Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 36 - Anti-autoritaire arts geschorst

Plaats een reactie

Er zijn artsen die hun status van vrije-beroepsbeoefenaar wel érg letterlijk nemen. Het zijn de artsen die overal lak aan hebben, die tegen elke autoriteit die hun pad kruist een lange neus trekken, die brieven van officiële instanties maar ook van patiënten onbeantwoord laten.


In onderstaande casus bleek dergelijk gedrag helaas jarenlang - ook al was het bekend - ongehinderd te kunnen doorgaan. Het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam maakte in een megaproces met maar liefst zeventien klagers een officieel einde aan de carrière van een (huis)arts: het haalde zijn inschrijving in het BIG-register door. Trouw aan zijn karakterstructuur ontbrak de aangeklaagde arts - zonder bericht van verhindering - op de terechtzitting. De arts die tot voor kort nog co-assistenten opleidde, SCEN-arts was en 3700 patiënten in zijn praktijk had (weliswaar met vaste waarnemers), weigerde zich te laten herregistreren. Hij voerde derhalve ten onrechte de titel ‘huisarts’. Daarbij was zijn geleverde zorg ook niet altijd ‘je dat’, gezien het feit dat van zeventien klachten er ten minste negen gegrond werden verklaard (zie onze website).


Waar herregistratie met na- en bijscholing toch bedoeld is als kwaliteitsinstrument, verbaast ons de rol van zowel de inspectie als de zorgverzekeraar in deze zaak. De inspectie was al jaren op de hoogte, maar maakte ons inziens een weinig doortastende indruk. De zorgverzekeraar zag vanwege het huisartsentekort geen reden om zijn medewerkersovereenkomst met deze niet-huisarts te beëindigen. Hoezo kwaliteitsbewaking door deze autoriteiten, hoezo gelijke monniken gelijke kappen?



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. RIJKSEN



(Inkorting redactie MC)

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de respectievelijk op 2 mei 2003, 14 januari 2004 en 11 mei 2004, binnengekomen klachten van 03/095 t/m 111, 04/004, 005, 093: A t/m H (....), klagers en klaagsters, tegen Q, arts, praktijkhoudende te B, verweerder.



1. Het verloop van de procedure


Het college heeft kennisgenomen van:


- de klaagschriften in alle zaken met de bijlagen;


- (...)



In alle zaken heeft het college voorts kennisgenomen van een ambtsbericht met bijlagen van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg te B (hierna: de inspecteur) van 8 november 2004, waarin vragen van het college omtrent de praktijkvoering van verweerder worden beantwoord en nadere informatie omtrent de persoon en de praktijk van verweerder wordt verstrekt. Voorts heeft het college in alle zaken kennisgenomen van de bij het college aanwezige documentatie van verweerder.


De klachten zijn behandeld ter openbare terechtzitting van 8 februari 2005.


De voorzitter heeft beslist dat de klachten, gelet op de aanwezige gelijkenis naar de aard en de gronden, ten behoeve van de beslissing gevoegd moeten worden behandeld, met dien verstande dat de klachten in verband met te rechtvaardigen bescherming van persoonlijke gegevens van klagers, ter terechtzitting achtereenvolgens afzonderlijk zijn besproken, voor de beslissing in één uitspraak worden gevoegd om te beoordelen of en welke maatregel, mede in aanmerking genomen de onderlinge samenhang, passend is. Tevens is besloten dat aan de afzonderlijke klagers een afschrift van deze beslissing zal worden gegeven, waarin de personalia van de overige klagers zijn verwijderd, zulks in het licht van artikel 70, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).


Klaagsters in de zaken 03/098, 03/101, 03/102, 03/109, 03/110, 03/111, 04/004, 04/005 en 04/093 en klagers in de zaken 03/095 en 03/096 waren ter zitting aan-wezig. Klaagsters in de zaken 03/097, 03/099, 03/107 en 03/108 en klagers in de zaken 03/100 en 03/104 waren afwezig. Zij werden ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigde H. Verweerder was, hoewel behoorlijk opgeroepen, afwezig zonder bericht van verhindering.


Voorts waren aanwezig Aa, als tolk in de Turkse taal en Bb, als tolk in de Arabische taal, beiden opgeroepen door het college.



