Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 39 - Te gestructureerd gesprek

Plaats een reactie

Soms is het beter om een patiënt gewoon even zijn verhaal te laten doen, zeker tijdens een eerste consult. Een beetje achteroverleunen en aandachtig luisteren komt beter over en is vaak efficiënter ook. En dus beter dan zittend op het puntje van je stoel er steeds tussen te komen om op die manier zo snel mogelijk de gewenste informatie uit de patiënt te trekken. Het lijkt erop dat de bedrijfsarts in opleiding in onderstaande tuchtzaak die rust (nog) niet kon opbrengen, althans, dat vond het Centraal Tuchtcollege.


Structureren is prima, maar er zijn grenzen.



Een conciërge met chronische rugklachten wordt door hem na een summier lichamelijk onderzoek en zonder overleg met de behandelende sector volledig arbeidsgeschikt geacht voor het verrichten van passende werkzaamheden. ‘Spanningsklachten en aspecifieke rugklachten’, is zijn weinig onderbouwde diagnose. In zijn advies aan de werkgever gaat de arts dus erg kort door de bocht. ‘Ja, maar het is maar een advies’, bagatelliseerde de aangeklaagde arts zijn verslag. ‘Maar wel een zwaarwegend advies’, riposteerde het tuchtcollege, ‘en dat moet nu eenmaal zorgvuldig worden opgesteld.’  De arts kreeg een waarschuwing.


Patiënten voldoende de ruimte geven hun verhaal te vertellen blijft - ook al hebt u nog zo druk - heel belangrijk. Uiteindelijk spaart het u en de patiënt zelfs tijd, heus.



B.V.M. Crul, arts


MR. W.P. Rijksen



Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 8 juni 2006



Beslissing in de zaak onder nummer 2005/101 van: A, arts, wonende te B, appellant, verweerder in eerste aanleg, raadsman mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, tegen C, wonende te D, verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.



1. Verloop van de procedure


C - hierna te noemen klager - heeft op 12 februari 2004 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij brief van 14 juni 2004 heeft dat College aan het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage gevraagd om de behandeling van de klacht over te nemen wegens betrokkenheid bij deze zaak van een lid beroepsgenoot van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage heeft het klaagschrift op 15 juni 2004 ontvangen. Bij beslissing van 22 maart 2005, onder nummer 2004 T 80, heeft dat College de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Op verzoek van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts een exemplaar van de procedure Klachtenafhandeling, versie 27 september 1999 van E overgelegd. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 april 2006, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. De Jong alsmede klager, vergezeld van zijn echtgenote.



2.  Beslissing in eerste aanleg


Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.



‘2. De klacht


Op 10 december 2001 moest klager vanwege rug-, nek- en psychische klachten op het spreekuur van de arts verschijnen. Bij binnenkomst deelde de arts hem mee dat hij het medisch dossier niet in zijn bezit had en dat klager zijn verhaal maar moest vertellen. Klager heeft geprobeerd dit te doen maar werd telkens onderbroken. Fluisterend vroeg de arts alleen wat erger was, de rug of de psychische klachten. Toen klager wilde vertellen dat hij het verschil niet kon aangeven werd hij weer onderbroken. De arts had geen belangstelling voor de namen en adressen van huisarts, psychologe en fysiotherapeut en voor de medicijnen, die klager in opdracht van E had meegenomen. Hij keek op afstand naar klagers rug en kwam tot de conclusie dat klager volledig aan het werk kon. Door deze behandeling is klager volledig ingestort.



De verzekeringsarts, die op zijn verzoek op 5 maart 2002 een second opinion heeft gegeven, verklaarde dat zijn klachten gegrond waren en dat hij niet volledig aan het werk kon. Helaas was toen het leed al geschied. Klager is ontslagen en heeft geen uitkering ontvangen.


Klager verwijt de arts dat hij zich eenzijdig door de werkgever heeft laten voorlichten, hem niet de kans heeft gegeven zijn verhaal te vertellen, geen onderzoek heeft gedaan en hem verkeerd heeft beoordeeld.



