Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 43 - Dubbel uitkleden van patiënt

Plaats een reactie

 

 

Een huisarts is behalve in zijn eigen praktijk ook nog actief in de gezondheids- en voedingsmiddelenbranche. Als distributeur van een internationaal bedrijf probeert hij onder andere wellness-producten aan de man te brengen. Lukt het hem om nieuwe distributeurs aan te brengen, dan levert hem dat extra geld op. Hij ontvangt dan namelijk een percentage van de investering die de door hem ingebrachte nieuwe distributeur doet en de omzet die hij maakt.



De makke in onderstaande tuchtzaak is dat de huisarts niet zijn buurman met handelsambities aanbrengt, maar een patiënte die hem regelmatig consulteert vanwege problemen op haar werk. Problemen die uiteindelijk tot haar ontslag leiden. Hij treedt binnen de organisatie ook nog op als haar begeleider. Deze patiënte annex distributeur investeert inmiddels 29.000 euro, maar ziet van haar investering niks terug. De huisarts daarentegen strijkt zijn percentage wel op.


Het Regionaal Tuchtcollege acht het optreden van de huisarts niet tuchtrechtelijk relevant, omdat het te ver zou afstaan van zijn functioneren als arts. Een beetje vreemd, want de arts bestempelt zijn handelen in zijn verweer wel als arbeidstherapeutisch en hij stond de patiënte nadrukkelijk ook als arts terzijde.



De tweede klacht betreft de door Hippocrates al verfoeide vermenging van hulpverlenerschap en seks. Na een galafeest dwingt de huisarts zijn distributeur-patiënte tot seks, al ontkent hij dat in tweede instantie. Zowel het Regionaal als het Centraal Tuchtcollege is onverbiddelijk: een maand schorsing. Na het hoger beroep mag de huisarts daar nog zes weken schorsing bij optellen, omdat het hoogste tuchtcollege terecht oordeelt dat de huisarts ook in de wellness-zaak zijn vertrouwensrelatie met de kwetsbare patiënte heeft misbruikt.


Goed hulpverlenerschap verhoudt zich niet met het in dubbel opzicht uitkleden van een patiënt zoals deze huisarts in feite heeft gedaan.



B.V.M. Crul, arts


prof. MR. J. Legemaate



Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 31 augustus 2006 (ingekort)



Beslissing in de gevoegde zaken onder nummer 2005/179 van: A, huisarts, wonende te B, appellant, verweerder in eerste aanleg, raadsman mr. F.H. van Alst, advocaat te Someren, tegen C, wonende te B, verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste aanleg, raadsvrouw mr. A.C. Zonneveld, advocaat te Amsterdam, en onder nummer 2005/182 van C voornoemd, appellante, klaagster in eerste aanleg, tegen A voornoemd, verweerder in eerste aanleg en in beroep.



1. Verloop van de procedure


C - hierna te noemen klaagster - heeft op 2 augustus 2004 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 juni 2005, onder nummer 04/186, heeft dat college de klacht deels gegrond en deels ongegrond bevonden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de arts voor wat betreft het gegrond bevonden deel van de klacht geschorst van de inschrijving in het register voor de duur van één maand.


Klaagster en de arts zijn van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege tijdig in beroep gekomen en hebben over en weer in het beroep van de wederpartij een verweerschrift ingediend.



(...)



2. Beslissing in eerste aanleg


Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.



‘2. De feiten


Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting behandeld werd, kan van het volgende worden uitgegaan.


- Verweerder is sinds het voorjaar van 2001 de huisarts van klaagster geweest. Klaagster heeft deze arts-patiëntrelatie op of omstreeks maandag 24 mei 2004 beëindigd.


- Verweerder is in zijn vrije tijd actief als distributeur van door H op de markt gebrachte artikelen. Deze onderneming is het Europese filiaal van K. Zij bedient zich van een website waar zij zich “een onbetwist leider in de gezondheids- en voedingsbranche” noemt. De onderneming brengt een aantal voedingssupplementen op de markt. Zij maakt gebruik van distributeurs die met behulp van aan te bieden “samples” het publiek probeert warm te maken voor haar producten. Aan de distributeurs wordt meer korting verleend naarmate meer producten worden afgenomen. Zowel klaagster als verweerder zijn distributeurs bij de organisatie. Klaagster is door bemiddeling van verweerder lid van de organisatie geworden.


- Klaagster en verweerder zijn op zaterdagavond 22 mei 2004 naar een galafeest in het L-congrescentrum te B geweest. Verweerder heeft haar thuis opgehaald en na afloop ‘s nachts ook teruggebracht.