2. De feiten


Verweerder is in 1988 afgestudeerd als arts en is vervolgens in 1990 geregistreerd als huisarts. Vanaf 1993 is hij werkzaam als huisarts in zijn huidige praktijk in B, waar hij tot omstreeks april 2001 in maatschapsverband heeft samengewerkt met een collega. Sinds het vertrek van die collega werkt verweerder in de praktijk samen met enkele vaste waarnemers. De praktijk bestaat uit ongeveer 3700 patiënten, van wie een wezenlijk deel van Marokkaanse afkomst is. Verder leidt verweerder co-assistenten op en is hij SCEN-arts, hetgeen inhoudt dat hij optreedt als consulent bij verzoeken tot euthanasie en zelfdoding. Tot slot vervult hij enkele taken voor of namens de huisartsengroep waarvan hij deel uitmaakt.


In 1999 heeft de inspecteur geconstateerd dat verweerder ondanks diverse sommaties niet was ingeschreven in het register bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG (hierna: het BIG-register). Nadat de inspecteur had gedreigd aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie heeft verweerder zich alsnog ingeschreven in het BIG-register.



Met ingang van 1 september 2002 is de inschrijving van verweerder in het register van huisartsen doorgehaald, omdat de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC) geen verzoek tot herregistratie van hem had ontvangen. De inspecteur heeft verweerder vervolgens in november 2003 ‘de wacht aangezegd’ en medegedeeld dat niet zal worden geschroomd aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie wanneer de herregistratie niet op de kortst mogelijk termijn zou zijn gerealiseerd. In februari 2004 heeft de inspecteur die aangifte gedaan nadat was gebleken dat verweerder nog niet was ingeschreven in het register van huisartsen. Tevens heeft de inspecteur toen de Amsterdamse Huisartsen Vereniging (AHV) en de zorgverzekeraar Cc op de hoogte gesteld van deze aangifte.



Het Openbaar Ministerie heeft ter zake van het voeren van de titel ‘huisarts’ zonder daartoe gerechtigd te zijn, aan verweerder - ter voorkoming van strafvervolging - een transactievoorstel gedaan van 1.000,- euro, welk bedrag verweerder in juli 2004 heeft betaald. Zorgverzekeraar Cc heeft besloten het contract met verweerder niet op te zeggen, mede omdat heel moeizaam voor opvolging zou kunnen worden gezorgd in het betreffende praktijkgebied. Uit een door de inspecteur overgelegde telefoonnotitie blijkt dat Dd, die directeur is van de AHV en tevens directeur is van de stichting Huisartsen Diensten Posten Amsterdam (SHDA), verweerder in maart 2004 heeft verboden nog avond-, nacht- en weekenddiensten te verrichten voor de SHDA en om op te treden als SCEN-arts.


In alle zaken hebben de klagers schriftelijk aan verweerder verzocht hun een afschrift toe te sturen van hun gehele medisch dossier. Daarbij is verwezen naar artikel 7:456 BW en artikel 29 van de Wet Persoonsregistraties. Verweerder heeft niet op deze verzoeken gereageerd.


In de loop van deze procedures heeft verweerder op geen enkele wijze gereageerd op schriftelijke verzoeken van het college, onder meer om zich te verweren tegen de ingediende klachten en om te verschijnen tijdens het vooronderzoek.



Blijkens het door de inspecteur op 8 november 2004 uitgebrachte ambtsbericht heeft verweerder verklaard dat ‘zijn karakterstructuur oorzaak is van zijn dwarse optreden waar het afhandelen van administratieve zaken en reageren op vragen van officiële instanties betreft’. Voorts zou verweerder aan de inspecteur hebben toegezegd dat hij ‘op zeer korte termijn in contact zou treden’ met het college. Het college heeft echter geen enkele reactie van de zijde van verweerder mogen ontvangen.



3. De klachten


Het college ziet aanleiding om allereerst in te gaan op twee klachten die in alle of vrijwel alle zaken aan de orde zijn, alsmede op enkele aspecten die voor de beoordeling van de overige klachten van wezenlijk belang zijn. Daarna zal het college de overige klachten per zaak bespreken.


