Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 46 - Beroepsgeheim en erfenis

Plaats een reactie

uitspraak rechtbank Beroepsgeheim en erfenis


Regelmatig ontstaat er na het overlijden van een patiënt ruzie over het testament. De naasten die niet van het testament profiteren, willen dan soms het dossier van de overleden patiënt inzien om aan te tonen dat deze ten tijde van de laatste testamentswijziging niet meer compos mentis was. Zo ook in deze zaak, waarin een nicht van de overleden patiënte inzage vordert in de dossiers van de huisarts en de apotheek.


De nicht was lange tijd de enige erfgenaam. Zij had vooruitlopend op de erfenis al een schenking van 100.000 gulden ontvangen, maar werd bij de laatste wijziging uit het testament geschrapt. Dat bleek pas na het overlijden van haar tante. De rechter kan een hulpverlener verplichten het relevante deel van het dossier van de overleden patiënt af te staan als er zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de patiënt ten tijde van de testamentswijziging niet wilsbekwaam was en er geen andere mogelijkheid is om daar achter te komen. In onderstaande zaak stelden haar eigen huisarts en apotheker dat er ten tijde van de gewraakte wijziging echter geen aanwijzingen waren voor onvoldoende geestelijke vermogens. Ook de notaris had er ten tijde van de testamentwijziging niet aan getwijfeld. De rechter dacht daar vreemd genoeg anders over en veroordeelde huisarts en apotheker tot vrijgeven van hun dossier. Zelfs de proceskosten moesten ze betalen.


De arts tegen wie een familielid van de patiënt zo’n juridische procedure aanspant, zit daarmee in een lastig parket. Het ligt immers voor de hand je te blijven beroepen op je beroepsgeheim, alleen al vanwege de moeilijke afweging of aan de voorwaarden voor een uitzondering op het beroepsgeheim is voldaan. Om dan als ‘beloning’ voor dat zorgvuldig afwegen meer dan 1000 euro proceskosten aan je broek te krijgen is niet fraai.



B.V.M. Crul, arts


Prof. Mr. J. Legemaate



Uitspraak Rechtbank Arnhem d.d. 15 augustus 2005



Vonnis in kort geding in de zaak van A, wonende te B, eiseres bij dagvaarding van 12 juli 2005, procureur mr. P.C. Plochg, advocaat mr. J.C.M. van der Tol-Collignon te Utrecht, tegen 1. C (gedaagde), wonende te D, rechtshulpverlener: mr. drs. P.A. de Zeeuw, DAS Rechtsbijstand te Amsterdam; 2. de besloten vennootschap met beperkte aan­sprakelijkheid E-Apotheek BV, gevestigd te F (gedaagde), advocaat mr. F. Moss te Den Haag. A wordt hierna ‘eiseres’ genoemd en gedaagden worden afzonderlijk ‘gedaagde’ en E-Apotheek genoemd.



Het verloop van de procedure


Eiseres heeft gedaagden ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van eiseres, de rechtshulp­verlener van gedaagde en de advocaat van de E-Apotheek hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij zijn producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.



De vaststaande feiten


1. Mevrouw G (betrokkene), tante van eiseres, heeft op 3 augustus 1998 ten overstaan van mr. J. Willems, kandidaat-notaris te H, als plaatsvervanger van notaris mr. I (betrokkene), haar testament laten opmaken.



2. Bij notariële akte van 6 september 1999, opgemaakt ten overstaan van notaris mr. I (betrokkene), heeft de tante van eiseres volmacht gegeven aan J, de echtgenoot van haar huishoudelijke hulp, om haar te vertegenwoordigen in al haar belangen, zonder uitsluiting van enige beheers- of beschikkingshandeling



3. Op 3 november 1999 heeft zij, eveneens ten overstaan van mr. I (betrokkene), haar testament van 3 augustus 1998 herroepen en een nieuw testament laten opmaken.



4. Rond 3 november 1999 was de tante van eiseres tijdelijk opgenomen in Wooncentrum Vijverhof. Gedaagde was haar huisarts, ook ten tijde van die opname, en E-Apotheek haar apotheek.



