Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 23 - Gedwongen winkelnering bij tandarts

Plaats een reactie

Als de paar machtige tandmeesterfamilies in de negentiende eeuw niet zo heftig hadden gelobbyd voor hun eigen domein, dan had Thorbecke tandartsen in zijn Gezondheidswetten van 1865 gewoon onder de geneeskunde geschaard. De tandarts was dan een echte collega van u geweest. Bovendien had het waarschijnlijk dan ook niet tot 1948 hoeven te duren voordat hun beroep de universitaire status kreeg en hadden we bij de kwaliteitsontwikkeling meer gezamenlijk kunnen optrekken.



Wat het tuchtrecht betreft, vallen zij wél onder hetzelfde regime. En de parallel naar artsen is in onderstaande zaak gemakkelijk te trekken. Niet voor niets biedt het Centraal Tuchtcollege ook Medisch Contact de uitspraak ter publicatie aan.



Mag je als arts of tandarts je eigen relatie met je patiënt afhankelijk stellen van de vraag of die patiënt ook gebruikmaakt van de diensten van iemand die bij jou in dienst is? Omdat je niet wilt dat jouw totale behandelbeleid (of de portemonnee) wordt doorkruist? Bij de tandarts in deze zaak ging het om een mondhygiëniste, maar bij u kan het om een praktijkondersteuner in welke vorm dan ook gaan.



Bij u merkt de patiënt de extra kosten (nog) niet maar bij de tandarts wel degelijk. Daarom zag de patiënte af van verdere behandeling bij de mondhygiëniste. Ze werd direct de tandartsendeur gewezen. Hierover beklaagde patiënte zich bij het tuchtcollege. Het regionaal tuchtcollege wees de klacht nog af, maar het Centraal Tuchtcollege deelde terecht een waarschuwing uit. Je mag een behandelovereenkomst alleen om ‘gewichtige redenen’ opzeggen.



Dat geldt ook voor artsen met hulppersoneel. Bij twijfel raden wij u aan de Artsen­infolijn van de KNMG te bellen. Het kan u een tuchtzaak schelen.



B.V. M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen



Centraal tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 15 april 2008



Beslissing in de zaak onder nummer 2007/220 van A, wonende te B, appellante, klaagster in eerste aanleg, tegen C, tandarts, wonende te B, verweerster in beide instanties.



1. Verloop van de procedure


A - hierna te noemen klaagster - heeft op 9 mei 2006 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen tandarts C - hierna te noemen de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 mei 2007, onder nummer 2006 T 082 heeft dat college de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 maart 2008, waar zijn verschenen klaagster en de tandarts, vergezeld van haar echtgenoot.



2. Beslissing in eerste aanleg


2.1 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.



‘2. Het standpunt van klaagster


Klaagster is met ingang van november 2005 (eerste consult 7-11-2005) patiënt geworden in de praktijk van de tandarts. Op advies van de tandarts heeft klaagster zich gewend tot de aan de praktijk van de tandarts verbonden mond­hygiëniste. Na enkele behandelingen bij de genoemde mondhygiëniste heeft klaagster de mondhygiëniste laten weten dat zij uit kostenoverwegingen genoodzaakt was de behandelingen bij de mondhygiëniste te staken en nog slechts de halfjaarlijkse controles bij de tandarts te zullen volgen. Vervolgens ontving zij bericht van de tandarts dat nu zij te kennen had gegeven de behandelingen bij de mondhygiëniste niet te zullen voortzetten, zij klaagster als uitgeschreven uit haar praktijk zou beschouwen.


Klaagster stelt zich op het standpunt dat de tandarts haar ten onrechte, zonder haar toestemming, uit de tandartspraktijk heeft uitgeschreven.