3. Het standpunt van de arts


Klager bezocht het spreekuur op verzoek van zijn werkgever. Hij was op dat moment gedetacheerd in verband met problemen op de vorige werkplek. Voor de detachering had een WAO-keuring plaatsgevonden. Tijdens het spreekuur zei klager dat hij niet in staat was zijn werkzaamheden uit te voeren. Hij gaf aan zowel rugklachten als psychische klachten te hebben. De arts heeft klager inderdaad onderbroken. Het is een gangbare gesprekstechniek om te inventariseren welke klachten als ernstiger worden beleefd, zodat daar de meeste aandacht aan gegeven kan worden.



Op een afstand naar de rug kijken is een onderdeel van het rugonderzoek. Op basis van zijn bevindingen heeft de arts geconcludeerd dat sprake was van chronische rugklachten en spanningsklachten. Hij achtte klager geschikt om passende werkzaamheden te verrichten. Klager was voor minder dan 15 procent arbeidsongeschikt verklaard. De arts was van mening dat zijn werkzaamheden passend waren. Klager was het niet eens met het advies dat hij zijn werkzaamheden weer zou kunnen hervatten. De arts heeft hem de bezwaarprocedure uitgelegd. Klager heeft de spreekkamer toen boos verlaten.


In januari 2002 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van een door klager ingediende klacht. Tijdens de inventarisatie werd klager boos en heeft hij scheldend de spreekkamer verlaten. De arts heeft daarom geen advies meer kunnen formuleren omtrent klagers belastbaarheid en reïntegratie.


De werkgever heeft besloten een ontslagprocedure op te starten omdat de periode van twee jaar ontslagbescherming voorbij was. Dat zou ook zijn gebeurd als hij het advies zou hebben gegeven dat klager niet geschikt was voor zijn werkzaamheden. De arts meent dat hij naar eer en geweten heeft gehandeld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) met betrekking tot rugklachten en psychische klachten. Tijdens het eerste gesprek met klager was hij niet in het bezit van zijn dossier, behalve het elektronisch dossier, maar bij het tweede gesprek wel. Het hebben van een dossier is bovendien niet essentieel voor het stellen van een diagnose en het geven van een advies, aldus de arts.



4. De beoordeling


De klacht stelt de vraag aan de orde of de arts op grond van voldoende zorgvuldig onderzoek is gekomen tot zijn oordeel dat klager zijn werk volledig kon hervatten.


De arts was werkzaam als bedrijfsarts in opleiding. De taak van de bedrijfsarts omvat zowel de controle bij ziekte­verzuim alsook de begeleiding van zieke werknemers met het doel hen zo goed mogelijk in het werk te reïntegreren. De arts zag klager op 10 december 2001 voor het eerst. De arts wist dat klager op 18 september 2001 wegens rugklachten was uitgevallen voor zijn werk als conciërge op de school waar hij door de werkgever op basis van detachering was geplaatst. Ook was hem bekend dat klager, na ongeveer drie weken ziek thuis te zijn geweest, het werk weer voor halve dagen had hervat. Telefonisch had de werkgever hem verteld dat klager minder dan 15 procent arbeidsongeschikt was verklaard. Niet bekend was echter welke medische beperkingen waren vastgesteld. Het elektronisch dossier, dat de arts naar eigen zeggen wel ter beschikking had, was onvolledig. De laatste aantekening dateerde van 14 juni 2000. Of het onderzoek naar de fysieke klachten toereikend is geweest, kan niet worden vastgesteld. Partijen leggen hierover tegengestelde verklaringen af. De aantekeningen van de arts vermelden geen onderzoeks­bevindingen. Dit is in elk geval een gebrek in de verslaglegging. Hoe de arts tot de diagnose ‘spanningsklachten’ is gekomen, kan evenmin worden vast­gesteld. De arts erkent dat hij klager niet de gelegenheid heeft gegeven zijn verhaal te vertellen zoals hij dat wilde.