Alle klagers hebben aangevoerd dat verweerder als basisarts is ingeschreven in het BIG-register, maar niet als huisarts geregistreerd staat in het register van de HVRC en dus onbevoegd is om het beroep als huisarts uit te oefenen. Daarbij is verwezen naar informatie afkomstig van de HVRC.



Voorts is aangevoerd dat verweerder in alle zaken (...) niet heeft gereageerd op verzoeken van klagers om afschriften van hun medische dossiers.



4. De overwegingen


Ten aanzien van de klacht over de inschrijving van verweerder in het register van de HVRC stelt het college voorop dat het register van de HVRC een register is als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG. Dit betekent dat degene die niet of niet langer is ingeschreven als huisarts in dit register op grond van artikel 16, tweede lid, van de wet BIG niet het recht toekomt de titel van huisarts of een daarop gelijkende benaming te voeren. In artikel 100 van de Wet BIG is bepaald dat degene die handelt in strijd met artikel 17, tweede lid, van de Wet BIG, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.


Nu verweerder vanaf 1 september 2002 niet meer is ingeschreven in het register van de HVRC en in ieder geval kort voor de zitting van 8 februari 2005 nog niet (opnieuw) was ingeschreven in dat register, terwijl hij sindsdien ongewijzigd de titel ‘huisarts’ voert en dat beroep uitoefent, moet worden geconcludeerd dat verweerder vanaf 1 september 2002 handelt in strijd met een wettelijk voorschrift dat van wezenlijk belang is voor de bewaking van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Het doel van de herregistratie van huisartsen is periodiek te beoordelen of voldoende geaccrediteerde deskundigheidsbevordering is gevolgd om te bereiken dat de kennis en vaardigheden van de huisarts voldoende up-to-date blijven.



Het college is derhalve van oordeel dat deze klacht gegrond is. Het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op deze klacht kan niet leiden tot een ander oordeel nu verweerder daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Daarbij acht het college tevens van belang dat niet is gebleken dat er sprake is van een situatie waarin verweerder geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedrag. Voorts heeft verweerder ook geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid dit feit te bestrijden in het kader van een strafrechtelijke procedure, nu hij een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie ter zake van hetzelfde feit heeft geaccepteerd.


Ten aanzien van de klacht omtrent het niet verstrekken van een afschrift van het medisch dossier, stelt het college voorop dat een hulpverlener als verweerder op grond van artikel 7:456 BW verplicht is om desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier bedoeld in artikel 7:454 BW te verstrekken aan een patiënt.



Verweerder heeft gehandeld in strijd met dit voorschrift door ondanks de schriftelijke verzoeken daartoe van klagers hun medische dossiers niet aan hen te verstrekken en zelfs in het geheel niet te reageren op de verzoeken. Aldus heeft verweerder een fundamenteel recht van de klagers als patiënten geschonden, nu hun de mogelijkheid is onthouden de medische gegevens te bezien en te (laten) beoordelen.


Ook deze klacht is derhalve gegrond. Daarbij tekent het college nog aan dat verweerder ook op deze klacht op geen enkele wijze heeft gereageerd en dat op geen enkele wijze is gebleken dat de uitzondering bedoeld in de tweede volzin van artikel 7:456 BW, hier in een of meer zaken aan de orde was.

Met betrekking tot de wijze van toetsing van diverse hierna te bespreken individuele klachten overweegt het college het volgende.


De Wet BIG waarborgt hoor en wederhoor van partijen en stelt partijen in de gelegenheid ter zitting en tijdens het vooronderzoek te verschijnen en daarbij te worden gehoord. Tot zijn misnoegen heeft het college moeten constateren dat verweerder het - evenals in een tweetal eerder tegen hem gevoerde tuchtzaken - niet nodig heeft geacht het college van informatie te voorzien over de klachten en over zijn bevindingen tijdens de behandeling van klagers. Op geen enkele wijze heeft verweerder gereageerd op verzoeken om informatie vanuit het college. Deze houding van verweerder, die ook ter zitting werd bevestigd door zijn afwezigheid zonder kennisgeving, getuigt niet van een passend inzicht in de functie van het tuchtrecht. Daarbij merkt het college op dat verweerder tijdens een tweetal eerder tegen hem aangespannen tuchtrechtelijke procedures ook op geen enkele wijze heeft gereageerd op brieven en verzoeken van het college. De opstelling zoals verweerder zich ter zake van de onderhavige klachten heeft veroorloofd, kan er onder omstandigheden toe leiden dat het college bij zijn oordeelsvorming in diverse van de hierna te bespreken klachten, zal moeten afgaan op de slechts door de klagers verschafte inlichtingen en zal aan de hand van die eenzijdige informatie tot een vaststelling van de feiten moeten worden gekomen. Het college acht deze benadering gerechtvaardigd, omdat een andere opvatting zou betekenen dat het - bewust - niet verschaffen door verweerder van de benodigde informatie leidt tot een frustratie van de rechtsgang voor de klagers.