5. In 2002 heeft eiseres de kantonrechter te H verzocht om het bewind en het mentorschap voor haar tante in te stellen. Tot bewindvoerder en mentor is benoemd de heer J te K.



6. De tante van eiseres is op 9 maart 2005 op 91-jarige leeftijd overleden. Zij wordt in het hierna volgende tevens aangeduid als ‘erflaatster’.



7. Eiseres heeft bij dagvaarding van 25 april 2005 de erfgenamen van haar tante gedagvaard. In die procedure - die zij op de rol van de rechtbank van 26 oktober 2005 zal aanbrengen - vordert zij vernietiging van het testament van 3 november 1999.Ten behoeve van die procedure heeft zij gedaagden verzocht om inzage in de medische gegevens van erflaatster. Bij brieven van 29 maart 2005 en 23 juni 2005 hebben gedaagden met een beroep op hun geheimhoudingsplicht aangegeven dat zij geen gegevens over erflaatster mogen verstrekken.



Het geschil


1. Eiseres vordert - kort weergegeven - dat gedaagden worden veroordeeld om aan haar dan wel aan een door de rechtbank of partijen te benoemen deskundige een afschrift te verstrekken van de volledige bij hem/haar voorhanden zijnde medische dossiers betreffende de erflaatster, voorzover deze medische dossiers betrekking hebben op de periode van 1 januari 1997 tot en met 1 januari 2001, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat haar voorkeur uitgaat naar de deskundige prof. L (betrokkene), zenuwarts verbonden aan de Universiteit Maastricht.



2. Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in de bodemprocedure vernietiging van het testament van 3 november 1999 vordert. Zij stelt dat zij over zwaarwegende aanwijzingen beschikt dat erflaatster in de periode rond 3 november 1999 niet meer (volledig) compos mentis was, waardoor zij niet bekwaam was om rechtshandelingen te verrichten, zoals het wijzigen van haar laatste wil op 3 november 1999. Eiseres stelt gemotiveerd dat haar belang bij vernietiging van het testament van 3 november 1999 en dus bij het verkrijgen van de medische gegevens van erflaatster zo zwaarwegend is dat daardoor inbreuk kan worden gemaakt op de geheimhoudingsplicht van gedaagden. In het geval het testament wordt vernietigd, zal het oude testament van 3 augustus 1998 herleven. In dit testament is eiseres aangewezen als de enige erfgenaam van erflaatster. Omdat zij in de bodemprocedure meer duidelijkheid zal dienen te geven over de geestesvermogens van erflaatster rond november 1999, dient zij inzage te hebben in de medische gegevens van erflaatster, aldus eiseres. Zij heeft daarom gedaagden en enkele andere (geestelijke) gezondheidsinstellingen waarmee erflaatster in die jaren te maken heeft gehad, zoals Wooncentrum M, Thuiszorg N, RIO en het O-ziekenhuis, verzocht om haar inzage te geven in de medische gegevens van erflaatster. Eiseres stelt dat alle genoemde instellingen zich op hun wettelijke geheimhoudingsplicht hebben beroepen.



3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer. Gedaagde baseert zijn geheimhoudingsplicht op het bepaalde in artikel 7:457 BW, artikel 88 Wet BIG en artikel 272 Sr, alsmede op de jurisprudentie en de richtlijnen van de KNMG. Gedaagde betwist niet dat in de jurisprudentie in zeer specifieke situaties een uitzondering op onverkorte geheimhouding is aanvaard. Hij verwijst met name naar het arrest van de HR van 20 april 2001 (NJ 2001/600) waarin criteria zijn geformuleerd op grond waarvan de geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken. Gedaagde stelt echter dat aan deze criteria niet is voldaan, aangezien:


- er geen zwaarwegende en concrete aanwijzingen zijn dat bij erflaatster sprake was van wilsonbekwaamheid,


- niet aannemelijk is gemaakt dat erflaatster, ware zij nog in leven, toestemming zou hebben gegeven tot verstrekking van de gegevens uit het medisch dossier,


- deze wijze van gegevensopenbaring niet de enige mogelijkheid is om tot de gewenste informatie te komen.



