Laatste nieuws
G.J. van ’t Land L.M. Quadacker
8 minuten leestijd
ouderen

Verdunde animo voor homeopathie

5 reacties

Huisartsen gebruiken homeopathische middelen vaak als placebo

Onder huisartsen is de voorkeur voor homeopathische middelen de afgelopen decennia flink afgenomen. Deze behandelwijze wordt vooral gebruikt als de reguliere geneeskunde geen pasklaar antwoord heeft. En dan meestal als placebo.

Homeopathie heeft op dit moment een beperkte plaats in de Nederlandse huisartsenpraktijk. Niet-homeopathisch werkende huisartsen passen homeopathie vaak toe als placebo. Dit betekent een verandering ten opzichte van eind jaren tachtig toen huisartsen veel positiever stonden tegenover homeopathie. Dit zijn de belangrijkste conclusies van een recent onderzoek onder huisartsen in de provincie Utrecht. Het onderzoek toont een diepe verdeeldheid onder wel- en niet-homeopathisch werkende huisartsen.

Beperkt verschijnsel
In 1988 paste circa 40 procent van de Nederlandse huisartsen homeopathie toe, bleek uit Nivel-onderzoek.1 Knipschild c.s. vonden in 1990 vergelijkbare resultaten.2 60 procent van de huisartsen was in die periode positief tot zeer positief over homeopathie terwijl ongeveer 20 procent er negatief tot zeer negatief tegenover stond.1

Het Nivel-onderzoek liet zien dat slechts een kleine groep (5,9%) huisartsen vrij regelmatig een homeopathisch middel voorschrijft. Deze groep is verantwoordelijk voor 60 procent van de totale homeopathische receptuur in alle huisartsenpraktijken samen.

Ook Foets en Visser constateren dat het voorschrijven van homeopathische middelen in de Nederlandse huisartsenpraktijk een beperkt verschijnsel is. Hun indruk is dat ‘huisartsen vooral naar homeopathische middelen grijpen als zij de klacht van de patiënt niet goed kunnen benoemen’..1

Een onderzoek in 1998 van bureau Veldkamp onder 156 huisartsen vond dat vooral oudere huisartsen homeopathische middelen voorschrijven. Van de huisartsen van 50 jaar en ouder schreef 57 procent homeopathische middelen voor, tegenover 32 procent van de jongere collega’s. Volgens hetzelfde onderzoek vond 78 procent van de huisartsen dat homeopathie een onbelangrijke factor is bij het genezingsproces. 6 procent gaf de voorkeur aan homeopathische middelen.

Het CBS onderzoekt sinds begin jaren tachtig het aantal Nederlanders dat jaarlijks contact heeft met alternatieve genezers (zie grafiek 1).4 Het aandeel van de huisarts hierin is vanaf het begin van de jaren tachtig toegenomen tot medio jaren negantig en neemt daarna af tot het niveau van medio jaren negentig. 

Homeopathie heeft een aandeel van circa 40 procent in het gebruik van alternatieve genezers: volgens Nivel/RIVM-onderzoek uit 2004 gaf 2,7 procent van de Nederlanders aan in een periode van een jaar gebruik te hebben gemaakt van homeopathische zorg terwijl 6,5 procent zei een alternatieve behandelvorm te hebben gebruikt.5

Respons
In september/oktober 2008 is een onderzoek uitgevoerd onder huisartsen en homeopathische behandelaars in de provincie Utrecht dat de afnemende belangstelling van huisartsen voor homeopathie bevestigt. Voor het onderzoek zijn vragenlijsten verzonden naar 63 artsen van wie bekend is dat zij zijn aangesloten bij organisaties als de Artsenvereniging voor Homeopathie (VHAN) en de Nederlandse Vereniging van Klassiek Homeopaten (NVKH), naar 17 alternatieve behandelaars en naar 636 ‘overige huisartsen’, huisartsen van wie niet bekend is dat zij homeopathisch werken.

De respons op de 716 vragenlijsten was 15,6 procent (112 respondenten). Het onderzoek lijkt
representatief: de respons was bij de verschillende groepen vrijwel gelijk, wat erop wijst dat de mening over homeopathie geen invloed had op de deelname aan het onderzoek. Vergelijking van de onderzoekspopulatie met demografische gegevens ondersteunt deze indruk.

