bedrijfsarts, een klacht ingediend. Deze klacht is op 5 december 2018 doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle. Bij beslissing van 10 mei 2019 (…) heeft dat college de klacht gegrond verklaard en aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. De bedrijfsarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 juli 2020, waar zijn verschenen de bedrijfsarts, bijgestaan door zijn gemachtigde, en klager. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht (…).

02 Beslissing in eerste aanleg

(…)

‘2 De feiten

(…)

Klager was werkzaam als medewerker operationeel management gedurende veertig uur per week. Zijn werkgever was het F. Op 4 oktober 2013 meldde klager zich ziek. Verweerder begeleidde klager vanaf april 2015 tot en met oktober 2015.

Op 20 mei 2015 werd in het medisch dossier genoteerd: “Dhr. vraagt of zijn rugklachten te duiden zijn als een beroepsziekte. Het antwoord is nee … In zijn geval hebben zijn klachten en de onderliggende afwijkingen van zijn HBA invloed op zijn belastbaarheid in werk (dus wel arbeidsgerelateerd). Géén beroepsziekte. Dhr. geeft aan deze uitleg te begrijpen.”

Tijdens het spreekuur van 14 oktober 2015 bleek dat klager een rechtszaak tegen zijn werkgever had aangespannen waarvan verweerder niet op de hoogte was. In het dossier noteerde verweerder: “Ook vraag ik naar de beweegredenen van dhr. waarom hij een rechtszaak is gestart wetende dat de vorige specialist arbeid en gezondheid, een cie van de RO en ikzelf hadden aangegeven dat er geen sprake is van een beroepszaak. Na enig doorvragen geeft hij uiteindelijk aan dat het om geld gaat (30% meer nno). Dit versterkt alleen maar mijn gevoel van gebrek aan transparantie vanuit dhr. en mijn gevoel van manipulatie. Ik heb dan ook aangegeven, dat ik de SMB van dhr. niet verder meer voor mijn rekening kan nemen en mijn opdracht in deze ga teruggeven aan K.”

Als beslist door de rechtbank G verwees verweerder klager op 19 november 2015 naar de polikliniek L van het H te I voor een rapportage. Vanaf 9 december 2015 is de opvolger van verweerder met klager bekend.

In het expertiserapport van 8 juni 2016 werd vastgesteld dat er geen sprake is van een beroepsziekte voor de klachten aan de rug, nek en schouder. Er werden wel klachten van de rug, nek en schouder vastgesteld, echter de werkgebonden risicofactoren voldeden niet aan de criteria van een beroepsziekte.

In de periode vanaf 15 april tot en met 8 juni 2016 was er veelvuldig e-mailcontact tussen verweerder en de werkgever van klager over de voornoemde rapportage. Op 8 juni 2016 schreef verweerder aan de werkgever: “Zojuist bericht gehad van de polikliniek L. Er is door dhr. (RTG: klager) een akkoord gegeven op de verzending van het rapport. Alleen wil hij dat rapport laten toesturen aan J, bedrijfsarts, die hem nu in begeleiding heeft. Ik heb de backoffice van K ook gevraagd het rapport aan hem voor te leggen.

Als verwijzer heb ik overigens wel recht op de uitslag van het onderzoek en die heb ik mondeling gekregen. De klachten en beperkingen van dhr. (RTG: klager) worden voor minder dan 10 procent bepaald door werk. Er is geen sprake van beroepsziekte …”

Klager had verweerder geen toestemming gegeven informatie over het rapport met de werkgever te delen.

3 Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder – zakelijk weergegeven – dat hij:

1. vertrouwelijke medische informatie aan de ex-werkgever van klager heeft verstrekt, terwijl hij vanaf oktober 2015 niet meer de bedrijfsarts van klager was;

2. zijn beroepsgeheim heeft geschonden.

4 Het standpunt van verweerder

Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat:

Ad 1
- Een bedrijfsarts een verplichting heeft om met een werkgever te communiceren over het indiceren van een beroepsziekte of het afwijzen van een beroepsziekteclaim omdat de werkgever anders niet zijn verantwoordelijkheid kan nemen of aan zijn wettelijke plichten kan voldoen.

- Hij op 14 oktober 2015 heeft aangegeven de begeleiding van klager te zullen beëindigen maar dat de manager van K hem mondeling heeft verzocht de voortgang van het proces te blijven bewaken en sturen zodat een opvolger gevonden kon worden en recht kon worden gedaan aan het verzoek van de rechtbank om een rapportage te laten opstellen door de polikliniek L. Omdat het lastig bleek een opvolger te vinden, is verweerder vanuit zijn zorgplicht en op basis van de Arbeidsomstandighedenwet betrokken gebleven bij het bewaken van de procesvoortgang in het dossier.

