Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 13 - Een voorbeeldige dokter

Plaats een reactie

Het is niet altijd kommer en kwel bij de tuchtrechter. Dat blijkt uit onderstaande uitspraak waarin het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven een klacht afwijst en de aangeklaagde arts een uitbundige pluim geeft. Wat was het geval? De dochter van een dementerende patiënt wil samen met een notaris met een verpleeghuisarts praten over de gezondheidstoestand van haar vader. De arts, die de dochter nooit eerder heeft gesproken, weigert dat waarop de dochter een klacht indient bij de tuchtrechter.



Nu is het enkele feit dat een volkomen onbekende dochter opeens om een gesprek vraagt al reden genoeg om op uw hoede te zijn. In zo’n geval is de meest logische weg om voor informatie te verwijzen naar de vertegenwoordiger van de patiënt. In dit geval zou dat haar broer zijn: deze is al enige tijd contactpersoon voor zaken die hun vader betreffen.



Als de dochter ook nog eens een notaris wil meenemen, moeten alle alarmbellen gaan rinkelen. En dat gebeurde bij de arts in kwestie. Hij besluit de dochter niet naar haar broer te verwijzen. Reden hiervoor is waarschijnlijk dat het verzoek van de dochter een financieel geschil betrof waarin zowel haar vader als haar broer partij waren.



Enigszins verwarrend in deze zaak is verder het gebruik van de term ‘medische verklaring’. Dat suggereert dat het klaagster om een waardeoordeel ging, een verzoek waar een behandelend arts nu eenmaal nooit op mag ingaan. Voor alle duidelijkheid: zelfs als dochterlief louter feitelijke informatie wilde (en haar broer als contact­persoon toestemming gaf voor verstrekking), dan nog was de opstelling van de arts terecht: het was niet in het belang van zijn patiënt.



B.V.M. Crul, arts


MR. R.P. de Roode



Uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven d.d. 11 oktober 2006



Het regionaal tuchtcollege heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 september 2005 binnengekomen klacht van: A, wonende te B, klaagster gemachtigde mr. C te D tegen: E, verpleeghuisarts werkzaam te F verweerder gemachtigde mr. G te H.



1. Het verloop van de procedure


Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift; het verweerschrift; de repliek; de dupliek.


Er is geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen.



2. De feiten


Het gaat in deze zaak om het volgende: klaagster is de dochter van G, die woont in een verpleeghuis. In de periode van 4 december 2000 tot en met 31 december 2004 heeft verweerder de vader van klaagster in het verpleeghuis behandeld. Sinds de opname van de vader van klaagster op 9 september 2000 heeft een geleidelijke toename van zowel lichamelijke als cognitieve beperkingen plaatsgevonden, waardoor hij niet meer in staat geacht kon worden tot een redelijke waardering van zijn belangen. Als contactpersoon tussen de vader en het verpleeghuis trad op een broer van klaagster, die steeds aanwezig was bij besprekingen over belangrijke (medisch-inhoudelijke) zaken; verweerder kwam zijn (informatie-) verplichtingen uit hoofde van de WGBO na jegens deze zoon/broer.


Op 14 juli 2003 heeft klaagster, samen met kandidaat-notaris mr. H, het verpleeghuis bezocht om te informeren naar de gezondheidstoestand van haar vader. Zij hebben daarover gesproken met het hoofd van de betrokken afdeling en een verpleegkundige. Verweerder, die zelf op 16 juli 2003 een gesprek zou hebben met klaagster en deze kandidaat-notaris, heeft daarop telefonisch contact opgenomen met mr. H, die bij brief van 17 juli 2003 aan verweerder schreef:


‘Hierbij bevestig ik het telefoongesprek dat ik woensdag 16 juli jongstleden met u heb gevoerd.


Ik heb aangegeven dat de dochter van de heer G, mevrouw A, geïnformeerd wilde worden over de gezondheidssituatie van haar vader. Hiertoe heb ik met uw secretaresse een afspraak gemaakt voor 16 juli jongstleden om 10.30 uur.


U heeft te kennen gegeven voormelde afspraak geen doorgang te laten vinden. Tevens heeft u te kennen gegeven noch mij, noch genoemde dochter te woord te willen staan omtrent de gezondheidssituatie van de heer G voornoemd.’



