Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 46 - Het beroepsgeheim van de verdachte arts (2)

Plaats een reactie

Onderstaande uitspraak van de Hoge Raad gaat over de vraag in hoeverre een notaris die wordt verdacht van een strafbaar feit zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen, als Justitie dossiers of andere stukken in beslag wil nemen. Vervang in deze uitspraak het woord 'notaris' door 'arts' of 'ziekenhuis', en duidelijk wordt hoe de hoogste rechter zou oordelen over de inbeslagname door Justitie van een patiëntendossier.



Het uitgangspunt van wetgeving en rechtspraak is dat dossiers van advocaten, notarissen en artsen vanwege het beroepsgeheim door Justitie niet in beslag mogen worden genomen. Op die regel bestaat een uitzondering, namelijk als er sprake is van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden'. Over die uitzondering maakt de Hoge Raad enkele belangrijke opmerkingen. Zo gelden er 'zware motiveringseisen'. De enkele omstandigheid dat een beroepsbeoefenaar wordt verdacht van een strafbaar feit is onvoldoende. Het moet gaan om een ernstig strafbaar feit, de gegevens uit het dossier moeten niet op een andere wijze kunnen worden verkregen en er moet sprake zijn van een zwaarwegend onderzoeksbelang. De inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan 'strikt nodig' is, voegt de Hoge Raad er nog aan toe.



Eerder dit jaar berichtten we in deze rubriek over de uitspraak van de Rotterdamse rechtbank, in de procedure over inbeslagname van dossiers in het Erasmus MC (MC 9/2007: 384). Die uitspraak trok naar onze mening de grenzen wel erg ruim. Een eventuele beoordeling door de Hoge Raad van de Erasmus MC-zaak zal naar verwachting gebeuren aan de hand van de in onderstaande uitspraak genoemde uitgangspunten, die terughoudender lijken te zijn dan die van de Rotterdamse rechtbank.



In deze zaak was sprake van een omstandigheid die zich bij artsen niet snel zal voordoen: de notaris pleegde het strafbare feit sámen met zijn cliënt. In de zaak van het Erasmus MC worden artsen er juist van verdacht een strafbaar feit tégen hun patiënt te hebben gepleegd. In beide gevallen valt een uitzondering op het beroepsgeheim onder omstandigheden te billijken. In het geval van de arts kan daarvoor zelfs nog een ondersteunend argument bestaan, namelijk de veronderstelde toestemming van de patiënt. Maar de Hoge Raad benadrukt wel dat ook in het geval van een verdachte beroepsbeoefenaar beroepsgeheim en verschoningsrecht zo veel mogelijk overeind moeten blijven. Dat is en blijft een algemeen belang.



B.V.M. Crul, arts


prof. mr. L. legemaate



Uitspraak Hoge Raad der Nederlanden d.d. 30 oktober 2007



Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam van 26 september 2006, nummer RK 06/272, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door [klager], gevestigd te [vestigingsplaats].



1. De bestreden beschikking


De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven stukken en voorwerpen.



2. Geding in cassatie


Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. A.J.N. van Stigt, advocaat te Rotterdam, en mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.


De advocaat-generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.



3. Procesgang


3.1. Op grond van de stukken van het dossier waarvan de Hoge Raad kennisneemt kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan.



3.2. De klager is een notariskantoor. Een van de notarissen van het kantoor, [notaris 1], wordt blijkens de vordering inbeslagneming van de officier van justitie verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225 Sr), in de periode van 1999 tot en met 11 januari 2006, subsidiair medeplichtigheid daaraan, en/of het doen opnemen van een valse opgave in een authentieke akte (art. 227 Sr), medeplichtigheid aan het onjuist en/of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen (art. 69 AWR) en/of deelneming aan een criminele organisatie, die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten oplichting, valsheid in geschrift en het doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften (art. 140 Sr).