Homeopathisch middel
Van de onderzochte huisartsen schrijft 19,6 procent (22 deelnemers aan het onderzoek) homeopathische middelen voor. Het begrip ‘voorschrijven’ is opgevat als ‘zelf voorschrijven of de patiënt het advies geven om zelf een homeopathisch middel te kopen’. Van de homeopathische huisartsen en alternatieve behandelaars schreef 85 procent homeopathische middelen voor en van de ‘overige huisartsen’ 11,1 procent (in totaal 11 van de 99 ‘overige huisartsen’ die deze vraag beantwoordden).

De meeste respondenten schrijven relatief weinig voor: 17 van de 21 minder dan twintig keer per week. Alle ‘overige huisartsen’ vallen in deze groep. Ook de meeste homeopathische huisartsen schrijven weinig homeopathische middelen voor (zeven van de elf minder dan twintig keer per week). Sommigen zijn veelvoorschrijvers: van de elf homeopathische huisartsen die deze vraag beantwoordden, was er één die twintig tot vijftig keer per week voorschrijft; drie deden dit meer dan vijftig keer.

Van de elf ‘overige huisartsen’ die aangaven dat ze homeopathie voorschrijven, deden zes van de tien die deze vraag beantwoordden dit uitsluitend voor volwassenen. Alle homeopathische huisartsen en behandelaars in het onderzoek schrijven zowel aan kinderen als aan volwassenen voor.

Ongeveer de helft van de ‘overige huisartsen’ (vier van de zeven die deze vraag beantwoordden) gebruikt homeopathische middelen (vooral) als placebo. Homeopathische huisartsen en alternatieve behandelaars zetten deze middelen uitsluitend in als werkzaam geneesmiddel.

Klachten
Aan de 22 respondenten die zeiden homeopathische middelen voor te schrijven is de vraag voorgelegd om voor een aantal klachten aan te geven of men hiervoor al dan niet homeopathie voorschrijft. (De klachten zijn geselecteerd op basis van websites van homeopathische behandelaars, zoals www.homeopathie-utrecht.nl.) De resultaten staan in grafiek 2. De antwoorden bevestigen dat ‘overige huisartsen’ minder voorschrijven dan homeopathische huisartsen en alternatieve behandelaars.

Grafiek 2 laat zien dat homeopathische middelen vooral worden toegepast bij klachten die ofwel minder gemakkelijk zijn te duiden ofwel waarvoor de reguliere geneeskunde niet altijd een antwoord voorhanden heeft. Allergieën en infectieziekten vormen hierop een uitzondering. Niettemin zijn er ook homeopathische artsen en behandelaars die kanker en een hoog cholesterolgehalte aanpakken met homeopathie.

Aan alle onderzoeksdeelnemers is gevraagd om in een rapportcijfer uit te drukken hoe geschikt ze homeopathische middelen achten bij verschillende klachten. ‘Overige huisartsen’ en ‘homeopathische huisartsen en behandelaars’ verschillen hier aanzienlijk van inzicht. De grootste verschillen doen zich voor bij allergieën, maag-darmklachten, infectieziektes, hoge bloeddruk, ADHD, auto-immuunziekten en autisme.

Van de elf homeopathische artsen en alternatieve behandelaars die antwoord gaven op deze vraag, beoordelen zes een homeopathisch middel bij de behandeling van allergieën met een 8, 9 of 10. Slechts 5 van de 89 ‘overige huisartsen’ vindt een homeopathisch middel zo’n hoog cijfer waard bij deze klachten. Bij ADHD vinden zes van tien homeopathische en alternatieve behandelaars een homeopathisch middel een score van 8 t/m 10 waard. De ‘overige huisartsen’ waarderen homeopathische middelen bij ADHD bijna allemaal (99%) met een forse onvoldoende (1 t/m 4).

Ten slotte vindt 99 procent van de ‘overige huisartsen’ een homeopathisch middel ongeschikt bij kanker (rapportcijfer 1 t/m 4); een mening die vijf van tien homeopathische artsen en alternatieve behandelaars onderschrijven.

Vragen en visie
Homeopathische middelen worden vooral voorgeschreven op initiatief van de patiënt. Dit is het geval bij zes van de negen ‘overige huisartsen’ en bij vijf van de tien homeopathische huisartsen en behandelaars. Patiënten vragen overigens weinig naar homeopathische middelen: 87 procent van de respondenten geeft aan dat slechts 0 tot 10 procent van de patiënten erom vraagt.