3. Het standpunt van de tandarts
De tandarts heeft klaagster bij haar eerste bezoek kenbaar gemaakt wat de behandelvisie van de tandarts is. Het was klaagster derhalve bekend dat, indien noodzakelijk, een behandeling van een mondhygiëniste daar onderdeel van uitmaakte. Door weigering van de mondhygiënische zorg die door de tandarts noodzakelijk werd geacht voor de behandeling van de tandvlees­problemen van klaagster, kon de tandarts niet langer de verantwoordelijkheid dragen voor de tandheelkundige gezondheid van klaagster. Een halfjaarlijkse controle was volgens de tandarts onvoldoende om een verantwoorde tandheelkundige zorg aan klaagster te bieden en zou in de toekomst tot verdere tandproblemen hebben geleid. De door klaagster voorgestelde behandelwijze komt niet overeen met de behandelvisie en voorgestane werkwijze van de tandarts. Door de stellige weigering van klaagster om verdere zorg van de mondhygiëniste te accepteren waarmee het overeengekomen behandelbeleid werd doorkruist, ontstond een vertrouwensbreuk. Daardoor was het naar mening van de tandarts beter indien klaagster zich tot een ander tandarts zou wenden.’

2.2 Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

4. De beoordeling
De stelling van de tandarts dat zij eisen mag stellen aan een patiënt in de te volgen behandelmethode wordt door het college niet op voorhand afgewezen. Klaagster heeft niet weersproken dat zij bij het aangaan van de tandarts-patiëntrelatie van de werkwijze van de tandarts op de hoogte was en dat deze aanvankelijk ook door haar werd onderschreven. Toen klaagster vervolgens om financiële redenen de behandeling door de mondhygiëniste wenste te staken, ontstond er dus een nieuwe situatie, die voor beide partijen aanleiding had moeten vormen hun behandelrelatie opnieuw onder ogen te zien. De stelling van de tandarts dat het onder deze omstandigheden beter was dat klaagster naar een andere tandarts omzag, wordt door het college in beginsel niet onjuist geacht. Wel is de eenzijdige uitschrijving van klaagster uit de praktijk van de tandarts voorbarig geweest. Het ware gewenst geweest indien de tandarts klaagster uitdrukkelijk de gelegenheid had gegeven een andere tandarts te zoeken, dit onder het aanbod de behandelrelatie met klaagster in de tussentijd (zonder de inzet van de mondhygiëniste) voort te zetten. Van de tandarts had tenminste verwacht mogen worden dat zij in overleg zou zijn getreden met klaagster teneinde in samenspraak met klaagster tot een oplossing te komen. Van een dergelijk overleg is het college niet gebleken.
Aan de andere kant is het college evenmin gebleken dat klaagster iets heeft ondernomen om tot een regeling in der minne te komen. Daar klaagster aanvankelijk het voorgestelde behandelbeleid wel had onderschreven - dit maakte dus onderdeel uit van de behandelovereenkomst - had het voor de hand gelegen dat klaagster ook zelf had ingezien dat een andere tandarts, gelet op de veranderde situatie, de voorkeur zou hebben gehad. Gesteld noch gebleken is dat klaagster stappen heeft gezet om een andere tandarts te vinden, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat er geen andere tandartsen in de omgeving beschikbaar waren.
Alles afwegende acht het college het eenzijdig afbreken van de behandelrelatie ongewenst, maar in de gegeven omstandigheden niet dusdanig ernstig dat een tuchtrechtelijke maatregel moet volgen. De klacht wordt dus afgewezen.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Nu daartegen geen grieven zijn geuit, gaat het Centraal Tuchtcollege voor de beoordeling van het beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het regionaal tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure


4.1 Met haar beroep beoogt klaagster de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd, komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.


4.2 De tandarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

Beoordeling


4.3 Na enig e-mailverkeer over de kosten verbonden aan de behandeling door de mondhygiëniste laat klaagster bij e-mailbericht van 14 januari 2006 aan mondhygiëniste, mevrouw D, weten de behandeling vanwege de daaraan verbonden - naar haar mening - hoge kosten te stoppen. In reactie op deze e-mail bericht de mondhygiëniste bij e-mailbericht van 17 januari 2006 dat klaagster per direct wordt uitgeschreven uit de praktijk van de tandarts.