3. Het standpunt van klaagster en de klacht


Klaagster verwijt verweerder primair dat hij haar in de nacht van 22 op 23 mei 2004 heeft verkracht. Subsidiair klaagt zij over het feit dat hij ongeoorloofd seksueel contact met haar heeft gehad, terwijl hij van haar kwetsbare psychische gesteldheid op de hoogte was. Tevens verwijt zij verweerder dat hij zijn positie als huisarts heeft misbruikt door haar in een piramidespel te slepen. Zij is in september 2003 overspannen geraakt door problemen op haar werk hetgeen in ontslag per 1 september 2004 heeft geresulteerd. Verweerder, die zij regelmatig heeft geconsulteerd, was van haar kwetsbare psychische toestand op de hoogte. Op het galafeest op 22 mei 2004 heeft zij alcoholische drank (twee cognac) genuttigd. Zij herinnert zich alleen nog dat zij in de parkeergarage onder haar woning heeft staan braken en dat verweerder haar heeft voorgesteld om naar boven te gaan. De volgende dag bemerkte ze dat ze seksueel contact had gehad. Zij had striemen op haar dijbeen, terwijl haar vagina richting anus licht was ingescheurd. Zij heeft verweerder telefonisch om opheldering gevraagd die haar liet weten dat “het nogal stroef” was gegaan.



Klaagster herinnert zich van het seksueel contact niets en vermoedt dat haar een zogenaamde rapedrug is toegediend. Verweerder heeft klaagster als distributeur van H aangebracht. Zij heeft voor een aanzienlijk bedrag geïnvesteerd in de “wellness-producten” in verband waarmee zij een doorlopend krediet ad 29.000 euro heeft afgesloten. Een groot deel daarvan heeft zij aangewend om die producten aan te schaffen. Daarvan heeft zij vrijwel niets doorverkocht, waardoor zij door haar deelname aan H het geleende bedrag nu bijna helemaal kwijt is.



4. Het standpunt van verweerder


Verweerder geeft bij verweerschrift toe, in het kort weergegeven, dat hij op de bewuste avond na afloop van het galafeest seks met klaagster heeft gehad. Hij benadrukt evenwel tevens dat het hier om een volstrekt vrijwillige gebeurtenis is gegaan tussen twee volwassen mensen. Van verkrachting was dus geen sprake. Klaagster had aangifte gedaan. In verband daarmee is hij vervolgens bij de politie geweest om een verklaring af te leggen. Hij heeft toen gezegd dat er seks was geweest maar dat er geen sprake was geweest van onvrijwilligheid.



Bij verweerschrift verklaart verweerder tevens dat klaagster op zijn aanbod een keer is meegegaan naar een meeting in J van K, een legale onderneming, en dat klaagster vrijwillig in dat bedrijf heeft geparticipeerd. Van een piramidespel is geen sprake. Verweerder heeft haar niet meegesleept in deze onderneming.


Bij dupliek verklaart verweerder dat hij alles wat bij verweerschrift in zijn naam is opgeschreven betwist en zich daaraan niet gebonden acht. Verweerder ontkent enige “seksuele gemeenschap” of iets dergelijks met klaagster te hebben gehad. Verweerder wijst op het aantal feiten en omstandigheden die zijns inziens op de onaannemelijkheid van klaagsters stelling aangaande de seksuele gemeenschap wijzen.


Verweerder wijst er opnieuw op dat klaagster vrijwillig een overeenkomst met H heeft gesloten.



5. De beoordeling


Ongeoorloofd seksueel contact, al dan niet onder verzwarende omstandig­heden?



5.1. Tijdens de zitting is als getuige de heer G gehoord, die als brigadier van politie met verweerder een gesprek heeft gehad na de aangifte van klaagster tegen verweerder. In dit gesprek - dat niet het karakter van een verhoor van verweerder als verdachte had, zodat verweerder ook niet op zijn zwijgplicht behoefde te worden gewezen - heeft verweerder toegegeven dat hij op de bewuste avond van 22 op 23 mei 2004 geslachtsgemeenschap met klaagster heeft gehad.



5.2. Deze verklaring in samenhang met de verklaring van klaagster tonen genoegzaam aan dat op genoemde avond seksuele gemeenschap tussen verweerder en klaagster heeft plaatsgevonden. Anders dan verweerder heeft betoogd draagt ook de verklaring van klaagster bij tot het bewijs, ook al zegt zijzelf zich van de gemeenschap op de bewuste avond niets meer te herinneren. Van belang is dat zij stelt dat zij de volgende dag verweerder heeft aangesproken over het door haar geconstateerde letsel bij haar vagina dat zij met de seksuele gemeenschap met verweerder in verband heeft gebracht. Verweerder heeft niet ontkend dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Tevens is van belang dat verweerder na de stellige en duidelijke verklaring van de getuige, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, deze niet van enig commentaar heeft voorzien laat staan heeft betwist.