4. E-Apotheek beroept zich eveneens op de door gedaagde genoemde wets­artikelen en jurisprudentie, alsmede op specifiek voor apothekers geschreven richtlijnen. Voorts beroept E-Apotheek zich eveneens op de in de rechtspraak ontwikkelde criteria op grond waarvan het beroepsgeheim kan worden doorbroken. Ook E-Apotheek stelt zich op het standpunt dat aan die criteria niet is voldaan.



De beoordeling van het geschil


1. De spoedeisendheid van de zaak vloeit voldoende voort uit de stellingen van eiseres.



2. De geheimhoudingsverplichting van de hulpverlener is gebaseerd op verschillende wetsartikelen, zoals artikel 88 Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en artikel 7:457 BW. Hoewel beide artikelen dezelfde strekking hebben - de geheimhouding mag niet zonder meer worden doorbroken - richt de Wet BIG zich voornamelijk tot de hulpverlener zelf, terwijl de norm van het burgerlijk wetboek zich ook tot derden richt. Met andere woorden, als een beroepsbeoefenaar niet voldoet aan de in de Wet BIG opgenomen normen, kan dat meebrengen dat de in boek 7 titel 7 afdeling 5 BW gehanteerde norm van goed hulpverlenerschap wordt geschonden en dat de beroepsbeoefenaar met succes door de patiënt of door een derde op grond van het burgerlijk recht kan worden aangesproken.



3. Hoewel uit de hiervoor aangehaalde artikelen blijkt dat met de geheimhoudingsplicht niet lichtvaardig mag worden omgesprongen, neemt dat niet weg dat onder omstandigheden een inbreuk op die geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd is. Naar de heersende rechtsopvatting (HR 20 april 2001, NJ 2001/600) is een dergelijke inbreuk slechts mogelijk als er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden als onverkort aan de geheimhouding zou worden vastgehouden.



4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van eiseres om inzage te krijgen in het medisch dossier van erflaatster omdat zij in een bodemprocedure de geldigheid van het testament wil aanvechten, in beginsel een dergelijk zwaarwegend belang is. In een zodanig geval kan de geheimhoudingsplicht, zoals ook door gedaagden gesteld, worden doorbroken als


a. er zwaarwegende aanwijzingen bestaan dat de erflaatster ten tijde van het verlijden van het testament niet over haar verstandelijke vermogens beschikte en niet bekwaam was om rechtshandelingen te verrichten,


b. aannemelijk is dat het medisch dossier daarover opheldering zal kunnen geven, terwijl die opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen,


c. voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de overledene, was zij nog in leven geweest, haar toestemming tot inzage in het medisch dossier zou hebben gegeven.



ad a. Uit de door eiseres overgelegde verklaringen blijkt voldoende dat de geestelijke vermogens van erflaatster in de loop van de jaren ‘90 sterk achteruit zijn gegaan en dat zij steeds meer afhankelijk en vergeetachtig werd. Eiseres heeft voorts onweersproken gesteld dat zij een goede verstandhouding had met erflaatster en dat in de familie- en kennissenkring bekend was dat eiseres de enig erfgename van erflaatster was. Deze stelling van eiseres wordt ook gestaafd door de dagboekaantekeningen van haar vader, de broer van erflaatster en door de brief van betrokkene van 29 maart 2005. Daarnaast is evenmin weersproken de stelling van eiseres dat zij vooruitlopend op de erfenis, reeds een schenking van erflaatster heeft gehad ter hoogte van f 100.000. Pas na haar overlijden is gebleken dat erflaatster haar testament van 3 augustus 1998 heeft herroepen, zodanig dat zij daarin is teruggekomen op haar toezegging eiseres enig erfgename te maken en voorts zonder daarin iets op te nemen over de schenking van f 100.000 aan eiseres. Tevens is er in dit nieuwe testament geen voorziening getroffen voor de zwakbegaafde zuster van eiseres, terwijl dat in het vroegere testament wel het geval was en erflaatster ook in het verleden tegenover eiseres heeft verklaard een financiële voorziening voor die zuster te hebben getroffen. Voorts is niet gebleken dat de notaris enig onderzoek heeft gedaan naar de geestelijke vermogens van erflaatster die op dat moment in het Wooncentrum M verbleef. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wordt voorshands geoordeeld dat aan de onder a genoemde voorwaarden is voldaan.



