Laatste nieuws
Ben Crul
12 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 31/31 - Passieve huisarts

Plaats een reactie

Zelf heb ik ook een huisarts. Zorgvuldig uitgezocht en niet op het feit of hij de NHG-Standaarden wel volgt. Die kwaliteit hoort elke huisarts in het pakket te hebben. Nee, ik wil erop kunnen vertrouwen dat als er écht iets ernstigs aan de hand is, een deskundige vertrouwenspersoon het voor mij kan opnemen en behoedt voor medische onzin, mij en mijn familie professioneel en medemenselijk steunt en mij helpt bij het nemen van de juiste beslissingen. Er dus gewoon ís. Die (potentiële) functie van de huisarts maakt het vak zo zinvol. Aan beide zijden van het laken heb ik dat mogen ervaren. Maar dan moet die huisarts - anders dan de huisarts in onderstaande tuchtzaak - het in dat opzicht wel goed doen.



Zo moeilijk is dat overigens niet. Als er zich bij een van je patiënten een maagcarcinoom openbaart dat inoperabel blijkt te zijn, dan meld je je als huisarts gewoon bij die patiënt. Hoe dan ook. In het ziekenhuis of na ontslag thuis. Iets zo existentieels en dan wekenlang niets van je laten horen omdat je - naar eigen zeggen - wacht tot de patiënt zelf contact opneemt, is een huisarts onwaardig. Als je het hebt over ‘mijn’ patiënt, ijvert voor ‘inschrijving op naam’ en daar dus ook het abonnementstarief voor ontvangt, moet je dat ook adequaat invullen.



Dat de dochter van de patiënt in dit geval na een paar weken op hoge poten verhaal kwam halen, is niet geheel onbegrijpelijk. Wel is onbegrijpelijk dat de huisarts na deze oorverdovende alarmbel niet alsnog langsging. Zowel het Regionaal als het Centraal Tuchtcollege legt deze huisarts vanwege diens ‘ernstig tekortschieten’ (hij had ook zijn bijdrage voor de Klachtencommissie niet op tijd voldaan) een zuinige ‘waarschuwing’ op.


Zo’n weinig alerte huisarts wens ik niemand toe.



B.V.M. Crul, arts



Beslissing in de zaak onder nummer 2005/208 van: A, huisarts, wonende te B, appellant, verweerder in eerste aanleg, raadsman: mr. H.E.G. Peters, advocaat te Geleen, tegen C, wonende te D, verweerster, klaagster in  eerste aanleg.



1. Verloop van de procedure


Verweerster, tevens klaagster in eerste aanleg - hierna te noemen klaagster - heeft op 7 januari 2004 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen appellant - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend.


Bij beslissing van 10 mei 2005, onder nummer 0402, heeft dat College de klacht op twee onderdelen gegrond geacht en de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.


Klaagster heeft een verweerschrift ingediend.


De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 april 2006, waar verschenen zijn de arts, bijgestaan door zijn advocaat - die ook een pleitnota heeft overgelegd - en klaagster.


2. Beslissing in eerste aanleg


Het Regionaal Tuchtcollege heeft, wat betreft de vaststelling der feiten, de weergave van klacht en verweer, en de beoordeling van de zaak, het volgende overwogen:



‘2. De feiten


Het gaat in deze zaak om het volgende.


Medio 2003 werd bij de moeder van klaagster, hier verder patiënte genoemd, maagkanker geconstateerd. Omdat patiënte aarzelde of zij zich wel aan haar carcinoom moest laten opereren, adviseerde de specialist patiënte en haar echtgenoot om er eens met hun huisarts over te praten. Toen beiden, op 4 juli 2003, een gesprek hadden met verweerder, heeft deze hen geadviseerd opnieuw contact op te nemen als zij vanuit het ziekenhuis nadere informatie hadden. Medio augustus is patiënte in het ziekenhuis opgenomen voor operatieve verwijdering van de maag. Tijdens de operatie bleek dat deze ingreep zinloos was. Verweerder kreeg daarvan op 25 augustus bericht van de chirurg.


Toen klaagster op 29 september haar ouders bezocht, was haar moeder erg ziek en trof zij twee ontredderde mensen aan. Zij is toen naar de praktijk van verweerder gegaan om deze op zijn verantwoordelijkheid te wijzen. Zij heeft getracht verweerder te spreken te krijgen; deze heeft haar de deur gewezen.


Klaagster heeft daarna contact opgenomen met haar eigen huisarts, die de zorg voor patiënte heeft overgenomen, overigens zonder dat daarover met verweerder werd gecommuniceerd. De moeder van klaagster is op 5 november 2003 overleden.


