Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 36 - Allemaal uit het hoofd

Plaats een reactie

De vernieuwde Meldcode Kindermishandeling van de KNMG staat elders in dit nummer beschreven. Het Regionaal Tuchtcollege ‘s-Gravenhage kon daar uiteraard bij zijn onderstaande uitspraak nog geen weet van hebben. Toch leerzaam om zelf eens te bedenken of de beoordeling van deze zaak met die nieuwe code in handen anders zou zijn uitgepakt.



Een moeder verwijt haar voormalig huisarts zonder haar toestemming te loslippig te zijn geweest over haar en haar kinderen bij de Raad voor de Kinderbescherming. De raad vroeg de huisarts om inlichtingen omdat er zorgen waren over de kinderen. In de verklaring van de huisarts - uit het hoofd, want het dossier van de vrouw was inmiddels bij haar nieuwe huisarts beland - wordt zij niet bepaald florissant neergezet.



Het tuchtcollege waarschuwt de huisarts omdat haar informatie niet onderbouwd was én omdat zij die bij gebrek aan dossier uit haar hoofd vertelde. De grief en veroordeling dat zij haar beroepsgeheim te lichtvaardig had doorbroken, zou met de nieuwe meldcode wel eens anders kunnen uitpakken. Deze biedt namelijk meer ruimte om zonder toestemming informatie over (mogelijke) kindermishandeling te verstrekken. Ook op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.


 


B.V.M. Crul, arts


Mr. R.P. de Roode, beleidsmedewerker KNMG



Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage d.d. 27 mei 2008 (ingekort door redactie MC)



Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van A, wonende te B, klaagster, tegen C, huisarts, wonende te D, de persoon over wie wordt geklaagd, hierna te noemen de arts.



1. Het verloop van het geding


Het klaagschrift is ontvangen op 7 augustus 2007. De arts heeft een verweerschrift ingediend, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het college heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 1 april 2008.



Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door E, advocaat te F. Deze heeft een pleitnota overgelegd.



2. De feiten


Klaagster is vanaf 3 september 2005 tot maart 2006 met haar kinderen G en H ingeschreven geweest als patiënt van de arts, huisarts in de I te J. Klaagster was in verwachting van haar derde kind K. Klaagster heeft de arts viermaal bezocht in verband met haar zwangerschap en viermaal met haar zoon G.



Op 1 juni 2007 heeft een onderzoekster van de Raad voor de Kinderbescherming de arts telefonisch geraadpleegd over klaagster en haar zoon G. De arts heeft verteld dat klaagster was overgestapt naar een andere huisarts. Daarna heeft zij het volgende verklaard:



 ‘Moeder kwam geregeld bij de huisarts, ze had veel ernstige/treurige verhalen en kwam mani­pulatief over. Op een gegeven moment was ze er zo vaak dat de huisarts minder uitgebreid inging op elke hulpvraag, wat moeder niet prettig vond. Moeder wilde een doorverwijzing naar een kno-arts voor G. De huisarts vond dit (nog) niet nodig. Moeder bleef er echter op staan dat G naar een kno-arts moest, waarop de huisarts uiteindelijk een doorverwijzing gaf. Moeder kwam daarop terug bij de huisarts en gaf aan dat ze het niet eens was met het advies van de kno-arts, ze wilde een second opinion. Moeder en de huisarts waren het daar niet over eens en moeder is naar een andere huisarts gegaan.



Moeder kwam op de huisarts over als een dwangmatig, neurotisch persoon. Ze leek erg afhankelijk van hulp te willen zijn. Moeder was heel achterdochtig en de indruk bestaat dat er sprake zou kunnen zijn van een persoonlijkheidsstoornis.



Het vreemde is dat moeder enerzijds elke keer met veel zorgen en heftige verhalen kwam en anderzijds, wanneer er hulp werd aangeboden, de hulp niet nodig vond. Moeder gaf veel tegen­strijdige verhalen. Ze gaf ook aan dat er niets geregeld was omtrent haar zwangerschap, echter later bleek dat wel het geval te zijn.’



De arts heeft de weergave van de telefonisch afgelegde verklaring op 4 juni 2007 ondertekend.



3. De klacht


De arts heeft zonder toestemming van of overleg met klaagster infor­matie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming. Dit is een schending van het beroepsgeheim. De gegeven informatie was onjuist, waardoor de kinderrechter een verkeerd beeld van klaagster kreeg. Klaagster ging steeds met een duidelijke reden naar de arts en ging niet om verhalen te vertellen. De doorverwijzing naar de kno-arts gebeurde niet omdat klaagster dat wilde, maar omdat de arts het nodig vond. De arts heeft uitspraken gedaan over een mogelijke persoonlijkheidsstoornis bij klaagster. Hiertoe was zij niet bevoegd. Als de arts dacht dat klaagster aan een persoonlijkheidsstoornis leed, had zij haar moeten verwijzen naar een psychiater, maar er bestond geen enkele aanleiding tot zo’n verwijzing.



3. Het standpunt van de arts


Toen de arts werd gebeld door een onderzoekster van de Raad voor de Kinderbescherming die zei dat er zorgen waren over de kinderen, heeft zij besloten mee te werken aan het onderzoek, omdat zij zich verantwoordelijk voelde voor het welzijn van de kinderen. Haar ervaring in contacten met de raad is dat men weinig informatie geeft maar alleen contact opneemt als er sprake is van een werkelijk ernstige situatie. Het verstrekken van inlichtingen was dan ook in overeenstemming met de afspraken hierover binnen de beroepsgroep. Met de opmerking ‘moeder kwam geregeld bij de huisarts’ werd niet bedoeld een waardeoordeel te geven, maar te zeggen dat de arts zich klaagster nog goed herinnerde. Klaagster vertelde over de moeilijke psychosociale omstandigheden waarin zij verkeerde. De arts vond het zelf ook nodig dat G naar een kno-arts ging. Zij kon zich er echter niet in vinden dat klaagster na het  advies van de kno-arts nog naar een ander ziekenhuis wilde.