ad b. Voorshands geoordeeld, is voorts voldoende aannemelijk dat de medische dossiers die gedaagden dan wel andere hulpverleners onder zich hebben opheldering kunnen geven over de vraag of erflaatster ten tijde van het verlijden van het testament bekwaam was om rechtshandelingen te verrichten, terwijl die opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen. Gedaagden hebben gewezen op de informatie die de notaris zou kunnen verstrekken, maar die informatie zal logischerwijs minder toereikend zijn dan de medische informatie die de hulpverleners, die erflaatster gedurende een bepaalde periode hebben begeleid en behandeld, zullen kunnen verstrekken. Overigens heeft eiseres ter zitting aangegeven dat ze de notaris om informatie heeft gevraagd, maar dat ook die geen informatie wilde verstrekken. Voorts is niet weersproken dat alle hulpverleners zich beroepen op hun geheimhoudingsplicht, zodat ook daarin aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de informatie niet op andere wijze kan worden verkregen.



ad c. Als onweersproken staat vast dat eiseres een goede verstandhouding had met erflaatster, dat erflaatster haar omgeving altijd kenbaar heeft gemaakt eiseres tot enig erfgenaam te zullen benoemen en dat zij eiseres als voorschot daarop reeds f 100.000,- heeft geschonken. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op deze omstandigheden, eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat erflaatster, ware zij nog in leven geweest, eiseres toestemming tot inzage in de medische dossiers zou hebben gegeven.



5. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het belang van eiseres om over de medische gegevens te beschikken met het doel de rechtsgeldigheid van het testament gemotiveerd te kunnen aanvechten, zwaarder weegt dan de geheimhoudingsplicht van gedaagden. Gedaagden zullen daarom worden veroordeeld tot afgifte van de gevraagde medische dossiers.



6. Zoals ter zitting is besproken, bestaat er aanleiding om de gevraagde informatie toe zenden aan een deskundige. Prof. L (betrokkene), zenuwarts, (Universiteit Maastricht) heeft zich inmiddels bereid verklaard om aan de hand van de aan hem af te geven medische dossiers een rapport op te stellen over de geestesvermogens van erflaatster rond 3 november 1999.



7. De gevorderde dwangsommen zullen aan een maximum worden verbonden.



8. Gedaagde heeft zich ten aanzien van de proceskosten op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ‘niet willen’, maar van een ‘niet mogen’ voldoen aan het verzoek van eiseres, zodat er aanleiding bestaat de proceskosten te compenseren. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor het standpunt van gedaagde, dient als uitgangspunt te gelden dat het door de wetgever in principe aan de eigen beoordeling van de medisch hulpverlener is overgelaten om al dan niet onder bepaalde omstandigheden zijn beroepsgeheim te doorbreken. Met een verwijzing naar het bepaalde in artikel 237 Rv zullen gedaagden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld.



De beslissing


De voorzieningenrechter



veroordeelt gedaagde en E-Apotheek ieder afzonderlijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan prof. L (betrokkene), zenuwarts, Universiteit Maastricht, een afschrift te verstrekken van de volledige bij ieder van hen afzonderlijk voorhanden zijnde medische dossiers betreffende de erflaatster, geboren te Amsterdam op 3 december 1913 en overleden op 9 maart 2005, voorzover deze medische dossiers betrekking hebben op de periode van 1 januari 1997 tot en met 1 januari 2001,



veroordeelt gedaagde en E-Apotheek ieder afzonderlijk om ingeval hij of zij in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan eiseres een dwangsom te betalen van  1000 euro per dag of dagdeel dat hij of zij zelf in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van 10.000 euro,



veroordeelt gedaagden, ieder voor de helft, in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres bepaald op 816 euro voor salaris en op 329,60 euro voor verschotten,



verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,



weigert het anders of meer gevorderde.



Dit vonnis is gewezen door mr. I. D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2005.

beroepsgeheim
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.