Klaagster heeft op 17 november 2003 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Huisartsenzorg E. Verweerder bleek daarbij niet aangesloten te zijn.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht
De klacht van klaagster houdt in dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de zorg voor klaagsters moeder en in de daarmee verband houdende professionele communicatie met haar beide ouders. Verweerder heeft de ouders op 4 juli 2003 gezegd: “Ik ben geen specialist en ik ben geen helderziende. Dus ik begrijp echt niet wat u hier komt doen.” De ouders hebben dit als bot ervaren. Verweerder heeft vervolgens geen contact meer gezocht met de ouders, ook niet nadat moeder voor een vergeefse ingreep in het ziekenhuis opgenomen was geweest. Klaagster heeft de ontslagbrief persoonlijk bij de praktijk van verweerder afgegeven. Toen klaagster haar ouders op 29 september in ontredderde toestand aantrof, is zij naar de praktijk van verweerder gegaan, om hem op zijn verantwoordelijkheid te wijzen. Zij is zich ervan bewust dat zij zich daarbij aanvankelijk niet netjes heeft uitgedrukt. Ook toen zij verweerder rustiger aansprak, was hij niet ontvankelijk en hij heeft haar zelfs weggeduwd. Klaagster heeft daarvan aangifte willen doen. Verweerder heeft, ook daarna, nimmer het initiatief genomen om contact op te nemen met de ouders van klaagster. Ook na het overlijden van patiënte is van hem taal noch teken ontvangen.
Onderdeel van de klacht is tenslotte dat verweerder niet is aangesloten bij een klachtenregeling.

4. Het standpunt van de verweerder
Verweerder stelt dat hij tot het gesprek op 4 juli 2003 altijd goed contact heeft gehad met de ouders van klaagster. In dat gesprek is de angst van patiënte voor een operatie inderdaad aan de orde geweest en zijn verschillende opties besproken. Verweerder heeft aangegeven dat hij natuurlijk niet voor patiënte kon beslissen. De afspraak is gemaakt dat het echtpaar opnieuw contact zou opnemen zodra er meer informatie over de operatie zou zijn verkregen. Van enige botheid van de zijde van verweerder was daarbij geen sprake. Wél heeft hij een duidelijke reactie gegeven toen de man van patiënte de mogelijkheid van euthanasie ter sprake bracht. Hij heeft uitgelegd dat dat nog in het geheel niet aan de orde was en dat voor de toepassing van euthanasie allerlei wettelijke regels gelden. Het gesprek heeft ongeveer een half uur geduurd en is in goede harmonie afgesloten. Verweerder acht de verwijten die aan het incident op 29 september 2003 ten grondslag lagen geheel onterecht. Hij had immers met de ouders van klaagster de afspraak gemaakt dat zíj het initiatief zouden nemen. Op het ongepaste gedrag van klaagster heeft verweerder gereageerd met het verzoek of zij de praktijk wilde verlaten. Klaagster was geen patiënt van verweerder. Na zijn herhaald verzoek heeft hij opdracht gegeven de politie te bellen, omdat hij vond dat sprake was van huisvredebreuk. Verweerder heeft klaagster niet geduwd. Kort na het incident heeft de moeder van klaagster de praktijk gebeld voor een recept. Toen is noch op de eerdere afspraak teruggekomen noch op het incident gereageerd. Dat de zorg door een andere huisarts zou zijn overgenomen, is niet met verweerder besproken. Verweerder is er daarom van uitgegaan dat hij de huisarts was van de ouders van klaagster.
Van het overlijden van patiënte is hij niet op de hoogte gesteld. Hij ontdekte dat pas toen hij ruim drie weken later een uitschrijving uit het ziekenfonds ontving.
Wat de Klachtencommissie betreft: verweerder was wel aangesloten bij de Klachtenregeling Huisartsenzorg E, maar had zijn bijdrage niet betaald. Er zijn zes weken overheen gegaan totdat dit hersteld was.