Als huisarts meent de arts goed in staat te zijn te vermoeden dat bij iemand sprake zou kunnen zijn van een persoonlijkheidsstoornis. Zij meent zich voorzichtig genoeg te hebben uitgedrukt.



Ten slotte herhaalt de arts dat zij tijdens de consulten oplossingen aandroeg voor de problemen die klaagster ondervond, maar dat klaagster die van de hand wees.



4. De beoordeling



4.1. De wet schrijft voor dat de behandelend arts aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt verstrekt zonder diens toestemming. Op deze regel kan een uitzondering worden gemaakt indien de arts zich ziet gesteld voor een conflict van plichten.



In de meldcode medici inzake Kindermishandeling van de KNMG wordt beschreven hoe de arts behoort te handelen als hij met een verzoek om informatie van de Raad voor de Kinderbescherming wordt geconfronteerd. Uitgangspunt is dat voor het verstrekken van de informatie toestemming wordt gevraagd aan de betrokkene(n). De arts kan zonder deze toestemming alleen informatie verstrekken als en voor zover dat noodzakelijk is om (verdere) ernstige schade aan het kind te voorkomen.



Of van een dergelijke situatie sprake is, moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete situatie.  (…) De doorbreking van het beroepsgeheim moet voorts zoveel mogelijk worden beperkt. De arts behoort uitsluitend feitelijke, relevante informatie te geven en zich daarbij te beperken tot informatie die de raad niet langs andere weg kan verkrijgen.



Vaststaat dat klaagster de arts geen toestemming heeft gegeven inlichtingen aan derden te verstrekken over haar en haar gezin. De arts heeft naar eigen zeggen gereageerd op de mededeling van de onderzoekster van de raad, dat er ernstige zorgen om de kinderen waren. Zij heeft vervolgens, zonder nadere vragen te stellen, uit het hoofd verteld wat zij zich nog herinnerde. Ter zitting heeft de arts gezegd dat zij ervan uitging dat uithuisplaatsing van de kinderen werd overwogen en dat zij vertrouwt op de inschatting van de raad, waarmee zij geregeld contact heeft. De arts heeft ook gezegd dat zij zich niet vrij voelde nadere vragen te stellen, omdat de onderzoekster van de raad aan haar beroepsgeheim is gebonden.



Het college is van oordeel dat de handelwijze van de arts niet heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid, die hiervoor zijn genoemd. De arts had tenminste door het stellen van vragen moeten onderzoeken of sprake was van een noodsituatie die het doorbreken van het beroepsgeheim rechtvaardigde. Ook een huisarts die regelmatig contact heeft met de Raad voor de Kinderbescherming behoort zelfstandig de feiten vast te stellen om te beoordelen of informatie mag worden verstrekt. Indien niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een noodsituatie geldt het beroepsgeheim onverkort.



Daarbij komt dat de arts, toen zij met het verzoek om informatie van de raad werd geconfronteerd al ruim een jaar niet meer de behandelend arts was van klaagster en haar kinderen. Dit was een reden te meer om terughoudend te zijn met het geven van informatie. Door zonder meer informatie te geven over een patiënt die de praktijk al geruime tijd had verlaten, heeft de arts blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het voor haar geldende beroepsgeheim en heeft zij jegens klaagster onzorgvuldig gehandeld.



4.2. Het college stelt voorts vast dat de door de arts gegeven informatie niet van feitelijke aard was. De arts beschikte op 1 juni 2007 niet meer over het medisch dossier. Zij heeft naar eigen zeggen verteld wat zij zich nog herinnerde. Haar uitspraken vinden echter geen bevestiging in het medisch dossier, dat door klaagster is overgelegd. Noch het aantal bezoeken, noch de in het dossier vermelde hulpvragen gaven aanleiding de hulpvraag overdreven te vinden. De verwijzing naar de kno-arts gebeurde op initiatief van de arts tijdens het eerste consult waar de verstopte neus ter sprake werd gebracht (18 oktober 2005).



Ter zitting heeft de arts desgevraagd verklaard dat de afwijzing van geboden hulp bestond uit de wens een second opinion voor G te vragen. Een dergelijk verzoek rechtvaardigt echter niet de verregaande conclusie dat klaagster hulp afwijst. In het dossier is voorts wel melding gemaakt van zorgelijke psychosociale omstandigheden (24 februari 2006), maar het bevat geen enkele onderbouwing voor de vermoedens over de geestesgesteldheid van klaagster, die de arts heeft uitgesproken.



Ook in dit opzicht is de arts onvoldoende terughoudend geweest.



De klacht is gegrond. Het college zal de arts een waarschuwing opleggen.


Ingevolge artikel 71 van de Wet BIG bepaalt het college op gronden ontleend aan het algemeen belang dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt zoals hieronder vermeld.



5. De beslissing


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:



- legt de arts de maatregel van waarschuwing op



En bepaalt dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact.


Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, prof. dr. J.T. van Dissel, F.G.A.J. Hakvoort-Cammel en A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.



PDF van dit artikel



Volledige tekst van deze uitspraak

KNMG kindermishandeling beroepsgeheim zwangerschap
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.