Voorts hebben diverse klachten - mede - betrekking op de wijze waarop verweerder hen heeft bejegend. De door de diverse klagers beschreven bejegening door verweerder vertoont een grote gelijkenis in die zin dat verweerder de gepresenteerde medische klachten niet serieus neemt en geen of onvoldoende aandacht heeft voor de betreffende patiënten. Het college stelt vast dat dit gedrag van verweerder in het verlengde ligt van zijn gedrag zoals dat blijkt uit de twee hiervoor besproken algemene klachten en uit de twee eerder tegen verweerder gevoerde tuchtzaken. Hoewel deze gedragingen in de individuele zaken in beginsel onvoldoende zwaarwegend zijn om tot een gegrondverklaring van de klacht te kunnen leiden, is het college van oordeel dat het uit deze klachten blijkende gedrag van verweerder, waarbij patiënten stelselmatig niet serieus worden genomen, een rol dient te spelen bij het eindoordeel.



5. De overige feiten


Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit reeds voort dat nu verweerder consequent zowel schriftelijk als mondeling niet heeft gereageerd op de tegen hem ingediende klachten, het college bij zijn oordeels-vorming zal uitgaan van de juistheid van hetgeen de klagende partij met betrekking tot de feiten in de hieronder vermelde zaken naar voren heeft gebracht.



(...)



(Zie voor de tekst van de 17 afzonderlijke en verschillende vonnissen

www.medischcontact.nl

.)

6. Het eindoordeel


De conclusie van het voortgaande is dat de twee algemene klachten gegrond zijn en dat de overige klachten grotendeels gegrond en voor het overige ongegrond zijn. Verweerder heeft derhalve stelselmatig gehandeld in strijd met de zorg die hij jegens klagers en/of hun naaste betrekkingen had behoren te betrachten.


Bij het opleggen van de na te melden maatregel houdt het college rekening met de ernst en de aard van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen en hun onderlinge samenhang. Daarbij acht het college van belang dat enerzijds uit het hiervoor overwogene blijkt dat verweerder niet bereid is om diverse, voor de uitoefening van zijn beroep essentiële, voorschriften na te leven. Anderzijds blijkt uit diverse van de individuele klachten dat verweerder ook bij de behandeling van patiënten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Reeds de combinatie van de wijze waarop verweerder bedoelde patiënten heeft behandeld met de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen jegens autoriteiten, doet ernstige twijfels rijzen over de geschiktheid van verweerder voor het beroep van huisarts.


Gelet voorts op het hiervoor onder 3 besproken gedrag van verweerder jegens diverse patiënten, op het feit dat verweerder twee keer eerder betrokken is geweest in een tuchtzaak, in welke zaken sprake was van eenzelfde patroon van handelen van verweerder, en met name op het feit dat niet is gebleken dat verweerder bereid of in staat is zijn handelwijze te wijzigen - immers, ook zijn toezegging jegens de inspecteur om spoedig contact op te nemen met het college is hij niet nagekomen - is het college van oordeel dat aan verweerder de zwaarste maatregel dient te worden opgelegd.


 Al deze bevindingen leiden tot het volgende.



7. De beslissing


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg



haalt de inschrijving van verweerder in het register ex artikel 3 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg door.



Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.


Aldus gewezen op 8 februari 2005.



Klik hiet voor het PDF-bestand van het - ingekorte - vonnis en het commentaar



Klik hier voor de volledige tekst van de 17 klachten en het vonnis

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.