Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 06 - Verzekeringsarts buiten zijn boekje

Plaats een reactie

U  hebt als arts de bevoegdheid om de geneeskunst in haar volle omvang uit te oefenen, maar u moet dan wel bekwaam zijn om dat te doen. Aldus een korte versie van de Wet BIG.



Van een verzekeringsarts denken sommigen wellicht dat hij toch ook bekwaam zou moeten zijn om zelfstandig een oordeel te kunnen geven of iemand al dan niet arbeidsgeschikt is voor diens eigen werk. Maar nee hoor. Ook al kreeg de aangeklaagde verzekeringsarts, die bijna zijn opleiding had afgerond, geen tuchtrechterlijke maatregel, hij was volgens het Centraal Tuchtcollege wel degelijk zijn boekje te buiten gegaan. Hij had de reikwijdte van zijn eigen discipline overschreden door niet de arbeids­deskundige bij zijn besluitvorming over ‘arbeids­geschikt voor eigen functie’ te betrekken.



Kortom - en dat geldt voor álle artsen - kijk kritisch naar de grenzen van uw deskundigheid en voer overleg met een collega als u niet gerechtigd bent zelfstandig tot een oordeel te komen of een besluit te nemen. Of interpreteren wij de uitspraak nu veel te strikt…



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen



Beslissing in de zaak onder nummer 2005/281 van A, wonende te B, appellant, klager in eerste aanleg, tegen C, arts (verzekeringsarts i.o.), wonende te D (E), verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. drs. I.B.Th. van Groningen, advocaat te ‘s-Gravenhage.



1. Verloop van de procedure


A - hierna te noemen klager - heeft op 21 december 2004 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen verzekeringsarts in opleiding C - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 november 2005, onder nummer 2004 O 201 a heeft dat college de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 oktober 2006, waar zijn verschenen klager vergezeld van zijn echtgenote en de arts, bijgestaan door mr. drs. I.B.Th. van Groningen voornoemd.


De partijen hebben over en weer de zaak bepleit. Klager heeft dit onder meer gedaan aan de hand van aantekeningen die hij met bijlagen aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.



2. Beslissing in eerste aanleg


2.1  De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.


‘2. De klacht


In verband met een aanvraag tot voortzetting van een WAO-uitkering heeft de arts klager op 27 januari 2004 onderzocht en naar aanleiding daarvan een verzekeringsgeneeskundige rapportage opgemaakt. Klager verwijt de arts dat deze rapportage misleidend, beledigend en medisch onverantwoord is. Voorts verwijt klager de arts dat hij zich niet heeft gehouden aan de gedragscodes en keuringsprotocollen, bijvoorbeeld van de Nederlandse vereniging voor verzekeringsgeneeskunde. In het rapport staan diverse feitelijke onjuistheden vermeld. De arts wilde niet luisteren naar klager en had geen verstand van de longaandoening cystic fibrose waaraan klager lijdt. Het medisch dossier was tijdens het onderzoek niet aanwezig. De arts wilde in het rapport met name zijn eigen (onjuiste) medische mening laten horen en heeft de meeste rapporten van de behandelend specialisten erg selectief gebruikt.



3. Het standpunt van de arts


De arts heeft klager in het kader van een wettelijke herbeoordeling voor de WAO na vijf jaar op het spreekuur op 27 januari 2004 gezien. De arts heeft klager geïnformeerd over het doel en de reden van de oproep en de gebruikelijke gang van zaken bij een WAO-beoordeling toegelicht. De arts behoorde een zelfstandig en onafhankelijk onderzoek te verrichten. Bij de oordeelsvorming dient de arts ook rekening te houden met alle beschikbare opgevraagde relevante informatie van derden, waaronder medische onderzoeken en rapporten. Dit dossieronderzoek kon achteraf gebeuren. De arts heeft alle relevante medische gegevens kunnen bestuderen om tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen. De arts is van mening dat hij in geen enkel opzicht klachtwaardig heeft gehandeld.’



2.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.



‘4. De beoordeling


4.1. Het college beoordeelt de vraag of de advisering van de arts voldoet aan de tuchtrechtelijke standaarden. Anders gezegd: voldoet het advies aan de vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid daaraan te stellen eisen? Hierbij gaat het met name om het volgende:


a. In het advies moet op heldere en consistente wijze zijn uiteengezet op welke gronden de conclusie en het advies zijn gebaseerd.


b. De in de uiteenzetting genoemde gronden moeten op hun beurt aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies.


c. De bedoelde gronden moeten de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen.


d. De rapportage dient zich in beginsel te beperken tot het gebied waarop de rapporteur bijzondere kennis heeft, op grond waarvan hij is aangezocht; indien buiten dit kennisterrein conclusies worden getrokken, dient dit ondubbelzinnig uit de rapportage te volgen.



