Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 03 - Ondanks goede bedoelingen krijgt jeugdarts waarschuwing

Plaats een reactie

Weinigen van u zullen bij uw beroepskeuze hebben laten meewegen dat je als arts in een open schootsveld kunt lopen, niet wetend van welke kant de kogel komt, maar ondertussen wel de verantwoordelijkheid voelt om een gewonde binnen dat schootsveld te redden. Zo moet de jeugdarts in onderstaande zaak zich hebben gevoeld.



Bij het gevecht tussen twee ex-echtelieden over hun kinderen heeft de jeugdarts in eerste instantie een gesprek met alle partijen. Hij oordeelt dat het beter is dat de kinderen bij de moeder blijven. Het kroost woont een paar maanden later echter toch - tegen de wil van de moeder - bij de vader. Volgens de jeugdarts gaat het daar niet goed met de kinderen; ze zouden worden gehersenspoeld met het doel de afwezige ouder af te breken. Een helaas veelvoorkomend fenomeen. In een brief schrijft de arts zijn vermoedens op als waar­heden en stuurt deze naar diverse instanties, onder andere het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). De kinderen keren daarna onder dwang van de politie terug naar de moeder.


Het regionaal tuchtcollege prijst de arts, omdat hij het AMK heeft geïnformeerd over zijn bezorgdheid voor het welzijn van de kinderen. Aan zijn beste bedoelingen twijfelt het tuchtcollege niet, maar wel aan de zorgvuldigheid van de uitvoering (zo stuurde hij wel erg veel cc’s met zijn boodschap rond): de arts leunt wel erg op de informatie van de moeder. Zijn sympathie voor haar positie blijkt overduidelijk. Zijn belasterende uitspraken aan het adres van de vader - de klager - liegen er ook niet om. De arts weigert naderhand met de vader te overleggen over de onderbouwing van zijn brief. Een al met al niet erg professionele houding, volgens het tuchtcollege.



Als arts heb je de taak alert te zijn en moet je de moed  hebben om zo nodig in te grijpen. De eisen van zorgvuldig handelen en dus ook de in acht te nemen grenzen, moet je daarbij niet uit het oog verliezen. Dat is de terechte boodschap. Wel is het tamelijk opvallend dat terwijl de gewraakte brief wordt gekenschetst als slecht onderbouwd, de politie toch genoeg redenen vindt om de kinderen uit huis te halen.



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen



Uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven d.d. 2 juni 2005



Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 januari 2004 binnengekomen klacht van: A en B, beiden wonende te C, klagers, respectievelijk klager en klaagster, tegen D, jeugdarts, werkzaam te C, verweerder.



1. Verloop van de procedure


Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.


Partijen maakten geen gebruik van de hun bij brief van 3 februari 2005 geboden mogelijkheid om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.



De klacht is ter openbare zitting van 9 maart 2005 behandeld; klagers en verweerder waren in persoon aanwezig.


2. Feiten


Het gaat in deze zaak om het volgende.


Verweerder had in zijn functie van jeugdarts bij de GGD E in april 2002 een gesprek met klager, diens gewezen echtgenote en hun twee kinderen. Het gesprek vond plaats op initiatief van klager, die van mening was dat de kinderen beter bij hem konden wonen dan bij de moeder. Verweerder heeft kort daarna nog gesprekken gehad met de kinderen en de moeder. Vervolgens heeft hij eind april/begin mei 2002 aan klager, de moeder en de kinderen laten weten dat hij het beter achtte dat de kinderen bij hun moeder zouden blijven. Daarna is er geen contact meer geweest met verweerder, tot hij in oktober 2002 werd gebeld door de moeder die meedeelde dat zij de kinderen (die inmiddels bij klager waren gaan wonen) niet meer zag. Verweerder heeft toen contact gezocht met de school, Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie. Hij leidde daaruit af dat de kinderen in de knel leken te zitten en heeft op 15 november 2002 een brief geschreven aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Hierin meldt verweerder dat het niet goed gaat met de kinderen. Hij laat zich in de brief op positieve wijze uit over de moeder. Over de vader (klager) schrijft hij onder meer:



‘Moeder mocht zelfs niet met haar kinderen naar de meningokokken-vacci­natiecampagne en om te vermijden dat moeder de kinderen zelfs maar zou zien, heeft vader iets anders geregeld. De kinderen komen ook niet meer bij opa en oma. F was onlangs jarig en moeder mocht hem niet zien.’


(...) ‘Voor mij staat als een paal boven water dat de kinderen in grote emotionele nood zijn en dat hun houding niet op hun eigen vrije mening berust. Vader verhindert elk contact tussen moeder en de kinderen met als argument dat het de keuze van de kinderen is.’


(...)’In april van dit jaar heb ik contact gehad met vader, moeder en de kinderen. Dit was op initiatief van vader (...). Achteraf kan ik de vraag van vader duiden als een concrete poging het gezag over de kinderen te krijgen en een wig te drijven tussen de moeder en de kinderen.’


(...) ‘Vader heeft moeder en de twee kinderen verlaten toen G twee jaar oud was. Vader had toen een andere relatie met wie hij is gaan samenwonen. Moeder had het in die tijd erg moeilijk omdat zij twee weken eerder (!) een doodgeboren kindje had gehad. In plaats van haar steun te bieden heeft vader toen moeder en de kinderen in de steek gelaten.’


(...) ‘Het lijkt er sterk op dat er sprake is van het Parental Alienation Syndrome.’



Verweerder heeft een afschrift van zijn brief gestuurd naar Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de Politie H, de directeur van de basisschool, de moeder en klager.


Op 20 november 2002 zijn de kinderen met politiedwang naar hun moeder teruggekeerd.