5. De overwegingen van het college
5.1 Tekortschietende zorg. De ouders van klaagster hebben het initiatief genomen voor het gesprek op 4 juli 2003 met verweerder. In de weergave van dat gesprek van verweerder ligt het accent niet zozeer op de angst van de moeder van klaagster voor een operatie, maar wordt veeleer de woordenwisseling over de euthanasiemogelijkheid en de stellingname van verweerder daarin benadrukt. Het college vraagt zich af of verweerder de ernst van het signaal van grote bezorgdheid, waarvan ook het ter sprake brengen van de mogelijkheid van euthanasie een uiting was, wel goed heeft ingeschat. Hier was immers van een duidelijke hulpvraag sprake. Het maken van een afspraak, waarbij het initiatief geheel aan de kant van de patiënt wordt gelegd en het zo formeel vasthouden aan die afspraak, was onder de gegeven omstandigheden niet adequaat. Van een goed hulpverlener had een meer proactieve houding mogen worden verwacht. Ook de reactie op de euthanasiemogelijkheid, die naar het college voorkomt te zeer de strekking had dat dat nog niet aan de orde was en dat het echtpaar van de terzake geldende regels doordrongen moest zijn, getuigt niet van de vereiste professionaliteit. Bekend is dat een in dat stadium gestelde vraag doorgaans veeleer tot uiting brengt dat men - als men eenmaal aan een zelfgekozen levenseinde toe is- niet in de steek zal worden gelaten. Ongeacht de afspraak had van verweerder verwacht mogen worden dat hij in ieder geval contact had opgenomen met het echtpaar toen het hem duidelijk werd dat de moeder van klaagster in het ziekenhuis opgenomen was geweest en daar vergeefs een operatie had ondergaan. Wat er van het incident zelve op 29 september 2003 ook zij, ook dat was als een signaal te beschouwen dat de zorg van verweerder als huisarts werd gewenst. Het is in de ogen van het college verre van afdoende en bevredigend als verweerder verklaart dat de moeder van klaagster kort daarna telefonisch om een recept vraagt zonder daarbij om nader contact te vragen of op het incident op 29 september te zinspelen. Een en ander klemt temeer daar verweerder aangeeft dat hij als huisarts van het echtpaar heeft gefungeerd totdat hij, ruim drie weken na het overlijden van de moeder van klaagster, een bericht van uitschrijving uit het ziekenfonds heeft gekregen. Het college komt op dit onderdeel van de klacht tot de slotsom dat verweerder ernstig is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens de ouders, in het bijzonder de moeder van klaagster.

5.2  Het incident op 29 september 2003.
Het college stelt vast dat verweerder overrompeld is geweest door de heftige verwijten die klaagster hem op 29 september 2003 heeft toegevoegd. Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij best bereid was geweest klaagster op een later tijdstip die dag te woord te staan, maar dat hij haar toen zij persisteerde de deur heeft gewezen. Aangezien niet van een zorgplicht jegens klaagster sprake is, is de vraag aan de orde of verweerder toen in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Het college beantwoordt deze vraag ontkennend.

5.3  Klachtmogelijkheid volgens de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.  Artikel 2 van de Wkcz bepaalt dat elke zorgaanbieder een regeling treft voor de behandeling van klachten. Voor vrijgevestigde beroepsbeoefenaren betekent dat in de praktijk dat deze aangesloten zijn bij een regeling voor klachtenbehandeling. Wat daarvan ook de reden was, verweerder voldeed toen klaagster zich op 17 november 2003 tot de Klachtencommissie Huisartsenzorg E wendde (en ook daarna) niet aan deze wettelijke verplichting. De klacht treft op dit onderdeel dus doel.

5.4  Slotsom. Op twee van de drie onderdelen is de klacht gegrond. Verweerder is ernstig tekortgeschoten in de zorg die hij primair jegens de moeder, maar daarnaast ook jegens de vader van klaagster had horen te verlenen. Voorts voldeed verweerder niet aan de wettelijke verplichting om een regeling te hebben, in casu aangesloten te zijn bij een regeling, voor de behandeling van klachten.
Het college legt verweerder daarom de maatregel van waarschuwing op.

5.5 Publicatie. Het college acht het van belang dat beroepsgenoten en anderen kennis kunnen nemen van deze eindbeslissing. Deze uitspraak zal daarom met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt in de Staatscourant en ter publicatie worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.’



3. De gronden van het hoger beroep


De grieven van de arts komen hier op neer:


- ten onrechte is geconcludeerd dat hij ernstig in zijn zorgplicht jegens de ouders, in het bijzonder de moeder, van klaagster is tekortgeschoten in de fase na 4 juli 2003 (toen zijn gesprek met de ouders plaatsvond), in de fase na 25 augustus 2003 (toen hij het bericht had ontvangen dat de moeder in het ziekenhuis opgenomen was geweest en daar tevergeefs een operatie had ondergaan) en in de fase na 29 september 2003 (toen zich in zijn praktijk het incident met klaagster had voorgedaan);


- ook al moge juist zijn dat hij door een omissie zijnerzijds enige tijd, in strijd met zijn wettelijke verplichting, niet aangesloten is geweest bij een regeling voor de behandeling van klachten, dit is een verzuim dat te ondergeschikt is om mede de opgelegde maatregel van waarschuwing en publicatie te kunnen dragen.



4. Beoordeling van het hoger beroep


Het Centraal Tuchtcollege is, uitgaande van de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege - in hoger beroep onbestreden - zijn vastgesteld, op grond van het navolgende van oordeel dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld.