De door de arts hiervoor gegeven reden, dat hij het gesprek wilde structu­reren, acht het College niet bevredigend, juist omdat het hier ging om een eerste gesprek, waarbij de redenen van de arbeidsongeschiktheid moesten worden geïnventariseerd. De arts had ten minste aan klager moeten uitleggen waarom hij hem onderbrak. Gezien de medische voorgeschiedenis van klager en de taak die de bedrijfsarts heeft, had de arts meer gegevens moeten verzamelen om tot een verantwoord oordeel over klagers belastbaarheid te kunnen komen. Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, waarnaar de arts verwijst, is overleg met de huisarts een vereiste voor de begeleiding van de zieke werknemer. Dit overleg heeft in dit geval ten onrechte ontbroken.


De conclusie moet zijn dat de arts te snel en op basis van onvoldoende gegevens tot zijn oordeel is gekomen. De klacht is gegrond. Het college acht de maatregel van waarschuwing passend.’



3. Procedure in beroep


3.1. De arts is onder aanvoering van de volgende vijf grieven van de beslissing in beroep gekomen.


- In de eerste grief klaagt de arts over de onbevoegdheid van het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag;


- Met de tweede grief bestrijdt de arts het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het elektronisch dossier dat hij tijdens het spreekuurcontact op 10 december 2001 tot zijn beschikking had niet volledig was;


- De derde grief houdt in dat het Regio­naal Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen dat er een gebrek was in de verslaglegging;


- In de vierde grief stelt de arts dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen dat niet duidelijk is hoe hij tot de diagnose ‘spanningsklachten en aspecifieke rugklachten’ is gekomen;


- In de vijfde grief verwijt de arts het Regionaal Tuchtcollege dat het ten onrechte heeft overwogen dat hij meer gegevens had moeten verzamelen om tot een verantwoord oordeel over klagers belastbaarheid te kunnen komen en dat de NVAB-richtlijnen tot overleg met de huisarts zouden dwingen.



3.2.  Klager heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.



Beoordeling van het beroep


3.3-3.4 (...)


3.5. Kern van de klacht is dat de arts als bedrijfsarts is tekortgeschoten in de zorg die hij klager had moeten verlenen, doordat hij op basis van te weinig onderzoek en te weinig informatie tot zijn diagnose en advies aan de werkgever is gekomen.


Bij de beoordeling van het beroep zal het Centraal Tuchtcollege hetgeen de arts in zijn beroepschrift, in de grieven 2 tot en met 5, heeft neergelegd, als leidraad gebruiken.



3.6. Naar de arts ter zitting van het Centraal Tuchtcollege heeft verklaard, ging de werkgever van de arts, E, in de periode dat klager de arts bezocht over van zogenaamde papieren dossiers op elektronische dossiers, maar werden beide soorten dossiers nog wel naast elkaar aangehouden. Het was te doen gebruikelijk dat tijdens een consult het papieren dossier voorhanden was en dat dit voorafgaande aan het consult ten behoeve van de arts werd klaargelegd. Toen de arts bij de aanvang van het consult vaststelde dat het papieren dossier niet klaarlag, heeft hij dit kennelijk aan klager meegedeeld. Hij kon echter het elektronisch dossier van klager wel inzien, zo heeft de arts verklaard. Het is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat het elektronisch dossier tijdens het consult niet compleet zou zijn geweest. De laatste gegevens dateerden van 14 juni 2000. De arts heeft onweersproken gesteld dat klager in de periode van 14 juni 2000 tot 10 december 2001 de bedrijfsarts niet had geconsulteerd.


Het onderdeel van de klacht dat klagers dossier tijdens het consult niet voorhanden was, is dus feitelijk ongegrond.



3.7. De bij conclusie van antwoord in eerste aanleg door de arts overgelegde dossiergegevens betreffende klager, vermelden niet de subjectieve onderzoeks­gegevens van het consult van 10 december 2001. De arts heeft desgevraagd ter zitting gedetailleerd uiteengezet dat hij die gegevens destijds wel in de computer heeft ingevoerd. Het in die tijd gebruikte computerprogramma was volgens de arts ook zo ingesteld dat eerst alle gegevens - waaronder de onderzoeksgegevens - moesten worden ingevoerd, dat die gegevens vervolgens automatisch werden verwerkt tot een brief aan de werkgever en dat pas daarna het programma kon worden afgesloten. De arts heeft voorts verklaard dat hij het verloop van het consult ook aan de hand van de door hem in de computer opgeslagen gegevens heeft besproken met zijn opleider en dat de thans ontbrekende gegevens toen wel waren vermeld.