Homeopathische artsen en behandelaars informeren de patiënt over homeopathie. Vrijwel alle homeopathische artsen en behandelaars (negen van de tien respondenten in deze groep) hebben informatie over homeopathie in de praktijk (bijvoorbeeld in de vorm van folders of op de website). Bij ‘overige huisartsen’ is dat slechts 7 procent (7 van de 97).

Zowel ‘homeopathische artsen en alternatieve behandelaars’ als ‘overige huisartsen’ vinden het niet belangrijk dat de patiënt op de hoogte is van hun visie op homeopathie. Dit geldt voor circa 75 procent van de artsen en behandelaars in beide groepen.

Aan alle onderzoeksdeelnemers werd gevraagd om hun visie op homeopathie kort onder woorden te brengen. De onderzoekers hebben de antwoorden in categorieën ingedeeld. De visie van de ‘overige huisartsen’ was overwegend negatief (niet werkzaam 33%, bruikbaar als placebo 19%, het is een geloof 3%) of neutraal (toegepast op wens patiënt 7%, meer onderzoek nodig 16%) en maar weinig positief (effectief, kan effectief zijn 22%). De homeopathische artsen en behandelaars zijn overwegend positief (effectief, kan effectief zijn 80%), een minderheid is neutraal (toegepast op wens patiënt 10%, meer onderzoek nodig 10%).

Tanende belangstelling
De belangstelling van huisartsen om homeopathische middelen voor te schrijven is tanende. Paste in 1988 40 procent van de huisartsen en behandelaars homeopathie toe, in 2008 deed nog maar 16,9 procent van hen dat. Van de huisartsen die niet zijn aangesloten bij een organisatie die gebruik van homeopathie ondersteunt, schrijft nu nog 11 procent homeopathische middelen voor.

Daarmee hangt samen dat huisartsen minder welwillend staan tegenover homeopathie. In dit onderzoek heeft 22 procent van de niet bij een homepathische organisatie aangesloten huisartsen een positieve visie op homeopathie. Onder alle onderzoeksdeelnemers was dit circa een derde. In 1988 was circa 60 procent positief gestemd over homeopathie.

Als huisartsen zonder homeopathische achtergrond een homeopathisch middel voorschrijven, is dat in veel gevallen schrijven als placebo.

Homeopathie wordt met name ingezet bij de behandeling van klachten die ofwel minder gemakkelijk zijn te duiden ofwel waarvoor in de reguliere geneeskunde niet altijd een gemakkelijk antwoord voorhanden is. Allergieën en infectieziekten vormen hierop de uitzondering. Dit sluit aan bij de indruk van Foets en Visser in 1988 dat ‘huisartsen vooral dan naar homeopathische middelen grijpen als zij de klacht van de patiënt niet goed kunnen benoemen’. 1

Trend
Nederland behoort ondanks de dalende trend nog steeds bij de landen waar homeopathie relatief veel wordt toegepast. Volgens de onderzoekers moet de Nederlandse patiënt daarom worden geïnformeerd over de werkzaamheid van homeopathie. Dit is ook hard nodig omdat de wetenschappelijke onderbouwing van de homeopathie ontbreekt en omdat huisartsen zeer verdeeld zijn over de toepasbaarheid ervan.6 Behandelaars zouden er verstandig aan doen om hun visie mee te delen aan de patiënt en de patiënt te informeren over de werkzaamheid van homeopathie.

drs. Gert Jan van ’t Land, bestuurslid van de Stichting Skepsis
dr. Luc Quadackers, lid van de Skepsis-werkgroep die het homeopathieonderzoek heeft uitgevoerd

Correspondentieadres:  skepsis.utrecht@lycos.com;
c.c.: redactie@medischcontact.nl
Geen belangenverstrengeling gemeld.

Samenvatting

  • Een onderzoek onder huisartsen in de provincie Utrecht toont een diepe verdeeldheid tussen wel- en niet-homeopathisch werkende huisartsen over de werkzaamheid van homeopathie.
  • Huisartsen hebben steeds minder belangstelling voor homeopathie en ze staan er steeds minder welwillend tegenover.
  • Homeopathie wordt relatief beperkt voorgeschreven en wordt door niet homeopathisch werkende huisartsen relatief vaak toegepast als placebo. Dit is een verandering ten opzichte van eind jaren tachtig toen huisartsen veel positiever waren over homeopathie.
  • De onderzoekers vinden dat vanwege de ontbrekende wetenschappelijke onderbouwing van homeopathie meer duidelijkheid voor de patiënt gewenst is.