3.3. Op 11 januari 2006 heeft de officier van justitie op de voet van art. 94 in verbinding met art. 98 Sv schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris in de Rechtbank te Rotterdam in het belang van het strafrechtelijk onderzoek tegen de klager de op 13 september 2005 door de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [A] bv onder de klager in beslag genomen stukken, die zich op dat moment reeds bevonden in het kabinet van de rechter-commissaris, in beslag zal nemen. De rechter-commissaris heeft de vordering op 25 april 2006 toegewezen en beslist dat de reeds verzegelde dozen en/of enveloppen die zich in zijn kabinet bevonden onverwijld worden overgebracht naar het archief/de kluis van de Ring van Notarissen te Rotterdam.


(...)



3.5. Tegen vorenbedoelde inbeslagnemingen heeft de klager op de voet van art. 552a Sv een bezwaarschrift ingediend, waarop de rechtbank, na behandeling in raadkamer, op 26 september 2006 de bestreden beschikking heeft gegeven.



4. Beoordeling van het middel


4.1. Het middel komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van Ôzeer uitzonderlijke omstandighedenÕ waaronder het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven de door de klager gestelde geheimhoudingsplicht.

4.2. De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, overwogen:

'Inhoud van de klacht:
Klager beklaagt zich over het voortduren van de inbeslagneming en over het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene.
(...)

Beoordeling van de klacht:
[Notaris 1] heeft zich tegen de inbeslagneming van bovengenoemde stukken c.q. voorwerpen verzet op grond van het feit dat deze aan hem zijn toevertrouwd in zijn functie van notaris en derhalve onder zijn geheimhoudingsplicht ex artikel 22 van de Wet op het notarisambt vallen. Voorts heeft hij zich ter zake beroepen op zijn verschoningsrecht ex artikel 218 Wetboek van Strafvordering.

De rechter-commissaris heeft echter het verweer gemotiveerd gepasseerd en is tot inbeslagneming overgegaan. Daarbij heeft zij bepaald dat de in beslag genomen goederen vooralsnog onder de rechter-commissaris zullen blijven totdat onherroepelijk zal zijn beslist op de onderhavige klacht.
Klager stelt zich op het standpunt dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied, nu de in beslag genomen stukken c.q. voorwerpen vallen onder het verschoningsrecht van [notaris 1]. De stukken zijn onder andere schriftelijke bescheiden die klager in zijn hoedanigheid van notaris zijn toevertrouwd c.q. door hem in die hoedanigheid zijn opgesteld.

Ten aanzien van de in beslag genomen originele minuten van de transportakten en daaraan gehechte volmachten heeft de raadsman namens klager gesteld dat de notaris, gelet op de eisen gesteld in de Wet op het notarisambt, verplicht is deze ten kantore te bewaren.

Voorts heeft hij met betrekking tot die stukken in het bijzonder betoogd dat de inhoud van de akten niet geheim is en anders dan door inbeslagname van de originele stukken op eenvoudige wijze voor de waarheidsvinding beschikbaar is. Immers, de afschriften van die transportakten worden woordelijk in het kadaster ingeschreven. Weliswaar wordt er van de volmacht geen afschrift ingeschreven, doch naar de inhoud daarvan wordt in het afschrift van de transportakte verwezen. Derhalve doet zich in het onderhavige geval, naar de mening van de raadsman, geen zeer uitzonderlijke omstandigheid voor die mee zou moeten brengen dat de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven het verschoningsrecht.

Ingevolge artikel 98, eerste lid van het wetboek van Strafvordering mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 van dat wetboek zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.

Wel mogen zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon.

Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de tot verschoning bevoegde persoon als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Bij een zodanige belangenafweging kunnen meewegen de omstandigheid dat er sprake is van medeverdachten en het ten aanzien van die medeverdachten geldende onderzoeksbelang.

In het onderhavige geval is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.

Klager en [notaris 1], de laatste in zijn hoedanigheid van notaris, hebben meegewerkt aan vele zogenaamde ABC-transacties waarbij vaak in slechte staat van onderhoud verkerende panden die zijn gelegen in zogenaamde probleemwijken in Rotterdam op één dag tweemaal werden verkocht. Vermoed wordt dat de tussenliggende koper en verkoper (de ÔBÕ) telkens een zogenaamde stroman was. Het betrof immers personen zonder vermogen of inkomen die veelal in Suriname wonen.