Klager heeft daarna vergeefs getracht in contact te komen met verweerder. Klager heeft vervolgens een klacht tegen verweerder ingediend bij de Provinciale Klachtencommissie voor GGD’s I en J, die bij uitspraak van 29 oktober 2003 heeft geoordeeld dat de brief van verweerder niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid.


Bij aangetekende brief van 19 november 2002 geadresseerd aan het woonadres van verweerder heeft klager verweerder verzocht te reageren op die uitspraak. Verweerder heeft geweigerd deze brief aan te nemen.



3. Standpunt van klagers en de klacht


De klacht houdt in dat verweerder met het schrijven van zijn brief van 15 november 2002 onzorgvuldig, onverantwoord en onethisch heeft gehandeld, met vérstrekkende gevolgen voor klagers gezin. Verweerder heeft in zijn brief een beeld geschetst van klagers kinderen en hemzelf, dat is gebaseerd op onwaarheden en niet-gecontroleerde en eenzijdige informatie. Hij heeft daarbij niet nagelaten grove en pijnlijke aantijgingen jegens klager te maken. De indruk wordt gewekt dat de kinderen lijden aan Parental Alienation Syndrome, hetgeen verweerder niet heeft onderzocht. Dat na de uitspraak van de Provinciale klachtencommissie verweerder een aangetekende brief van klager heeft geweigerd, achten klagers onzorgvuldig. Hieruit blijkt dat verweerder weigert zijn fouten in te zien en dat herhaling in de toekomst niet is uit te sluiten.



4. Standpunt van verweerder


Verweerder bestrijdt dat hij onzorgvuldig en onverantwoord heeft gehandeld, met desastreuze gevolgen voor klagers gezin en dat hij onethisch zou hebben gehandeld, acht hij een regelrechte belediging. Hij kan het in zekere zin eens zijn met de opmerking van klager dat er gevaar voor herhaling bestaat, omdat hij destijds uit volle overtuiging in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Zijn brief is een weergave van zijn professionele interpretatie van hem ter beschikking staande gegevens. Inzet van de brief was om een snelle beoordeling en eventuele interventie te bewerkstelligen. Als verweerder van mening is dat een kind klem zit of in zijn ontwikkeling bedreigd wordt, moet hij actie ondernemen vanuit zorg voor het kind. In de differentiaaldiagnose stond het Parental Alienation Syndrome bovenaan. Daarnaar is onderzoek verricht in de vorm van verzamelen van informatie. Verweerder heeft ter zitting erkend, dat hij zijn brief niet in kopie naar derden had mogen sturen.


De aangetekende brief van klager is geweigerd, omdat enkele dagen tevoren door verweerders vrouw een mysterieus telefoontje was aangenomen van ene mevrouw K, die alleen maar wilde weten of op dat adres verweerder woonde en klager ter zitting van de klachtencommissie had geweigerd verweerder een hand te geven.



5. Overwegingen van het college


Verweerder heeft juist en zelfs loffelijk gehandeld door bij het AMK een melding te doen. Het college is ervan overtuigd dat verweerder deze melding met de beste bedoelingen heeft gedaan uit zorg voor het welzijn van de kinderen, die naar zijn mening in de knel dreigden te komen in de strijd tussen hun ouders.


Verweerder had zich daartoe dienen te beperken. Verweerder is echter (veel) verder gegaan. Hij heeft in zijn brief partij gekozen door zich over de moeder in positieve en over de vader (klager) in negatieve en diffamerende zin uit te laten en hij heeft dit gedaan zonder de regel van hoor en wederhoor naar behoren toe te passen, zich (nagenoeg) geheel baserend op uitlatingen van de moeder, althans van anderen dan klager. Ook heeft hij de indruk gegeven dat hij ten aanzien van de kinderen in of kort voor november 2002 een diagnose had gesteld, terwijl hij deze kinderen in april 2002 (slechts) had gesproken.


Door dergelijke voor klager zeer negatieve en diffamerende bevindingen als eigen bevindingen te presenteren zonder daaraan voorafgaand adequaat onderzoek te doen en door toezending van de betrokken brief aan derden, heeft verweerder ten opzichte van klager gehandeld in strijd met de zorg die hij in zijn hoedanigheid ten opzichte van klager had behoren te betrachten (art 47 lid 1 Wet BIG).



Een op het thuisadres aangeboden aangetekende brief weigeren, is op zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, maar niet met klager willen communiceren over de inhoud van de brief van 15 november 2002, ook niet nadat de klachtencommissie klager in het gelijk had gesteld, getuigt niet van een juiste professionele houding.


Dit houdt in dat de klacht van klager in al haar onderdelen gegrond is. Het college acht termen aanwezig om verweerder de maatregel van waarschuwing op te leggen.


Verweerder heeft zich afgevraagd in welke hoedanigheid klaagster zich tot het college heeft gewend. Nu dit ook voor het college niet duidelijk is geworden zal het college klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaren.



6. De beslissing


Het regionaal tuchtcollege


acht de klacht van klager gegrond, legt verweerder de maatregel van waarschuwing op en verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht;


bepaalt dat deze uitspraak op voet van artikel 71 Wet BIG wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.


Aldus gewezen door prof. mr. F.C.B. van Wijmen, plv. voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven, rechtsgeleerd lid en drs. A.F.A. van de Reepe, drs. E.W.A.M. Weijnen en drs. G.B.W.M. Wensing, leden-geneeskundigen, in aanwezigheid van mw. mr. drs. H.L.E. van Dijck, plv. secretaris en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2005 in aanwezigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF-bestand van dit artikel

kindermishandeling
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.