De arts heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn dossiervorming wel voldoende is geweest, doch dat een deel van de door hem met betrekking tot klager centraal ingevoerde gegevens op een later tijdstip verloren zijn gegaan toen zijn werkgever overging op een ander computersysteem en dat dit niet alleen met gegevens van klager is gebeurd, maar ook met gegevens van anderen.


Onder deze omstandigheden kan de arts ten aanzien van het - thans - gebrekkige dossier geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.



3.8. Na het consult van 10 december 2001 heeft de arts aan de werkgever van klager het volgende advies uitgebracht: ‘[...]’Er bestaan beperkingen, maar mijns inziens zijn deze in die mate aanwezig dat betrokkene zijn werkzaamheden volledig kan uitvoeren. Ik adviseer volledige arbeidsgeschiktheid. Betrokkene is het daar niet mee eens. Ik heb betrokkene verwezen naar de USZO voor een deskundige beoordeling. Ik adviseer hierover contact te houden met betrokkene. Ik hoor graag wanneer een nieuwe afspraak gewenst is.’



Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting door partijen nog is verklaard, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts op basis van onvoldoende onderzoek tot de door hem gestelde diagnose ‘spanningsklachten en aspecifieke rugklachten’ is gekomen. Nu de arts ook geen enkele informatie bij behandelaars van klager heeft ingewonnen, had van hem ten minste  verwacht mogen worden dat hij bij klager, alvorens tot bedoelde diagnose te komen, het onderzoek van de rug had uitgevoerd volgens de richtlijnen van de beroepsgroep. Hij had zijn advies aan de werkgever niet louter mogen baseren op een door hem als oriënterend gekwalificeerd rugonderzoek. Dat dit onderzoek veel meer heeft ingehouden dan, zoals door klager is gesteld, het op enige afstand bekijken van klager terwijl deze met zijn trui omhoog bewegingen maakte alsook dat hij uiteindelijk de door hem gehanteerde gesprekstechniek - het herhaaldelijk onderbreken van klager - opzij heeft gezet en klager zijn verhaal heeft laten doen, heeft de arts niet aan­nemelijk kunnen maken.



Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de arts aldus te kort geschoten in de zorg die hij klager moest verlenen en valt hem dat tuchtrechtelijk aan te rekenen. De arts heeft weliswaar aangevoerd dat hij niet meer dan een advies aan de werkgever van klager heeft uitgebracht, maar aangenomen mag toch worden dat een werkgever het advies van de bedrijfsarts als een zwaarwegend advies zal aanmerken. Aan de zorgvuldigheid waarop een dergelijk advies tot stand komt, mogen en moeten hoge eisen worden gesteld. Daaraan voldoet het advies van de arts niet. Dat klager te allen tijde het oordeel van de bedrijfsarts kan laten toetsen maakt dat niet anders.



3.9. Het Centraal Tuchtcollege volgt de arts ten slotte in zijn opmerking in de vijfde grief dat onjuist is dat de NVAB-richtlijnen zouden dwingen tot overleg met de huisarts. Dergelijk overleg kan onder omstandigheden wenselijk zijn maar is niet verplicht.



3.10. Het onder 3.8 overwogene leidt tot de slotsom dat de arts is tekortgeschoten in de zorg voor klager en dat hem dat tuchtrechtelijk moet worden aangerekend. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing hier passend en toereikend.



4. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:



- verklaart de beslissing waarvan hoger beroep nietig;



en opnieuw rechtdoende:



- legt de arts de maatregel van waarschuwing op.



Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. H. Uhlenbeck-Lagerweij, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en E.J. van Sandick, leden-juristen, en P.J. Schimmel en mr. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten, en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2006, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.