5.3. Voor het oordeel dat de seksuele gemeenschap is bewezen, behoeft het college geen gebruik te maken van de inhoud van het verweerschrift, waar verweerder nadien schriftelijk én ter zitting mondeling met nadruk afstand van heeft genomen. Een beoordeling, of de inhoud van een verweerschrift voor de klacht betekenis kan hebben ondanks dat de verweerder zich daarvan heeft gedistantieerd, kan dus achterwege blijven.



5.4. De door klaagster gestelde verkrachting kan niet bewezen worden geacht. Klaagster zelf heeft de gemeenschap tegen haar wil slechts afgeleid uit de door haar geconstateerde striemen en lichte inscheuring. Dit is te weinig om aan te nemen dat de gemeenschap onvrijwillig heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de onvrijwilligheid altijd ontkend. Andere aanwijzingen voor de juistheid van klaagsters standpunt zijn niet gebleken.



5.5. Ook het vermoeden van klaagster dat verweerder haar een “rapedrug” heeft toegediend kan niet tot het oordeel bijdragen dat de gemeenschap van haar kant onvrijwillig  - want “in staat van bewusteloosheid” of “lichamelijke onmacht” (in de zin van artikel 243 Wetboek van Strafrecht) - heeft plaats­gevonden. Ter ondersteuning van dit vermoeden is niets aangedragen. Het enkele feit, dat zij zich na die nacht niets meer kan herinneren van wat er die bewuste nacht in haar flat is gebeurd, is van te weinig gewicht.



5.6 . Vaststaat dat de geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden in de periode dat verweerder de huisarts was van klaagster. De arts heeft daarmee gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij ten opzichte van zijn patiënte had dienen te betrachten. Daarvan valt hem een ernstig verwijt te maken.


Ongeoorloofde handelsactiviteiten?



5.7. Het verwijt aan verweerder, inhoudende dat hij klaagster heeft meegesleept in een onderneming waardoor zij financieel in ernstige moeilijkheden is geraakt, kan niet worden aanvaard. Ofschoon het merkwaardig is, en ten minste niet “alledaags”, dat een huisarts een van zijn patiënten introduceert in een onderneming waarin argeloze deelnemers aanzienlijke financiële risico’s kunnen lopen, staat deze handelwijze van verweerder in een te ver verwijderd verband met zijn functioneren als arts om dit optreden tuchtrechtelijk relevant te achten. Het gaat hier, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, kennelijk om activiteiten die hij in zijn vrije tijd ontwikkelt.



Van verband met door hem aan klaagster verleende individuele gezondheidszorg is evenmin sprake, hoezeer verweerder zich erop laat voorstaan dat hij klaagster in deze werkzaam­heden heeft betrokken om haar weer aan het werk te helpen. Verweerder is in deze “arbeidstherapeutische” opzet in elk geval niet geslaagd.



5.8. Gezien het voorgaande is oplegging van een maatregel noodzakelijk. Een schorsing voor enige tijd zal moeten volgen. Bij de bepaling van de duur van de schorsing neemt het college in aanmerking dat verweerder, nadat aanvankelijk uit zijn naam aan klaagster verontschuldigingen waren aangeboden, daarna volhard heeft in zijn ontkenning van de hem verweten geslachtsgemeenschap. Daarmee heeft hij zichzelf de mogelijkheid ontnomen er tegenover klaagster en het college blijk van te geven het klachtwaardige van zijn handelwijze in te zien.



Het gaat anderzijds om een eenmalige gebeurtenis. Overigens zijn geen verzwarende omstandigheden gebleken. Onvoldoende is komen vast te staan dat klaagster op de bewuste avond psychisch in een kwetsbare toestand verkeerde, waarvan verweerder misbruik zou hebben gemaakt. Om al deze redenen zal de duur van de schorsing worden beperkt tot een maand.’



3. Vaststaande feiten


Nu door partijen tegen de vaststelling van de feiten door het Regionaal Tuchtcollege geen bezwaren zijn geuit, gaat ook het Centraal Tuchtcollege uit van dat feitenrelaas, dat hiervoor onder 2. ‘2. De feiten’ is weergegeven.



4. Procedure in  hoger beroep


4.1. Het gaat in deze procedure kort samengevat om het volgende.



Klaagster heeft de arts in eerste aanleg verweten dat hij


1. ongeoorloofd seksueel contact met haar heeft gehad terwijl hij op de hoogte was van haar kwetsbare psychische gesteldheid en


2. zijn positie als huisarts heeft misbruikt door klaagster, een psychisch kwetsbare patiënte, te introduceren in een onderneming waardoor klaagster in financiële moeilijkheden is geraakt.