Referenties 
1. Foets M, Visser GJ. Het voorschrijven van homeopathische middelen in de Nederlandse huisartsenpraktijk, Medisch Contact 1993; 22: 683-7. GJ Visser, L Peters, Alternative Medicine and General Practitioners in The Netherlands: Towards Acceptance and Integration, Family Practice 1990; 7, 227-32.
2. Knipschild P, Kleijnen J, ter Riet G, Belief in the Efficacy of Alternative Medicine among General Practitioners in The Netherlands, Soc. Sci. Med, 1990; 31(5): 625-26.
3. Beter, 1998, 6, dec 1998/jan 1999.
4. CBS, gerapporteerd gebruik medische voorzieningen en geneesmiddelen, CBS Statline, 3 mei 2009.
5. Cardol M. etal. Tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk, Huisartsenzorg: wat doet de poortwachter, Nivel/RIVM, 2004: 95.
6. Er is nooit een wetenschappelijke onderbouwing gevonden voor de belangrijke aspecten van de homeopathie: het similiabeginsel, de geneesmiddelbeelden, de middelkeuze, de (werkzaamheid van) hoge verdunningen. Meer lezen? van Noordwijk J, Boer P, van der Smagt CP (red.), Homeopathie: 200 jaar vereerd en versmaad, Skeptische Notitie 10, Skepsis, 1996 en Meuleman M, Homeopathie: wetenschap of geloof, EOS-magazine, 1998; 10. (raadpleegbaar via www.skepsis.nl). 

>>Naar nummer 43 - 22 oktober 2009

download ,strong>PDF van dit artikel</strong>
ouderen alternatieve & complementaire zorg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Frits van Dam

    , Amsterdam

    Het is goed als in maat en getal wordt vastgelegd hoeveel artsen homeopathische middelen voorschrijven en waarvoor. Maar dat moet dan niet zoals Quadackers en Van ’t Land het deden. Zij verzonden enquêtes met vragen naar de toepassing van homeopathis...che middelen naar 80 niet-reguliere artsen en 636 ‘gewone’ huisartsen in de provincie Utrecht. De respons was minimaal; in totaal slechts 15,6 procent.

    De auteurs maken zich hierover gek genoeg niet al te veel zorgen. De titel ‘Verdunde animo voor homeopathie’ suggereert zelfs dat zij de resultaten van hun onderzoek generaliseerbaar achten voor de totale populatie huisartsen en niet-reguliere artsen in Nederland. Het is de vraag of dit waar is. Immers, de generaliseerbaarheid van een onderzoek hangt sterk samen met de mate van participatie. Hoe kleiner het aantal deelnemers, hoe groter het risico dat de deelnemers verschillen van niet-deelnemers op belangrijke variabelen. Een onderzoek waar ongeveer 85 procent van de doelgroep niet aan meewerkt, is mislukt. Het manuscript had door de redactie van Medisch Contact naar de prullenmand moeten worden verwezen. Dit geldt des te meer omdat publicaties over alternatieve behandelwijzen altijd veel aandacht in de pers krijgen. Zelfs teletekst maakte melding dat homeopathie op z’n retour is. Ik zal de laatste zijn om dat te betreuren, maar het viel helaas niet te concluderen uit het artikel. Het is verder tekenend voor het niveau van de pers in Nederland dat de journalisten kennelijk niet de moeite namen het artikel er even bij te halen. Dan hadden ze de gebreken in het onderzoek kunnen vaststellen en de conclusies van de auteurs van kritisch commentaar kunnen voorzien.

    Amsterdam, oktober 2009

    Frits van Dam, emeritus hoogleraar psychologie, oud-medewerker bij het NKI-AvL en bestuurslid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Deze brief is op persoonlijke titel geschreven.

  • Gert Jan van ’t Land, Luc Quadackers

    , Bosch en Duin

    De heer Van Dam maakt zich onterecht zorgen dat het vragenlijstonderzoek naar het gebruik van homeopathie door huisartsen in de regio Utrecht is mislukt (zie de brief hierboven).