Bij brief van 22 juli 2003 antwoordde verweerder als volgt:


‘Het betreurt mij dat uw brief met bovengenoemd kenmerk niet de juiste weergave bevat van het telefoongesprek van woensdag 16 juli jongstleden. Ik heb u te kennen gegeven geen medische verklaring omtrent de gezondheidstoestand van de vader van uw cliënte, mevrouw A, te geven. Voor zover ik door u ben geïnformeerd, zou het namelijk gaan om een medische verklaring ten behoeve van een geschil met financiële consequenties, waarbij naast uw cliënte tevens haar broer en vader partij zijn. Ik veronderstel uw bekendheid met de juiste juridische procedures in deze.’
Vóór het verzoek om inlichtingen was er nimmer contact tussen klaagster en verweerder geweest.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Verweerder heeft een telefonisch ge­-maakte afspraak om te worden geïnformeerd over de gezondheidstoestand van klaagsters vader afgezegd, omdat hij haar niet te woord wilde staan. Dit terwijl verweerder op de hoogte was van de grote financiële belangen van klaagster. Klaagster is geschaad in haar belangen.

4. Het standpunt van verweerder


Op het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden teruggekomen.



5. De overwegingen van het college


Voor de beoordeling van de onderhavige klacht moet als uitgangspunt dienen dat een arts is gebonden aan zijn beroepsgeheim en derhalve aan derden geen informatie over de gezondheidstoestand van zijn patiënt mag geven.


Als uitzondering hierop kan gelden, dat (informatie)verplichtingen over een meerderjarige patiënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen door de hulpverlener worden nagekomen jegens (onder andere) een kind van de patiënt.



Als er, zoals in dit geval, meer kinderen zijn, is het uiteindelijk de hulpverlener die bepaalt jegens wie hij de verplichtingen nakomt. Deze nakoming geschiedt jegens één persoon. Bij zijn keuze zal de hulpverlener primair letten op de relatie die er feitelijk met de patiënt is, omdat het immers bij zijn keuze van deze persoon erom gaat of een familielid geacht kan worden de wil van de patiënt zelf tot uitdrukking te brengen.



Verweerder heeft geheel in de lijn van deze regels gehandeld door de broer van klaagster te kiezen als contactpersoon/vertegenwoordiger. Het was immers deze broer die steeds het contact met verweerder en andere hulpverleners in het verpleeghuis had onderhouden en die, samen met zijn echtgenote, de - ook financiële - belangen van zijn vader behartigde, terwijl daarentegen van klaagster nooit iets was vernomen.



Het bovenstaande neemt niet weg dat verweerder ervoor had kunnen kiezen om ook klaagster over de gezondheidstoestand van haar vader te informeren, zoals hij in eerste instantie ook van plan was. Met name was dit een mogelijkheid geweest, indien hij in redelijkheid had kunnen uitgaan van de veronderstelde wil daartoe van de patiënt.



Toen echter voor verweerder duidelijk werd, dat het klaagster was te doen om een medische verklaring ten behoeve van een geschil met financiële consequenties, waarbij naast klaagster tevens haar broer en vader partij waren, heeft verweerder volkomen terecht geweigerd hieraan mee te werken. In die situatie kon en mocht verweerder immers niet meer uitgaan van de veronderstelde toestemming van zijn patiënt en had hij niet meer de bevoegdheid op het verzoek om een medische verklaring in te gaan. Sterker nog: hij had de verplichting zijn medewerking daaraan te weigeren, daarmee voorkomend dat hij partij zou worden in het geschil.


Verweerder heeft dus naar het oordeel van het college voorzichtig, correct, met inachtneming van de geldende regelgeving en, ten slotte, in het belang van zijn patiënt gehandeld. Zijn handelen is alles behalve klachtwaardig; het is voorbeeldig te noemen. Het college zal bepalen dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.



6. De beslissing


Het college:



wijst de klacht af als kennelijk ongegrond.



Bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.


Aldus gewezen op 11 oktober 2006 door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, H.C.Th. Maassen en dr. C.W.G.M. Frenken, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2006 in aanwezigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF van dit artikel

verpleeghuizen
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.