4.2. In het licht van het hiervoor genoemde toetsingskader oordeelt het college als volgt.


Het is juist dat de arts zelfstandig en onbevooroordeeld onderzoek dient te verrichten en dient te rapporteren. Dat de arts tijdens het gesprek met klager op 27 januari 2004 diens medisch dossier nog niet kende, maakt niet dat hij met de bovenvermelde eis in strijd handelde, in tegendeel. Het stond de arts vrij om eerst na het gesprek kennis te nemen van het medisch dossier van klager. Van bevooroordeeld handelen van de arts is het college niets gebleken. De arts heeft gesteld dat hij bij zijn rapportage rekening heeft gehouden met alle relevante medische gegevens.


Het college is van oordeel dat de arts op basis van de bij hem bekende gegevens in redelijkheid tot de bewuste rapportage en de daarin vermelde conclusies heeft kunnen komen. In zijn rapportage heeft de arts opgemerkt dat klager lijdt aan een zeer mild verlopende variant van de longziekte met een gunstige prognose en dat nog geen verminderde longfunctie werd vastgesteld. De arts kon op basis van de beschikbare gegevens van de behandelend medisch specialisten in redelijkheid deze informatie in zijn rapportage vermelden. Dat klager de nodige medicijnen gebruikte alsmede anders over zijn toestand dacht en leefregels diende te hanteren om zijn longfunctie in stand te houden, maakt dit niet anders. De arts heeft na een uitgebreide verzekeringsgeneeskundige weging onder punt 4.1. van zijn rapportage, onder beantwoording onderzoeksvraag en advies onder punt 4.2. van zijn rapportage opgemerkt: “De cliënt is niet meer arbeidsongeschikt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De cliënt is per datum onderzoek weer volledig geschikt voor de eigen functie.” De arts had er beter aan gedaan in plaats van de laatste zin op te merken dat hij op basis van de beschikbare gegevens geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek bij klager kon vinden. Immers, het was niet aan de arts om de geschiktheid voor de eigen functie van klager te beoordelen. Het college is evenwel van oordeel dat uit de daaraan voorafgaande overwegingen van 4.1. de context van deze conclusie voldoende duidelijk blijkt en dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in dit verband geen sprake is.



4.3. Alles overziend is het college van oordeel dat van een (al dan niet bewust) misleidend, beledigend of medisch onverantwoord handelen en van handelen in strijd met protocollen of gedragsregels geen sprake is.


Het college acht de klacht derhalve in al haar onderdelen ongegrond.’



3. Vaststaande feiten en omstandigheden


Tegen de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten is geen grief gericht, zodat deze ook het Centraal Tuchtcollege tot uitgangspunt dienen.



4. Beoordeling van het hoger beroep


Procedure


4.1 Klager beoogt met zijn grieven de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen met conclusie tot schuldigverklaring van de arts aan het plegen van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.



4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd met de conclusie het beroep ongegrond te verklaren.



Beoordeling.


4.3 Anders dan klager stelt, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts bevoegd was om als verzekeringsarts i.o. de Verzekeringsgeneeskundige Rapportage op te stellen. Aanvankelijk deed hij dat enkel onder supervisie van de stafarts, maar gaandeweg zijn opleiding kon hij dat steeds meer zelfstandig gaan doen. Naar ter terechtzitting in hoger beroep bleek, is dit binnen het F geen ongebruikelijke gang van zaken.



4.4 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts de reikwijdte van zijn eigen discipline als verzekeringsarts heeft overschreden door in de onderhavige rapportage, zonder onderbouwing, op te merken dat klager per datum onderzoek weer volledig geschikt is voor de eigen functie. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog eens te benadrukken dat het oordeel omtrent de geschiktheid voor de eigen functie bij WAO-zaken als deze, waar eerder wel arbeidsongeschiktheid is aangenomen voor de eigen functie, niet zelfstandig door de verzekeringsarts kan worden gegeven, doch in samenspraak met de arbeidsdeskundige tot stand moet komen. De arts had zich derhalve moeten beperken tot de conclusie dat hij op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens geen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek bij klager kon constateren. Hoewel de arts dus in deze casus buiten de reikwijdte van zijn discipline als verzekeringsarts is getreden, acht het Centraal Tuchtcollege dit - gelet op de omstandigheden van het geval - niet zodanig ernstig dat dit de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt.



4.5 Wat betreft het overleg van de arts met zijn supervisor, stafarts G, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts ook hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In dit kader is met name van belang dat de arts de door hem opgestelde Verzekeringsgeneeskundige Rapportage - gelet op het vergevorderde stadium van zijn opleiding als verzekeringsarts - niet meer aan zijn supervisor behoefde voor te leggen, maar dit slechts uit het oogpunt van zorgvuldigheid en vanwege de protesterende houding van klager heeft gedaan. Dat aan de rapportage de zinsnede is toegevoegd dat de supervisor akkoord was met de geconstateerde bevindingen en de motivatie terwijl de rapportage slechts globaal tussen de arts en zijn supervisor was besproken en de supervisor naar later bleek nog op- en aanmerkingen had, doet dit niet anders zijn.



4.6 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het college in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.



5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:



verwerpt het beroep.



Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. M. Wigleven, leden-juristen, en mr. W.A. Faas en dr. H.J. van der Reijden, leden-beroepsgenoten, en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2006 door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.