De aanvankelijk onder 1 primair verweten verkrachting wordt door klaagster, zoals blijkt uit het proces-verbaal van eerste aanleg, niet langer gehandhaafd.



(...)



4.5. (...)


De arts heeft de erkenning van het seksueel contact in het verweerschrift bij dupliek herroepen, doch onvoldoende aangevoerd om het Centraal Tuchtcollege ervan te overtuigen dat die erkenning in het verweerschrift is ontsproten uit een miscommunicatie met zijn toenmalige raadsvrouw. In het bijzonder maakt de stelling in het verweerschrift dat de arts de politie desgevraagd heeft meegedeeld dat er sprake is geweest van seksueel contact, het naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege des te aannemelijker dat de arts in de twee gesprekken die hij met prof. mr. Kastelein heeft gevoerd de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen gedetailleerd met haar heeft besproken en maakt de gestelde miscommunicatie over de essentie van het eerste klachtonderdeel ongeloofwaardig.



Ook valt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet goed te begrijpen waarom klaagster zich, indien zij de door haar aan de klacht ten grondslag gelegde feiten zou hebben verzonnen, zoals de arts wil doen geloven, op de maandag na het feest als patiënt uit de praktijk van de arts heeft laten uitschrijven zoals door de arts is bevestigd en waarvoor hij geen andere verklaring heeft gegeven.



4.6., 4.7. en 4.8.    (...)

4.9. Vast staat dat de arts naast zijn werkzaamheden als huisarts distributeur is van producten van K, welke organisatie via distributeurs producten, waaronder voedingssupplementen en wijn, op de markt brengt. Een distributeur, zo is het Centraal Tuchtcollege uit de stukken en de ter zitting door partijen en de getuige I afgelegde verklaringen gebleken, kan - onder andere - extra kortingen verkrijgen en dus extra winst maken door een derde als distributeur bij de organisatie aan te brengen, mits en naarmate die derde omzet behaalt.



4.10. Voorts is gebleken dat de arts klaagster in een periode dat hij louter een huisarts-patiëntrelatie met haar onderhield, door middel van het aanbieden van zogenaamde samples van K-producten heeft geïntroduceerd in deze organisatie, dat klaagster vervolgens als distributeur aan de slag is gegaan en de arts binnen de organisatie als haar begeleider is opgetreden. Van de boven een bepaald niveau door haar behaalde omzet zou steeds een percentage in de vorm van aankoopkortingen aan de arts ten goede komen. Aldus heeft de arts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in zijn vertrouwensrelatie tot klaagster, die door hem zelf eerder is omschreven als een kwetsbare patiënte en van wie hij - als haar huisarts - wist dat zij haar werk dreigde kwijt te raken, een element van mogelijk persoonlijk geldelijk gewin gebracht, hetgeen strijdig is met de eisen van goed hulpverlenerschap.


Het Centraal Tuchtcollege acht het gedrag van de arts ten opzichte van een kwetsbare patiënte als klaagster verwerpelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit betekent dat ook het tweede klachtonderdeel gegrond is.



4.11. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van de arts wordt verworpen en het beroep van klaagster slaagt.


De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal worden vernietigd voor zover daarbij het tweede klachtonderdeel ongegrond is verklaard en de maatregel van een schorsing voor de duur van één maand is opgelegd.


De ernst van de beide aan de arts gemaakte verwijten rechtvaardigen naar het oordeel van het Centraal Tucht­-college een schorsing van langere duur. Bij het opleggen van de maatregel is enerzijds rekening gehouden met het feit dat het hier twee op zichzelf staande en ernstige verwijten betreft en anderzijds dat de klacht een eenmalig seksueel contact betreft en de arts niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.



4.12. Als gevolg van artikel 71 van de Wet BIG bepaalt het Centraal Tuchtcollege op gronden ontleend aan het algemeen belang dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt op de wijze zoals hier­onder vermeld.



5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:


- vernietigt de beslissing van het Regio­naal Tuchtcollege waarvan beroep doch alleen voor zover daarbij het tweede onderdeel van de klacht ongegrond is verklaard en de arts de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van één maand is opgelegd;



en opnieuw rechtdoende:



- verklaart het tweede onderdeel van de klacht gegrond en legt de arts de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van zes weken op;



- verwerpt het beroep van de arts;


bepaalt dat deze beslissing op voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekend­gemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.


Deze beslissing is gegeven in raad­kamer door: mr. A.P.M. Houtman, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen, en M.G.M. Smit-Oostendorp en B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten, en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 augustus 2006 door mr. H.S. Pruiksma in tegenwoordigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF van dit artikel



Klik hier voor de volledige tekst van deze uitspraak

vagina
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.