    Het is gebruikelijk dat de respons op per post toegezonden vragenlijst...en laag is. Van Dam gaat hier helaas niet op in en biedt ook geen alternatief. Vanwege de (relatief zelfs hoge) respons van 15,6 procent hebben we gekeken of er aanwijzingen zijn dat de non-respons de antwoorden heeft beïnvloed. Ten eerste sluiten de onderzoeksresultaten aan bij de in de publicatie genoemde CBS- en RIVM-cijfers die ook laten zien dat de betrokkenheid van huisartsen bij homeopathie afneemt. Ten tweede is er geen verschil in respons tussen wel en niet homeopathisch werkende artsen – de overtuiging van de arts lijkt dus de antwoorden niet te beïnvloeden. Ten derde zijn enkele demografische kenmerken van de responsgroep en de populatie in essentie gelijk aan elkaar. De meest voor de hand liggende reden voor de non-respons is daarom tijdgebrek en ‘enquêtemoeheid’; beide zijn niet van invloed op de antwoorden.

    Bosch en Duin, oktober 2009

    drs. Gert Jan van ’t Land, bestuurslid Skepsis,

    dr. Luc Quadackers, lid van de Skepsis werkgroep die het onderzoek heeft uitgevoerd.

  • Guus Polderman

    , Amstelveen

    In dit staan de uitkomsten van een enquête onder huisartsen over homeopathie. Sinds 1986 ben ik huisarts en arts voor homeopathie. Voor beide heb ik een opleiding gevolgd. Dat patiënten het afgelopen decennium minder om een homeopathische behandeling... zijn gaan vragen, is juist. Bij mijn
    weten is naar de oorzaak daarvan nooit goed wetenschappelijk onderzoek gedaan. In de praktijk is echter duidelijk waarneembaar dat maatschappelijke ontwikkelingen ertoe hebben geleid dat een grotere groep mensen vraagt om een snelle oplossing voor hun klachten.

    Homeopathie is een moeilijk vak. Het vraagt veel inspanning van zowel patiënt als arts om in een gesprek achter de oorzaak te komen van vaak chronische klachten om tot een passend middel te komen. Ik heb de afgelopen twintig jaar te veel, soms spectaculaire, genezingen en verbeteringen van klachten gezien om maar enigszins aan de werking van homeopathie te twijfelen.

    Verder is het belangrijk om een goede indicatie te stellen. Een homeopathisch werkend arts hoort te weten wat hij wel en wat hij niet kan behandelen en dit vooraf aan de patiënt duidelijk te maken.

    Dat huisartsen minder vaak zelf
    homeopathische middelen voorschrijven of patiënten het advies geven om zelf een homeopathisch middel te kopen, is een goede zaak. Beide hebben namelijk niets met homeopathie te maken en leiden tot teleurstelling bij arts en patiënt. Verstandiger is dat huisartsen patiënten met de goede indicatie verwijzen naar daarvoor opgeleide artsen voor homeopathie, lid van hun beroepsvereniging VHAN. Het voorschrijven van een homeopathisch middel als ware het een placebo is fout. Onzorgvuldig voorschrijven van homeopathische middelen kan wel degelijk tot klachten leiden.

    Er is inmiddels voldoende wetenschappelijke onderbouwing van de homeopathische geneeswijze, opvraagbaar bij de VHAN. Homeopathische artsen zijn gaarne bereid mee te werken aan goed wetenschappelijk onderzoek.

    Guus Polderman, huisarts

  • Pietje Sligcher

    , Zutphen

    Hoe is het toch mogelijk dat een tijdschrift van een organisatie die zegt alle artsen in Nederland te vertegenwoordigen, iedere keer weer zoveel ruimte maakt voor een kleine groep?
    De kwaliteit van het onderzoek in het artikel ‘Verdunde animo voor ho...meopathie’ kan niet de reden voor plaatsing zijn geweest. Er kan niet meer gezegd worden dat homeopathie niet wetenschappelijk bewezen is. Dat heeft het congres hierover binnen de muren van de KNMG vorig jaar oktober aangetoond. Er moet heel duidelijk meer onderzoek komen. Maar de heksenjacht op de homeopathie van de Stichting Skepsis en de antikwakzalvers zou wel eens wat minder ruimte mogen krijgen in uw blad.