Het vermoeden bestaat voorts dat de betaling niet door de stroman (de koper in de akte) zelf is verricht en dat de winsten die ten goede komen aan de betrokken strolieden niet aan hen zijn uitgekeerd, maar aan de verdachten, [betrokkene 1 en 2] en/of [A] B.V. Hierbij zou - zoals aangegeven in een aantal van de zich in het dossier bevindende verklaringen - ook zijn gebruikgemaakt van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen. Een dergelijke constructie is volgens de officier van justitie opgezet teneinde de vennootschapsbelasting op grote schaal te ontduiken. De geschatte benadeling van de fiscus bedraagt thans ruim vierhonderdduizend euro.



[Notaris 1] is inmiddels als verdachte aangemerkt. Gelet op de inhoud van de thans aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken kan dit standpunt niet op voorhand als onjuist worden aangemerkt.


(...)


Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.

Beslissing:


De rechtbank, meervoudige raadkamer voor strafzaken verklaart het beklag ongegrond.'



4.3. Het verschoningsrecht van de notaris, dat onder meer in de art. 98 en 125l Sv tot uitdrukking is gekomen, is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de notaris als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.



Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een notaris zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen.



De enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt, is in ieder geval niet toereikend maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cli‘nten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de notaris geheimhoudt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd, moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de straf-bare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005, 353).

4.4. De Rechtbank heeft blijkens haar hiervoor onder 4.2 weergegeven overwegingen kennelijk tot uitgangspunt genomen dat de in beslag genomen voorwerpen gegevens bevatten die de notaris als zodanig zijn toevertrouwd en voorts dat hetgeen in beslag genomen is, geen voorwerp van het strafbare feit uitmaakt of tot het begaan daarvan heeft gediend.



De rechtbank heeft voorts kennelijk aannemelijk geacht dat het hier voorwerpen betreft die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen en dat kennisneming van de inhoud essentieel is voor de voortgang van het onderzoek. Aldus heeft de Rechtbank voorwerpen voor ogen ten aanzien waarvan de notaris zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen, tenzij zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het - door de rechtbank aannemelijk geachte - belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

4.5.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor onder 4.3 bedoeld.


De rechtbank heeft bij haar oordeel kennelijk tot uitgangspunt genomen hetgeen omtrent de verdenking tegen de notaris in de vordering inbeslagneming van de officier van justitie en de beslissing daarop van de rechter-commissaris is vermeld, te weten medeplegen van of medeplichtigheid aan valsheid in geschrift, het doen opnemen van een valse opgave in een authentieke akte, medeplichtigheid aan het onjuist en/of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte en deelneming aan een criminele organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten oplichting, valsheid in geschrift en het doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften.



4.5.2. De overwegingen van de rechtbank houden, zakelijk samengevat, in dat:


(...)


[de notaris ernstige strafbare feiten heeft begaan, red. Hoge Raad]



4.6. Het oordeel van de rechtbank geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de notaris wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder het doen opnemen van valse opgaven in authentieke akten en het vormen van een crimineel samenwerkingsverband met een cliënt of cliënten - de genoemde medeverdachte(n) - met het oog op het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en/of het doen van onjuiste of onvolledige belastingaangiften.



Voorts wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank, niet onbegrijpelijk, heeft aangenomen a) dat geldstromen ter zake van de ABC-transacties via de derdengeldrekening van de klager zijn gelopen, b) dat in het onderhavige geval een zwaarwegend onderzoeksbelang bestaat dat zich ook uitstrekt tot de medeverdachten, en c) dat deze belangen van de waarheidsvinding onder de gegeven omstandigheden niet op een minder ingrijpende wijze kunnen worden gediend dan doordat het verschoningsrecht daarvoor moet wijken, waarbij in het bijzonder geldt dat met het oog op de aard van de strafbare feiten waarvan de notaris en de medeverdachten worden verdacht niet met uit openbare bronnen verkregen gegevens of bescheiden - waarvan een aantal naar het oordeel van de rechter-commissaris voorwerp uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend - kon worden volstaan.



4.7. Het middel faalt.



5. Slotsom


Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.



6. Beslissing



De Hoge Raad



verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voor-zitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2007.



Het PDF van dit artikel

beroepsgeheim
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.