Dit e-mailbericht houdt onder meer in:


‘Het is ons duidelijk dat u niet dezelfde behandelvisie en motivatie met ons deelt. Voor een goede mondgezondheid is het mond­hygiënegedeelte essentieel. Omdat u heeft besloten niet deel te nemen aan het mondhygiënetraject kunt u ook niet deelnemen aan het tandheelkundig deel. Daarom wordt u bij ons per direct uitgeschreven en dient u een andere praktijk te zoeken.’



Enkele dagen later bevestigt de tandarts bij brief aan klaagster van 20 januari 2006 de uitschrijving van klaagster uit de praktijk. Zij schrijft - voor zover hier van belang -


‘Mocht u van mening veranderen en ook zelf willen bijdragen aan uw mondgezondheid, bent u van harte welkom in de praktijk. Tot die tijd beschouw ik u als uitgeschreven en adviseer ik u uit te kijken naar een andere tandarts die wellicht wel aan uw verzoek wil voldoen.’


Hoewel de tandarts de e-mail van de mondhygiëniste van 17 januari 2006 niet mede heeft ‘ondertekend’ is aannemelijk, gelet op het door de tandarts ter terechtzitting verklaarde, dat de tandarts van de inhoud van dit e-mailbericht voor verzending wel kennis heeft genomen. Voorts staat vast dat de mondhygiëniste ten tijde van de behandeling van klaagster bij de tandarts in loondienst was. De tandarts is derhalve verantwoordelijk voor de inhoud van het e-mailbericht van mondhygiëniste D aan klaagster van 17 januari 2006, zeker nu dat bericht de tandartspraktijk als zodanig betrof.



Uitgangspunt is dat de hulpverlener behoudens gewichtige redenen de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen (artikel 7:460 BW). Het (zwaarwegende) belang van de gezondheid van de patiënt laat niet toe dat de behandelingsovereenkomst zonder meer kan worden opgezegd en de hulpverlening kan worden gestaakt. Als onbestreden staat vast dat klaagster de tandarts slechts eenmaal heeft ontmoet en gesproken.



Voorts staat vast dat de tandarts, zonder enig nader onderzoek te verrichten, uitsluitend is afgegaan op hetgeen de mondhygiëniste haar aangaande de houding van klaagster met betrekking tot de behandeling/begeleiding door de mondhygiëniste heeft medegedeeld en op grond daarvan de behandelovereenkomst met klaagster heeft opgezegd.



Zo heeft de tandarts niet alleen klaagster niet de gelegenheid gegeven, alvorens bij brief van 20 januari 2006 de uitschrijving van klaagster uit de praktijk te bevestigen, haar visie op een en ander te geven, maar heeft zij ook nimmer met klaagster gesproken over en gezocht naar een oplossing voor het - door klaagster als reden voor het stopzetten van de behandeling door de mondhygiëniste genoemde - financiële probleem, terwijl de tandarts behandeling van klaagster, door de mondhygiëniste juist zo belangrijk achtte en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard in voorkomende gevallen met patiënten in haar praktijk wel betalingsregelingen te treffen.



Dat betekent dat de tandarts de behandelovereenkomst met klaagster heeft opgezegd zonder te hebben onderzocht of er sprake was van gewichtige redenen, de enige grond waarop zij ingevolge artikel 7:460 BW, de overeenkomst kon opzeggen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de tandarts door de behandelovereenkomst met klaagster op te zeggen zonder te hebben vastgesteld dat er gewichtige redenen voor deze opzegging aan­wezig waren, tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Al het door partijen nog gestelde noopt niet tot een ander oordeel.



4.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht van klaagster gegrond is en een maatregel moet worden opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing hiervoor passend.



Ten slotte bepaalt het Centraal Tuchtcollege dat deze beslissing om redenen aan het algemeen belang ontleend, op de voet van artikel 71 van de Wet BIG zal worden gepubliceerd.



5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:


- vernietigt de beslissing waarvan beroep;



en opnieuw rechtdoende:



- verklaart de klacht alsnog gegrond;
- legt aan de tandarts de maatregel van waarschuwing op;

Bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, het Nederlands Tandartsenblad en het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde met het verzoek tot plaatsing.



Deze beslissing is gegeven in raad­kamer door mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen, drs. P. Hanedoes en drs. J.M. Onland, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2008, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.



PDF van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.