Als het gaat om de kritische noten van het Regionaal Tuchtcollege aan het adres van de arts, voorzover inhoudend


- dat van hem als goed hulpverlener een meer ‘proactieve’ houding jegens de patiënte verwacht had mogen worden na het gesprek van 4 juli 2003 waarin een duidelijke hulpvraag in een zorgelijke situatie opklonk, en na het bericht van 25 augustus 2003 dat de patiënte na een vergeefse operatie uit het ziekenhuis was ontslagen; en:


- dat hij ervoor had moeten zorgen aangesloten te zijn bij een klachten­regeling,


geldt dat deze kritiek door het Centraal Tuchtcollege, ofschoon dit van oordeel is dat hierop niet het hoofdaccent moet worden gelegd, wordt gedeeld. Immers, zelfs als er op 4 juli 2003 tussen de arts enerzijds en patiënte en haar man anderzijds zou zijn afgesproken dat zij met hem contact zouden opnemen als zij er behoefte aan hadden - hetgeen overigens door klaagster wordt betwist - dan nog had het gezien de moeilijke situatie en de onzekerheid waarin de patiënte, naar de arts wist, verkeerde, op zijn weg gelegen om, zonder nog op rigide wijze aan die afspraak voorrang te geven, contact met haar op te nemen en haar op te zoeken; en dit gold a fortiori toen hij op 25 augustus 2003 vernam dat zij ontslagen was uit het ziekenhuis als inoperabel omdat haar maagcarcinoom te ver was voortgeschreden. Zijn verzuim zich ervan te vergewissen of hij, nadat de betaling van zijn bijdrage niet tijdig bij de Klachten­-commissie was binnengekomen en zulks vervolgens was hersteld, inderdaad geboekt stond als aangesloten bij de klachtenregeling, moet hem ook worden toegerekend.


Op dit punt kan hij zich niet beroepen op vertraagd handelen van zijn accountant. Hij bleef zelf verantwoordelijk voor zijn inschrijving.



Echter: het hoofdbezwaar dat aan de arts valt te maken is dat hij, zelfs na het gebeurde op 29 september 2003 tussen klaagster en hem, niet eigener beweging contact heeft opgenomen met de patiënte en naar haar is toegegaan om haar zorgelijke situatie in ogenschouw te nemen en haar daarin zo goed mogelijk, als haar huisarts, bij te staan. Wat er zij van de scène die klaagster op die dag in zijn praktijk veroorzaakte door op luide toon onparlementaire taal aan zijn adres te bezigen - zij erkent dit als een fout - en van het feit dat hij hierin aanleiding vond haar te sommeren zijn praktijk te verlaten, dit neemt niet weg dat het hem duidelijk moet zijn geworden dat de situatie van klaagsters moeder op dat moment hoogst ernstig zou kunnen zijn en dat hem werd verweten dat hij deze patiënte volledig aan haar lot overliet. Dit diende hij niet te laten passeren. Van hem mocht toen verwacht worden dat hij actie ondernam en naar patiënte toeging teneinde zich van haar toestand te vergewissen. Niet klaagster was immers patiënte maar haar moeder.



Of bovenbedoelde afspraak (‘U neemt contact met mij op als U daaraan behoefte heeft’) al dan niet was gemaakt, was thans nog minder relevant dan tevoren, terwijl evenmin ter zake doet dat patiënte zelf hem op 30 september 2003, zonder hem enig verwijt te maken, nog telefonisch om een recept vroeg. Volgens klaagster wist haar moeder toen nog niet wat er de vorige dag gebeurd was, maar zelfs als dit anders was: hij, de arts, had inmiddels alle reden te veronderstellen dat de toestand van patiënte mogelijk zeer ernstig was en hij wist wel wat hem werd verweten. En hij beschouwde zich, zoals hijzelf heeft benadrukt, nog steeds als patiëntes huisarts.



Dit nalaten beschouwt het Centraal Tuchtcollege als een ernstig tekortschieten van de arts in zijn zorgplicht jegens klaagsters ouders, en wel primair jegens haar moeder, de patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege heeft dan ook terecht aan de arts een waarschuwing gegeven. Slotsom is dat het beroep moet worden verworpen.



Evenals het Regionaal Tuchtcollege en om de reden door dat college genoemd, acht het Centraal Tuchtcollege publicatie van de genomen beslissing gewenst.

5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:



-  verwerpt het beroep;



bepaalt dat deze uitspraak op de voet van artikel 74 lid 2 juncto artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact, Gezondheidszorg Jurisprudentie en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.


Deze beslissing is gegeven in raad­kamer door mr. P. Neleman, voorzitter; mr. W. Jonkers en mr. A.J.M. Kaptein, leden-juristen; F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten; mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2006, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF van dit artikel

nhg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.