    Zutphen, oktober 2009

  • Christien Klein-Laansma en Jean Pierre Jansen

    , Wageningen

    Artsen moeten hun patiënten die om een homeopathisch recept vragen, informeren over de werkzaamheid van homeopathie. Wij stemmen van harte in met deze stelling van Van ’t Land en Quadackers. Immers, de arts dient informatie te geven over te verwachte...n resultaten en bijwerkingen van elke behandeling, regulier of complementair. De pijlers van evidence-based medicine zijn daarbij richtinggevend: 1. het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, 2. de klinische expertise van de arts en 3. het meewegen van de wens van de patiënt.1 Helaas leren artsen in opleiding niets over homeopathie en de stand van wetenschap daarvan. Kennis over complementaire/alternatieve geneeswijzen (CAM), inclusief wetenschap, moet onderwezen worden in de medische opleiding, zoals in de Verenigde Staten vaak al gebeurt en in nascholingen voor huisartsen.2 Artsen die zijn gespecialiseerd in homeopathie krijgen vaak te maken met de complexe problematiek van chronische ziekten. Homeopathie is dan een vak apart. Daarom voldoen leden van de Artsenvereniging voor homeopathie VHAN aan strenge eisen van algemeen medische én
    homeopathische opleiding, nascholing en beroepsuitoefening.De auteurs, zelf economisch geschoold, oordelen over wetenschappelijke onderbouwing van homeopathie op grond van sterk verouderde literatuur uit de eigen Skepsis-koker. Wij bevelen een geactualiseerde literatuurlijst aan, met voorbeelden van publicaties in internationale
    wetenschappelijke tijdschriften over het similiaprincipe, validatie van symptomen in homeopathische repertoria, klinisch, fysisch en biologisch onderzoek waarmee werkzaamheid van hoge homeopathische potenties is aangetoond.3

    De verminderde animo onder huisartsen om homeopathie voor te schrijven, kan wel eens meer te maken hebben met hún kennisachterstand dan met een gebrek aan wetenschappelijk bewijs voor homeopathie, zoals hoofdredacteur Ben Crul van Medisch Contact in diverse media suggereert.4 Veel informatie over wetenschappelijk onderzoek staat op de website van de VHAN en het European Committee for Homeopathy (ECH).5

    Wageningen, oktober 2009

    Christien Klein-Laansma en Jean Pierre Jansen, namens de werkgroep wetenschappelijk onderzoek Artsenvereniging voor homeopathie VHAN



    Referenties
    1. Sackett DL, Rosenberg WM, Gray JA, Haynes RB, Richardson WS. Evidence based medicine: what it is and what it isn’t. BMJ 1996; 312 (7023): 71-2.

    2. Wetzel MS, Kaptchuk TJ, Haramati A, Eisenberg DM. Complementary and alternative medical therapies: implications for medical education. Ann Intern Med 2003; 138: 191-6.

    3. Voorbeelden van de diverse categorieën onderzoek in de wetenschappelijke literatuur:

    - Wiegant FAC, Souren J, Wijk R van. Stimulation of survival capacity in heat shocked cells by subsequent exposure to minute amounts of chemical stressors; role of similarity in hsp-inducing effect. Hum Exp Toxicol 1999;18: 460-70.

    - Klopp R, Niemer W, Weiser M. Microcirculatory effects of a homeopathic preparation in patients with mild vertigo: an intravital microscopic study. Microvasc Res 2005; 69: 10-6.

    - Rutten ALB, Stolper CF. Diagnostic test evaluation by patient-outcome study in homeopathy: balancing of feasibility and validity. J Evaluation Clin Practice 2009; in press.

    - Kleijnen J, Knipschild P, Riet G ter. Clinical trials of homeopathy. BMJ 1991; 302: 316-23.

    - Belon P, Cumps J, Ennis M, Mannaioni PF, Sainte-Laudy J, Roberfroid M, Wiegant FA. Inhibition of human basophil degranulation by successive histamine dilutions: results of a European multi-centre trial. Inflamm Res 1999 Apr; 48 Suppl 1: S17-8.

    - Elia V, Niccoli M. Thermodynamics of extremely diluted aqueous solutions. Ann N Y Acad Sci 1999; 879: 241-8.

    4. Homeopathie is ‘uit’ bij huisartsen, www.volkskrant.nl 24 oktober 2009.

    5. www.vhan.nl, Onderzoek en congressen.

    www.homeopathyeurope.org, About homeopathy, Clinical research, Basic research.

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.