Nieuws
Blog

Klotsende oksels en klamme handjes

Plaats een reactie

Het is een van de allereerste dagen van mijn allereerste coschap. Als ik ’s ochtends vertrek is het nog vroeg. Buiten is het nog donker en als ik de deur achter mij dicht trek, is het in mijn studentenhuis nog akelig stil. Eenmaal in het ziekenhuis is die rust echter snel verdwenen. Het is er al erg druk. Te druk. Er staat een veel te lange rij bij de kledingautomaat. O nee.. Terwijl ik aansluit zie ik mijn leven even aan me voorbij flitsen. Ik weeg de opties af: het is óf op tijd komen zonder witte jas, óf te laat komen met witte jas. Ik ga toch maar voor het laatste. Terwijl ik sta te wachten stel ik me voor hoe mijn binnenkomst in de artsenkamer dadelijk zal zijn. Ik kan maar één conclusie trekken: awkward.

Met klotsende oksels en klamme handjes trek ik zo snel ik kan mijn witte jas aan. Snel gris ik ook mijn stethoscoop uit mijn tas en doe die in de zak. Hij is zo zwaar dat mijn jas er scheef van hangt. Dat kan ook niet helemaal de bedoeling zijn. Omdat ik koste wat kost wil voorkomen dat ik erbij loop als newbie, ga ik op zoek naar wat tegengewicht. Ik vind nog een drietal uitgeprinte zakkaartjes. Verder nog een pen en een lampje. Dat helpt in ieder geval ietsjes en ik voel me meteen een stuk meer in balans. Als ik dan ook mijn haren vast heb en mijn ziekenhuispasje vrolijk aan mijn jas heen en weer bungelt, kan ik eindelijk mijn weg naar de artsenkamer vervolgen.

Met lood in mijn schoenen sta ik voor de deur, nog volledig in de veronderstelling dat er aan de andere kant zo’n vijf artsen zouden zitten die binnen enkele seconden alle ogen op mij gericht zouden hebben omdat ik hun overdracht onderbreek. Ik verzamel moed: oké, 3-2-1, en ik open de deur. ‘O’.. is eigenlijk het enige wat ik uit kan brengen. Er zit één enkele verpleegkundige in de kamer. ‘Goeiemorgen! Ja de artsen zijn er nog niet hoor, ze zullen zo wel komen!’ ‘Uh, oké’, stamel ik terug. Wat ik aantref in de kamer is zo anders dan mijn verwachting dat ik niet zo goed weet hoe ik moet reageren. Terwijl ik wacht op de artsen schieten er wel honderd gedachten door mijn hoofd: waar zijn ze nu dan, waar moet ik heen, ben ik wel goed, komen ze wel?

Natuurlijk komen ze uiteindelijk en kan de dag van start. Ik kijk mee en help mee. Aan het eind van de dag breng ik samen met de specialist een stukje weefsel naar het pathologisch lab. Klinkt als een leuk uitstapje van de afdeling, dacht ik nog. Maar het was een hele work-out. De arts had sowieso al twee keer zulke lange benen als ik, maar had er ook nog flink de pas er in. Terwijl we liepen (of renden?) probeerde hij mij het een en ander uit te leggen. Zonder te laten blijken dat ik eigenlijk nogal buiten adem was, probeerde ik zijn vragen nog enigszins adequaat te beantwoorden. Het viel me op dat hij niet de enige was die in een marathontempo van de ene naar de andere kant van het ziekenhuis liep. Als machientjes gingen de benen van artsen in een rap tempo vooruit.

Eenmaal aangekomen op het lab was ik serieus moe. En toen moest ik ook nog door de microscoop kijken. Volgens mij heb ik mijn hele leven nog nooit iets door een microscoop gezien. Ik weet niet of ik de enige ben, maar ik zie altijd alleen mijn eigen wimpers. Of vage vlekken, in ieder geval niet hetgeen wat ik hoor te zien, zo ook nu niet. ‘Mooi hè! Zie je het? Je kan het echt goed zien hè?’ Ik twijfel. Zal ik het toegeven? ‘Ik zie het volgens mij niet’, zeg ik aarzelend. ‘O, kom maar, ik stel hem wel even goed in’, waarna de microscoop in een soepele zwaai weer naar mij terug wordt geschoven. Nog steeds zie ik echt he-le-maal niks. Ik durf het niet te zeggen. Bang voor weer een awkward moment. Het zal wel, ik zoek online wel een plaatje op, denk ik, en ik zeg: ‘Ja inderdaad, wat mooi, dat zie je goed.’ Gelukkig volgen er geen vragen meer.

Aan het eind van de dag is het tijd om weer naar huis te gaan. ‘Wij hoeven toch alleen nog maar administratie te doen, ga maar hoor’, zegt de arts. ‘Kan ik echt niet nog helpen?’ ‘Nee hoor, ga maar lekker naar huis.’ Kijk, dat zijn de voordelen van een coassistent zijn. Onderweg naar de kleedkamer groet ik patiënten vriendelijk. Ik merk dat ik iedereen in de gang inhaal. Huh, loop ik nu zelf ook al zo snel? Mijn jas gaat uit, stethoscoop weer in de tas. Pfoe, op een iets menselijker tempo loop ik naar mijn fiets, maar dat voelt ineens wel heel sloom. Lopen normale mensen zo? Ik weet het niet meer.

Meer van Anouk
  • Anouk Maassen

    Anouk Maassen is 24 en bezig met haar laatste coschap.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.