- Hij het rapport van de polikliniek L niet heeft gelezen. Wel is hem de eindconclusie meegedeeld. Vanuit de advies- en meldingsplicht heeft verweerder deze conclusie informeel per e-mail doorgegeven aan de ex-werkgever.

Ad 2
Het medisch beroepsgeheim niet aantoonbaar is geschonden omdat er geen medisch-inhoudelijke aspecten in de e-mail van verweerder van 8 juni 2016 aan de orde zijn gesteld.

5 De overwegingen van het college

5.1 (…)

5.2 (…) Uit het dossier en uit wat ter zitting is besproken, blijkt dat verweerder, nadat hij op 14 oktober 2015 de begeleiding van klager had beëindigd, in december 2015 wist of had kunnen weten dat een opvolger voor hem was gevonden. Vanaf dat moment was verweerder niet meer de behandelend bedrijfsarts van klager. Het college is van oordeel dat er voor verweerder geen enkele noodzaak was om de werkgever van klager te informeren over het rapport van 8 juni 2016 van de polikliniek L van het H. Bovendien ontbrak de toestemming van klager om deze gegevens aan zijn werkgever mede te delen en heeft verweerder klager hierover ook niet tevoren ingelicht. Het verweer, dat geen opvolger kon worden gevonden en verweerder vanuit zijn zorgplicht en op basis van de Arbeidsomstandighedenwet betrokken was gebleven bij het bewaken van de procesgang in het dossier, treft geen doel. De conclusie is dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk en zorgvuldig handelend bedrijfsarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De klacht is gegrond.

Daar komt nog bij dat verweerder op de zitting er geen blijk van heeft gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien. Het college acht daarom de maatregel van berisping passend en geboden. (…).’

03 Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg (…).

04 Beoordeling van het beroep

4.1 De bedrijfsarts en zijn gemachtigde hebben op de zitting in beroep verklaard dat het beroep zich niet (langer) richt tegen de gegrondverklaring van de klacht maar alleen betrekking heeft op de zwaarte van de door het regionaal tuchtcollege opgelegde maatregel.

4.2 Op de zitting in beroep heeft de bedrijfsarts erkend dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door – zonder instemming van klager – medische informatie per e-mail met de werkgever van klager te delen, terwijl hij op dat moment niet meer de bedrijfsarts van klager was. De bedrijfsarts heeft aangevoerd dat het regionaal tuchtcollege bij het opleggen van de maatregel van berisping onevenredig veel gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat hij er blijk van zou hebben gegeven de laakbaarheid van zijn handelen niet in te zien. Dat heeft hem als mens en professional diep geraakt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij het regionaal tuchtcollege volgt dat hij wel degelijk naar voren heeft gebracht lering uit deze klacht te hebben getrokken, maar dat heeft het regionaal tuchtcollege niet meegewogen, evenmin als de tussenrol die hij vervulde.

4.3 De bedrijfsarts heeft op de zitting in beroep verder toegelicht dat hij zijn handelen (geanonimiseerd) heeft beschreven als casus in het verplichte visitatietraject in het kader van zijn herregistratie. Ook heeft hij deze casus besproken in zijn intercollegiale toetsingsgroep en hij heeft zich binnen zijn organisatie er actief voor ingezet om te voorkomen dat een situatie als die van klager zich opnieuw zal kunnen voordoen. Hij benadrukt dat hij veel tijd en energie heeft gestoken in de spreekuurcontacten met klager om diens vertrouwen te winnen, maar dat hij de sociaal-medische begeleiding door een vertrouwensbreuk niet kon voortzetten. Tot slot vraagt hij het Centraal Tuchtcollege mee te wegen dat hij al ruim 35 jaar werkzaam is als bedrijfsarts en dat hij tot deze klacht nimmer met het tuchtrecht in aanraking is gekomen.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is met het regionaal tuchtcollege eens dat de bedrijfsarts niet heeft gehandeld zoals van een redelijk en zorgvuldig handelend bedrijfsarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en dat dit handelen in beginsel de maatregel van berisping rechtvaardigt. Anders dan het regionaal tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege er voldoende van overtuigd dat de bedrijfsarts inzicht toont in de onjuistheid van zijn handelen en op dit handelen ook op meerdere manieren heeft gereflecteerd. Mede in aanmerking genomen dat de bedrijfsarts in zijn lange loopbaan niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om in dit geval te volstaan met een waarschuwing.

4.5 (…)

05 Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

- vernietigt de beslissing waarvan beroep, uitsluitend ten aanzien van de opgelegde maatregel;

- verklaart het beroep in zoverre gegrond;

- verstaat dat de maatregel van berisping komt te vervallen;

opnieuw rechtdoende:
- legt aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op; (…)

Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en H. de Hek, leden-juristen, J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten, en M. van Esveld, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2020. 

Tuchtrecht Actuele uitspraken tuchtcolleges
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.